Uitspraak
1.[eiser in conventie sub 1]
[eiser in conventie sub 2]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2023, hebben de eisers, [eiser in conventie sub 1] en [eiser in conventie sub 2], een vordering ingesteld tegen [gedaagde in conventie] met betrekking tot de vaststelling van servicekosten en een huurverhoging. De eisers hebben de kantonrechter verzocht om de uitspraak van de huurcommissie van 7 april 2022 te vernietigen, waarin de huurcommissie de servicekosten voor de jaren 2018 en 2019 had vastgesteld op respectievelijk € 312,70 en € 349,15. De eisers voerden aan dat de huurcommissie onterecht had geoordeeld en dat zij niet in de gelegenheid waren gesteld om hun standpunten voldoende naar voren te brengen.
De gedaagde partij, [gedaagde in conventie], heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de eisers in hun vorderingen. In reconventie heeft [gedaagde in conventie] vorderingen ingesteld, waaronder de terugbetaling van teveel betaalde servicekosten en de opschorting van zijn betalingsverplichting voor internetkosten tot er een stabiele verbinding is.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eisers niet toewijsbaar zijn, omdat zij niet de benodigde onderbouwing hebben geleverd voor hun claims. De rechter heeft de eis van de gedaagde partij tot terugbetaling van teveel betaalde servicekosten toegewezen en de eisers veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de huurcommissie en benadrukt het belang van een goede onderbouwing in huurgeschillen.