ECLI:NL:RBZWB:2023:2869

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2194
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en verlaging van de WAO-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2023, wordt het beroep van eiser tegen de verlaging van zijn WAO-uitkering door het UWV beoordeeld. Eiser, die sinds 2003 een WAO-uitkering ontvangt, had zijn uitkering verlaagd zien worden met ingang van 10 mei 2021, op basis van een arbeidsongeschiktheid van 34,97%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische situatie en dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen hadden moeten worden.

De rechtbank heeft de zaak op 11 april 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de medische situatie van eiser op de datum in geding correct is beoordeeld. De verzekeringsarts B&B heeft alle relevante medische informatie in zijn beoordeling betrokken en de rechtbank oordeelt dat er geen reden is om aan de vastgestelde arbeidsongeschiktheid te twijfelen.

Eiser heeft expertiserapporten ingebracht ter ondersteuning van zijn standpunt, maar de rechtbank oordeelt dat deze rapporten niet voldoende onderbouwen dat er meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft besloten om de WAO-uitkering van eiser te verlagen, omdat hij op 10 mei 2021 voor 34,97% arbeidsongeschikt was. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en dat zijn proceskosten niet vergoed worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2194

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Cakal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

Het UWV heeft de uitkering van eiser op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 10 mei 2021 verlaagd. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 34,97%, waardoor de uitkering van eiser is vastgesteld op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 9 maart 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B).
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser ontvangt sinds 2003 een WAO-uitkering, laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Op 13 oktober 2017 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Eiser ontving op dat moment naast de WAO-uitkering een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
2. Nadat de wachttijd is doorlopen heeft er een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser plaatsgevonden. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 10 mei 2021 voor 34,97% arbeidsongeschikt is en heeft daarom besloten om de WAO-uitkering met ingang van 10 mei 2021 te verlagen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op de rapporten van een verzekeringsarts B&B van 28 februari 2022 en 15 maart 2022
.De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 november 2020
.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van
7 maart 2022
.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Eiser verzoekt de rechtbank de gronden van het bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen. In beroep voert eiser aan dat met diverse beperkingen geen rekening is gehouden, zowel op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren als op het gebied van lichamelijk functioneren. Volgens eiser is er door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts B&B onvoldoende rekening gehouden met de medische informatie van zijn behandelaars. Eiser vindt dat er in de FML ten onrechte geen beperkingen zijn opgenomen voor zijn mentale klachten. Daarnaast geeft eiser aan dat veel van zijn bestaande klachten zijn verergerd en dat er sprake is van vermoeidheid. Verder is het onduidelijk waarom bepaalde beperkingen uit de FML van 2012 zijn losgelaten/gewijzigd in de huidige FML (hoofdbewegingen en staan tijdens het werk). Eiser meent dat er sprake is van strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Ter onderbouwing van zijn medische beperkingen heeft eiser expertiserapporten ingebracht van een psycholoog en een verzekeringsarts.
7. Omdat meer beperkingen aangenomen dienen te worden, zijn ook de geduide functies niet geschikt. Daarnaast is er in de functies te weinig afwisseling inzake zitten, staan en lopen en is de periode waarin er gezeten, gestaan en gelopen dient te worden te lang. De overschrijdingen van de belastbaarheid zijn onvoldoende gemotiveerd.

Wat vindt de rechtbank

8. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor 34,97% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 10 mei 2021 (datum in geding) en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
9. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 10 mei 2021 voor 34,97% arbeidsongeschikt is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
11. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Gelet hierop vindt de rechtbank dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten, te weten: knie-, heup-, nek-, rug-, schouder- en mentale klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De verzekeringsarts B&B heeft aangegeven dat een spreekuurcontact niet nodig was omdat er in de primaire fase een zorgvuldig fysiek spreekuur werd verricht met zowel een gericht onderzoek van de psyche als lichamelijk onderzoek. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist.
12. Volgens eiser is er door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts B&B onvoldoende rekening gehouden met de medische informatie van zijn behandelaars. Hij wijst daarbij op de journaalregels van zijn huisarts met daarbij correspondentie van de behandelaars, waaronder de orthopedisch chirurg van eiser.
13. De rechtbank kan eiser niet volgen in deze stelling. Uit het rapport van de verzekeringsarts B&B van 28 februari 2022 blijkt dat hij de medische gegevens waar eiser op doelt heeft bestudeerd en betrokken bij zijn beoordeling. Dat de verzekeringsarts B&B aan de medische informatie niet de gevolgen verbindt die eiser zou willen, maakt niet dat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische informatie.
De beoordeling van de belastbaarheid
14. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 10 mei 2021 in de rapporten van 28 februari 2022 en 15 maart 2022 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd.
15. Eiser voert aan dat er te weinig beperkingen zijn opgenomen in de FML in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Ook zijn er te weinig beperkingen opgenomen voor zijn lichamelijke klachten. Verder is het onduidelijk waarom bepaalde beperkingen uit de FML van 2012 zijn losgelaten/gewijzigd in de huidige FML (hoofdbewegingen en staan tijdens het werk). Ter onderbouwing van zijn medische beperkingen heeft eiser expertiserapporten ingebracht van een psycholoog en een verzekeringsarts.
16. De verzekeringsarts B&B heeft in een ongedateerd rapport en in het rapport van 3 januari 2023 op de medische beroepsgronden van eiser gereageerd. In het ongedateerde rapport stelt de verzekeringsarts B&B dat er geen aanleiding is om meer beperkingen op te nemen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Hij wijst op informatie van de psycholoog uit 2018 en 2020 waaruit blijkt dat eiser steevast goed reageert en goed heeft gereageerd op een aantal kort durende therapiesessies. Bovendien liet het onderzoek van de psyche door de verzekeringsarts geen afwijkingen zien en gaf eiser ook zelf aan dat het goed met hem ging. Wat betreft het verschil in de FML van 2012 en de huidige FML stelt de verzekeringsarts B&B dat hij zich kan voorstellen dat de toenmalige arts vanwege het verkeersongeval waarbij eiser van achteren is aangereden aanleiding zag om tijdelijk een beperking op te nemen voor hoofdbewegingen. Wat betreft het staan is de verzekeringsarts B&B van mening dat het belangrijkste is dat het aaneengesloten staan gemaximeerd is tot een half uur en dat daarna een structurele onderbreking volgt. Vier uur staan verdeeld over de dag moet zonder meer mogelijk zijn. De verzekeringsarts B&B geeft aan dat hij niet kan verklaren waarom in de FML van 2012 is aangegeven dat eiser maar één uur verdeeld over de dag kan staan tijdens het werk. Te grote inactiviteit leidt namelijk tot afname van de spierkracht wat uiteindelijk meer klachten zal veroorzaken. In het rapport van 3 januari 2023 heeft de verzekeringsarts B&B gereageerd op de expertiserapporten die eiser heeft overgelegd. Hij stelt dat de conclusies uit het expertiserapport van de psycholoog getrokken zijn nadat er in juli 2022 een uitgebreide anamnese is afgenomen en er door eiser meerdere vragenlijsten zijn ingevuld. Er wordt vervolgens geconcludeerd dat er sprake is van meervoudige psychiatrische problematiek en dat eiser als gevolg daarvan op meerdere gebieden beperkt is en dat dit ook op de datum in geding al van toepassing was. De verzekeringsarts B&B stelt dat eiser inderdaad een aantal vervelende life-events heeft meegemaakt. Echter is van psychologische rapportages bekend dat ze een beperkte geldigheidsduur hebben, namelijk tot maximaal twee jaar na moment afname. Veranderingen in het persoonlijk en sociaal functioneren en wijziging van situaties of omstandigheden kunnen de uitkomsten van psychologisch onderzoek in belangrijke mate beïnvloeden. Daarnaast is er bij eiser sprake van fors claimgedrag. Hij is al geruime tijd uit de roulatie en er is geen sprake van participatie. Hij mist de zingeving van arbeid en volgens de als expert ingeschakelde psycholoog is er sprake van inefficiënte coping. Het is daarom niet ongewoon dat cliënten in zo’n situatie geleidelijk aan steeds meer klachten gaan ontwikkelen. De verzekeringsarts B&B is daarom van mening dat conclusies uit vragenlijsten van juli 2022 niet zomaar geprojecteerd kunnen worden op datum in geding. De verzekeringsarts B&B plaatst dit ook in het licht van de informatie van Indigo waarin wordt aangegeven dat eiser goed heeft gereageerd op therapieën. Ook sluit het expertiserapport van de psycholoog niet aan bij het door de primaire verzekeringsarts verrichte onderzoek van de psyche van eiser. Hij acht geen indicatie aanwezig om de geformuleerde belemmeringen, die bovendien vrij algemeen geformuleerd zijn, over te nemen.
Wat betreft de fysieke problematiek stelt de verzekeringsarts B&B dat deze al uitgebreid gedocumenteerd is door de behandelend specialist/orthopeed en dat er geen nieuwe gegevens worden genoemd. Daarnaast wijst de verzekeringsarts B&B erop dat bij beeldvormend onderzoek geen afwijkingen zijn gevonden aan de schouders. Ook werden de klachten niet gedocumenteerd in de informatie van de huisarts en/of werd er geen aanleiding gezien eiser door te verwijzen voor aanvullend onderzoek. Ook speelt volgens de verzekeringsarts B&B mee dat pijn per definitie beïnvloed wordt door psychosociale omstandigheden en daarmee per definitie subjectief van aard is en dat in relatie tot inefficiënte coping lichamelijk onderzoek van de nek/schouders geen wezenlijke bijdrage zal leveren. Eventuele bewegingsbeperkingen zullen immers primair veroorzaakt worden door subjectieve pijn waarvoor geen medisch substraat aanwezig is. Ook ziet de verzekeringsarts B&B geen aanleiding voor meer beperkingen op het gebied van klimmen en lopen.
17. In het aanvullend beroepschrift van 31 maart 2023 geeft eiser aan dat, hoewel de expertiserapporten dateren van na de datum in geding, de experts wel op basis van het volledige medische dossier voldoende hebben onderbouwd waarom de beperkingen ook op datum in geding zien. Eiser vindt dat het zomaar van tafel vegen van de expertiserapporten, met als argument dat de onderzoeken van na de datum in geding zijn, beschouwd kan worden als een schending van het beginsel van equality of arms, verwoord in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser stelt dat men op deze manier geen redelijke kans krijgt verweer te voeren. Het inschakelen van een expert ter weerlegging van de standpunten van de artsen van het UWV geschiedt logischerwijs in de meeste gevallen na de datum in geding (in bezwaar of beroep). Verder voert eiser aan dat het onderzoek door de artsen van het UWV summier is geweest en er als grondslag een gedateerde brief van Indigo van januari 2018 is genomen, waarin werd aangegeven dat het weer goed ging met eiser. Al zou het al goed gaan met eiser in januari 2018, dan wordt vervolgens geen rekening gehouden met de ontwikkelingen na deze periode. Eiser heeft een schrijven van Ipsy van 14 april 2021 en een brief van Mentaal Beter van 28 februari 2022 overgelegd.
18. Ten aanzien van de stelling van eiser dat er sprake is van schending van het beginsel van equality of arms omdat de verzekeringsarts B&B stelt dat de expertiserapporten van na de datum in geding zijn, overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts B&B ook andere argumenten heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn standpunt dat de expertiserapporten niet tot meer beperkingen leiden. Het beroep op artikel 6 van het EVRM slaagt daarom niet. Op de stelling van eiser dat er geen rekening is gehouden met de ontwikkelingen na januari 2018 heeft het UWV ter zitting gereageerd. Het UWV geeft aan wel alle ontwikkelingen tot het punt dat de uitkering verlaagd wordt te hebben meegenomen in de beoordeling. De rechtbank kan deze stelling van het UWV, gelet op de rapporten van de verzekeringsarts B&B, volgen. Daarbij komt dat ontwikkelingen in de psychische gesteldheid niet per definitie tot (meer) beperkingen in de FML hoeven te leiden.
19. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B in de nadere rapporten voldoende heeft gemotiveerd dat de informatie uit de behandelend sector en de expertiserapporten die eiser in beroep heeft ingestuurd geen aanleiding geven om de FML aan te passen.
20. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 10 mei 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die door de verzekeringsarts B&B zijn vastgesteld.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
21. De arbeidsdeskundige heeft op grond van de FML van 13 november 2020 vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk als schilder, omdat deze functie zijn belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies gezocht die eiser in theorie nog wel kan uitvoeren. Dat heeft drie functies (en één reservefunctie opgeleverd) opgeleverd.
Het gaat om:
- ( sbc-code: 111180) productiemedewerker industrie;
- ( sbc-code: 111190) inpakker;
- ( sbk-code: 267051) monteur printplaten.
Als reservefunctie is geduid:
- ( sbc-code: 271130) samensteller kunststof en rubberproducten.
De arbeidsdeskundige B&B kon zich, op de reservefunctie na, vinden in de beoordeling van de arbeidsdeskundige.
22. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige B&B hebben in hun rapporten en de resultaat functiebeoordeling voldoende uitgelegd waarom deze functies geschikt zijn voor eiser. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige B&B hebben de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk.
23. Eiser voert aan dat de geduide functies niet geschikt zijn omdat er meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden. Daarnaast is er in de functies te weinig afwisseling inzake zitten, staan en lopen en is de periode waarin er gezeten, gestaan en gelopen dient te worden te lang. De rechtbank stelt vast dat de stelling van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten in feite gericht is tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen.
24. Daarnaast voert eiser aan dat de overschrijdingen inzake de belastbaarheid onvoldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen omdat de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige B&B in de resultaat functiebeoordeling bij alle signaleringen hebben toegelicht waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. De rechtbank kan deze toelichtingen volgen.
25. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 10 mei 2021 met de middelste van de drie geduide functies 65,03% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 34,97% arbeidsongeschikt is.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
26. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Conclusie en gevolgen

27. Het UWV heeft terecht besloten om de WAO-uitkering van eiser met ingang van
10 mei 2021 te verlagen omdat eiser op die datumvoor 34,97% arbeidsongeschikt is.
28. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 25 april 2023 door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.