ECLI:NL:RBZWB:2023:2868

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3952
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een carport en modernisering van de gevel

Op 25 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.H.U. Keizer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, vertegenwoordigd door mr. Z.A.G. Piroe. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het realiseren van een carport en het moderniseren van de gevel van zijn woning. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 maart 2023, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van het college en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 30 september 2021 een omgevingsvergunning heeft verleend aan vergunninghouder, die op 24 juni 2022 is gehandhaafd na bezwaar van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het bouwplan niet voldoet aan de gebruiksregels en bouwregels van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunninghouder's bouwwerk moet worden aangemerkt als een 'overkapping' en 'luifel', en dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de vergunninghouder op dit moment niet langer over een vergunning beschikt om het bouwplan te realiseren. De rechtbank heeft het college opgedragen de aanvraag opnieuw te beoordelen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3952 WABO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, het college
(gemachtigde: mr. Z.A.G. Piroe).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam vergunninghouder]uit [plaatsnaam] , vergunninghouder, (gemachtigde: mr. S.J.A. Rollé).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een carport en het moderniseren van de voor- /zijgevel van de woning op het perceel [adres] in [plaatsnaam] .
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 30 september 2021 aan vergunninghouder verleend. Met het bestreden besluit van 24 juni 2022 op het bezwaar van eiser heeft het college de verleende omgevingsvergunning gehandhaafd.
1.2.
De gemachtigde van het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De gemachtigde van vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigde van het college, en vergunninghouder met zijn echtgenote en zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouder woont in de woning op het perceel [adres] in [plaatsnaam] (het perceel). Op 24 juni 2021 heeft het college van vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het realiseren van een carport en het moderniseren van de voor- /zijgevel van de woning op het perceel.
Bij besluit van 30 september 2021 (primair besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend.
2.1
Eiser woont in de woning op het naastgelegen perceel [adres] in [plaatsnaam] en heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning.
Op 23 maart 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de adviescommissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Zundert. Op 7 juni 2022 heeft deze commissie advies uitgebracht aan het college. De commissie adviseert het bezwaar van eiser gegrond te verklaren vanwege strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel [1] en het motiveringsbeginsel [2] , maar de verleende omgevingsvergunning, onder verwijzing naar haar advies, in stand te laten.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft het college dit advies overgenomen, het bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten onder verwijzing naar het advies van de commissie.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1
In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de e-mail van het college aan de bezwaarschriftencommissie van 20 april 2022. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser deze beroepsgrond ingetrokken.
3.2
Verder heeft eiser aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met de omgevingsvergunning die het college aan zijn buren heeft verleend voor de bouw van de carport. De juridische discussie spitst zich toe op de vraag of het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Eiser betoogt dat het bouwplan ten eerste in strijd is met de gebruiksregels die horen bij de bestemming ‘Tuin’. Daarnaast is het bouwplan in strijd met de bouwregels van het bestemmingsplan. Aangezien het college de vergunning als gebonden beschikking voor alleen de activiteit ‘bouwen’ heeft verleend, is dat besluit in strijd met de wet genomen. Dit brengt mee dat de belangen van eiser ten onrechte niet zijn meegewogen.
3.3
De omgevingsvergunning is behalve voor de carport ook verleend voor het moderniseren van de voor-/zijgevel van de woning op het perceel. Eiser heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat staat er in de wet?
5. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: (a) het bouwen van een bouwwerk.
5.1
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo – voor zover hier van belang – wordt een aanvraag om omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien deze in strijd is met (a) het bouwbesluit, (b) de bouwverordening, (c) het bestemmingsplan, of (d) redelijke eisen van welstand.
Is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan?
6. Het perceel van vergunninghouder ligt in het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ en heeft daarin de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Tuin’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’. Het bouwplan van vergunninghouder is enkel voorzien op gronden met de bestemming ‘Tuin’. Dit is tussen partijen niet in geschil.
De gebruiksregels
6.1
Op grond van artikel 7.1 van de planregels zijn de voor ‘Tuin’ aangewezen gronden bestemd voor:
aanleg en instandhouding als tuin, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
langzaamverkeersroutes ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende gronden.
De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan geen specifieke gebruiksregels kent voor de bestemming ‘Tuin’. Uit het tweede punt van de bestemmingsomschrijving leidt de rechtbank af dat op deze gronden niet alleen aanleg en instandhouding van een tuin (bijvoorbeeld beplanting) is toegestaan, maar ook bijvoorbeeld een in- en uitrit voor de ontsluiting van de woning. De carport is voorzien op de oprit. Voor beantwoording van de vraag of de carport mag worden opgericht, zijn de bouwregels van belang. De rechtbank is van oordeel dat er geen strijd is met de gebruiksregels van het bestemmingsplan.
De bouwregels
6.2
Op grond van artikel 7.2 van de planregels zijn op deze gronden uitsluitend toegestaan: bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming en bouwwerken die ten dienste staan van de bijbehorende woonbestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
7.2.1
Erkers, luifels en balkons
Voor het bouwen van erkers, luifels en balkons gelden de volgende bepalingen:
de diepte gemeten uit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 meter, met dien verstande dat de afstand tot de perceelsgrens niet minder dan 2 meter mag bedragen;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter, met dien verstande dat voor balkons geldt dat de hoogte van de balustrade niet meer mag bedragen dan 1,5 meter gemeten vanaf de bovenzijde van de grondvloer van het balkon;
de bebouwde oppervlakte van de aangebouwde bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m², waarbij de bebouwde oppervlakte van balkons wordt gemeten ter hoogte van de bovenzijde van de grondvloer van het balkon;
e stedenbouwkundige samenhang mag niet onevenredig worden aangetast;
r mag geen onevenredige afbreuk worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van belendende percelen;
de verkeersveiligheid mag niet in het geding komen.
7.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, geldt dat de bouwhoogte maximaal 1 meter mag bedragen, met uitzondering van vlaggenmasten waarbij de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen.
In artikel 1.67 van de planregels is ‘luifel’ als volgt gedefinieerd: afdak of overkapping aan of bij een gebouw, al dan niet ondersteund.
In artikel 1.76 van de planregels is ‘overkapping’ als volgt gedefinieerd: een bouwwerk zonder eigen wanden, dat aan ten minste een deel van één zijde een gesloten wand kent.
6.3
De rechtbank overweegt dat een letterlijke lezing en ook consistente uitleg van het bestemmingsplan met zich brengt dat niet de naam van een bouwwerk (in dit geval: carport) doorslaggevend is, maar hoe het bouwwerk constructief moet worden ondergebracht in de definities van dat bestemmingsplan.
De rechtbank stelt vast dat het door vergunninghouder aangevraagde bouwwerk moet worden aangemerkt als een ‘overkapping’. Daarnaast moet het bouwwerk ook worden aangemerkt als een ‘luifel’. Een overkapping is immers volgens de definities ook een luifel.
Dat overkappingen in artikel 7.2.2 zijn uitgesloten van een hoogtemaat, betekent niet dat aan alle bouwregels is voldaan. Nu het bouwwerk zowel een overkapping als een luifel is, moet deze ook getoetst worden aan artikel 7.2.1 van de planregels en daarmee is de carport in strijd. Dit betekent dat het bouwplan van vergunninghouder in strijd is met het bestemmingsplan. Deze beroepsgrond van eiser slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het bepaalde in artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo had het college de aanvraag op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo (voor de activiteit ‘bouwen’) daarom mede moeten aanmerken als een aanvraag op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo (voor de activiteit ‘strijd met het bestemmingsplan’) en moeten beoordelen of vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo mogelijk is.
7.1
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Omdat op dit moment nog niet duidelijk is of het college van de planregels wil gaan afwijken en wat procedureel het verdere verloop van de zaak is, zal de rechtbank - zelf voorziend - ook het primaire besluit - de verleende omgevingsvergunning - herroepen. Hierdoor ‘herleeft’ de aanvraag waarop opnieuw door het college in een primair besluit beslist moet worden. Dit betekent dat vergunninghouder op dit moment dus niet langer over een vergunning beschikt om het bouwplan te realiseren. Het college zal de aanvraag opnieuw moeten beoordelen met inachtneming van deze uitspraak.

Proceskosten en griffierecht

8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Voorts zal de rechtbank het college veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 24 juni 2022;
  • herroept het primaire besluit van 30 september 2021;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,00 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 25 april 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.