ECLI:NL:RBZWB:2023:2856

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
02/279207-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring afpersing en wapenbezit in vereniging met medeverdachte

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte is beschuldigd van afpersing en wapenbezit. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Tax, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte het afpersen van een aangeefster door bedreiging met geweld en het voorhanden hebben van een alarm-/startpistool. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en de medeverdachte een nauwe en bewuste samenwerking hadden, wat leidde tot de afpersing van de aangeefster, waarbij in totaal € 12.100,00 werd afgedwongen. De rechtbank achtte de bewijsmiddelen overtuigend en legde de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.500,00 aan immateriële schade aan de benadeelde partij, de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat de afpersing een ernstige inbreuk op de psychische integriteit van de aangeefster had gemaakt, en dat de verdachte recidivist was, wat strafverzwarend werd meegewogen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/279207-22
vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsman mr. A.W. Syriër, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Tax, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv.) gewijzigd en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met een ander [aangeefster] (hierna: aangeefster) heeft afgeperst;
samen met een ander een alarm-/startpistool voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde afpersing van aangeefster. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat aangeefster onder bedreiging van geweld is gedwongen tot afgifte van geldbedragen van in totaal € 12.100,00 en dat tussen verdachte
en de medeverdachte onmiskenbaar sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd. Verdachte en de medeverdachte hadden een gezamenlijk plan en zij hebben gezamenlijk uitvoering gegeven aan dat plan.
Feit 2
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte een alarm-/startpistool voorhanden heeft gehad. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte dit wapen heeft gebruikt en dat de medeverdachte daarbij aanwezig is geweest en daarvan ook op de hoogte was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging stelt dat op grond van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van de ten laste gelegde afpersing.
Feit 2
De verdediging stelt dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte een alarm-/startpistool voorhanden heeft gehad. Voor wat betreft de vraag in hoeverre kan worden bewezen dat verdachte dit pistool samen met de medeverdachte voorhanden heeft gehad, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen als weergegeven in bijlage II gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De medeverdachte woont in een chalet op een chaletpark in [plaats] . Op 28 oktober 2022 omstreeks 14:00 uur komt aangeefster, na een uitnodiging van de medeverdachte, aan in het chalet van de medeverdachte. In het chalet is ook verdachte aanwezig, maar hij zit dan nog in een andere kamer. Verdachte komt al snel daarna uit de andere kamer, trekt een alarmpistool en zet dit wapen tegen het hoofd van aangeefster. Via de bankierenapp van aangeefster wordt er vanaf de bankrekening van aangeefster € 5.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van de medeverdachte en € 5.000,00 naar de bankrekening van verdachte. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een e.dentifier van de ABN AMRO bank die de medeverdachte die ochtend bij haar moeder heeft opgehaald en op dat moment in haar handtas bij zich heeft. Vervolgens rijden zij met twee auto’s naar een pinautomaat in Wouw. De medeverdachte rijdt met aangeefster in de auto van aangeefster en verdachte rijdt met het alarmpistool bij zich in de auto van de medeverdachte. Bij de pinautomaat pint aangeefster eerst € 100,00 en daarna € 2.000,00. Aangeefster geeft dit geld aan de medeverdachte, die in de auto bij de pinautomaat staat te wachten, waarna de medeverdachte dit geld in haar bh stopt. Op een parkeerplaats bij de Jumbo in Wouw stapt de medeverdachte bij verdachte in de auto. Zij rijden samen naar Bergen op Zoom om te pinnen. Verdachte pint € 5.000,00. Die nacht treft de politie verdachte en de medeverdachte samen aan in het chalet van de medeverdachte. In de handtas van de medeverdachte treft de politie € 1.750,00 aan en in de broekzak van verdachte € 5.000,00. In de wasmand in het chalet van de medeverdachte treft de politie het wapen in een sok aan.
Gelet op deze gang van zaken staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat tussen verdachte en de medeverdachte sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd. Verdachte en de medeverdachte hebben naar het oordeel van de rechtbank een gelijkwaardige rol in het geheel gehad. Hierbij gaat de rechtbank uit van de geloofwaardigheid van de aangifte van aangeefster. De rechtbank acht de aangifte het meest authentiek, omdat aangeefster deze verklaring nagenoeg direct na het incident heeft afgelegd. Bovendien vindt deze verklaring op essentiële onderdelen steun in ander bewijsmateriaal. Dat door de wisselende verklaringen van aangeefster en het feit dat verdachte en de medeverdachte op punten naar elkaar wijzen, niet exact kan worden vastgesteld wie de telefoon van aangeefster heeft vastgehad en wie via haar bankierenapp het geld naar de rekeningen van verdachte en de medeverdachte heeft overgemaakt, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Vast staat immers dat deze handelingen zonder toestemming van aangeefster zijn verricht en niet vereist is dat van elke uitvoeringshandeling exact komt vast te staan wie van beide verdachten deze heeft verricht.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 28 oktober 2022 te [plaats] samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde afpersing van aangeefster.
Feit 2
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen als vermeld in bijlage II ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 28 oktober 2022 te [plaats] samen met de medeverdachte een alarm-/startpistool voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft bekend dat hij het wapen die dag heeft gebruikt en de medeverdachte was hierbij aanwezig. Het wapen is na het incident aangetroffen in een sok in de wasmand in de woning van de medeverdachte waar op dat moment verdachte ook aanwezig was.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 28 oktober 2022 te [plaats] , gemeente Roosendaal, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van enig goed, te weten digitale en contante geldbedragen van - in totaal - 12.100 euro toebehorende aan die [aangeefster] , door die [aangeefster] dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en tegen het hoofd te zetten en dreigend de woorden toe te voegen "Er is nu nog maar één mogelijkheid dat jij hier levend van dit chaletpark vandaan komt" en “Niemand gaat jou nog vinden als je niet meewerkt” en “we gaan je in het zuur leggen” en die [aangeefster] aldus te dwingen mee te werken aan het overmaken van geld via een bankapp naar de bankrekeningen van verdachte en zijn mededader en vervolgens naar een pinautomaat te rijden en aldaar geld te pinnen en af te geven aan verdachte en zijn mededader;
2.
op 28 oktober 2022 te [plaats] , gemeente Roosendaal, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarm- c.q. startpistool (merk Kimar) voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit aan verdachte dezelfde straf op te leggen die aan de medeverdachte wordt opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan afpersing van aangeefster. Aangeefster is door de medeverdachte naar haar chalet gelokt. Eenmaal in het chalet werd er een alarmpistool op het hoofd van aangeefster gezet en werd zij onder doodsbedreigingen gedwongen de inlogcodes van haar telefoon en bankierenapp
af te geven. Vervolgens zijn er vanaf de bankrekening van aangeefster forse geldbedragen overgemaakt naar de bankrekeningen van verdachte en de medeverdachte. Daarna is zij door hen gedwongen naar een pinautomaat te rijden om ook nog eens een fors geldbedrag
te pinnen, waarbij verdachte steeds het wapen bij zich had. Het spreekt voor zich dat aangeefster uiterst angstige en bedreigende momenten heeft doorgemaakt. Temeer omdat aangeefster een uur lang door hen gegijzeld is geweest. Dat de afpersing een enorme impact heeft gehad op aangeefster, en overigens nog steeds heeft, blijkt ook wel uit de door aangeefster ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Verdachte en de medeverdachte hebben hiermee een grove inbreuk gemaakt op de psychische integriteit van aangeefster.
De afpersing had een overduidelijk planmatig en berekenend karakter, hetgeen het delict
des te laakbaarder maakt. Temeer omdat verdachte ook nog eens enige tijd een affectieve relatie heeft gehad met aangeefster. De rechtbank is van oordeel dat op deze laffe daad een forse gevangenisstraf dient te volgen.
Daarnaast heeft verdachte samen met de medeverdachte een alarm-/startpistool voorhanden gehad.
De rechtbank heeft onder meer acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij gebreke van oriëntatiepunten voor een afpersing als deze ziet de rechtbank aanleiding om aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten voor overvallen en berovingen. De rechtbank zal als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar nemen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het strafblad van verdachte van 12 maart 2023, waaruit blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor diefstal met geweld en wapenbezit. Ten aanzien van beide feiten is dus sprake van recidive, hetgeen in strafverzwarende zin zal worden meegewogen. Ook acht de rechtbank strafverzwarend dat aangeefster gedurende enige tijd gegijzeld is geweest en dat er een wapen tegen haar hoofd is gezet.
Alles afwegende zal de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, de straffen die in soort- gelijke zaken worden opgelegd en het feit dat sprake is van recidive, aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf is, mede vanwege de recidive, 6 maanden hoger dan de straf die aan de medeverdachte wordt opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 4.000,00 voor feit 1 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Met de raadsvrouw van de benadeelde
is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending door verdachte met zich brengt dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Hoewel de relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde voor de hand liggen, zijn er geen medische stukken beschikbaar waaruit blijkt dat bij de benadeelde objectief geestelijk letsel is vastgesteld. Gelet hierop en gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van een bedrag van € 2.500,00 billijk.
Voor het overige zal de benadeelde niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd, te weten 28 oktober 2022.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het volgende in beslag genomen voorwerp aan [aangeefster] , omdat zij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt:
- € 5.000,00, met goednummer G2519657.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, omdat deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen:
- € 10,00, met goednummer G2519665;
- parkeerkaart, met goednummer G2519666.

9.De wettelijke voorschriften

Deze beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens
en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van
categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak
in voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan [aangeefster] van het volgende in beslag genomen voorwerp:
- € 5.000,00, met goednummer G2519657;
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- € 10,00, met goednummer G2519665;
- parkeerkaart, met goednummer G2519666;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 2.500,00
aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [aangeefster] , een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade te betalen voor feit 1, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 35 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.WM. Speekenbrink, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. T. Kemper, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 april 2023.
Mr. Kok en mr. Kemper zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.