Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit (primair en subsidiair);
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1972, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van verduistering van een geldbedrag van € 127.000,-- (primair) en witwassen van dit bedrag (subsidiair). De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 april 2023, waar de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. F.H. Batavier, voerde aan dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor de financiën van de benadeelde partij en dat er geen afspraken waren gemaakt over het beheer van de gelden.
De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie onvoldoende bewijs had geleverd voor de beschuldigingen. De verdediging stelde dat de verdachte weliswaar geld had gepind, maar dit gebeurde met medeweten en in opdracht van de benadeelde partij en haar vader. De rechtbank vond het alternatieve scenario van de verdediging aannemelijk, ondersteund door verklaringen van de moeder en zoon van de verdachte. Hierdoor was er geen overtuiging dat de verdachte wederrechtelijk had gehandeld.
De benadeelde partij vorderde een schadevergoeding van € 258.490,80, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel verduistering als witwassen en bepaalde dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De kosten van de verdachte werden begroot op nihil.