ECLI:NL:RBZWB:2023:2850

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
AWB- 22_6023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake WMO-aanvraag

In deze zaak heeft verzoekster, een inwoner van [plaatsnaam], beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag voor een maatwerkvoorziening individuele begeleiding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De aanvraag was op 4 juli 2022 ingediend, maar verweerder heeft pas op 3 februari 2023 een besluit genomen. Verzoekster trok haar beroep in, maar verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoekster in haar beroepschrift voldeed aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, en verweerder niet tijdig op de aanvraag had beslist, is de rechtbank van oordeel dat verzoekster recht heeft op vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak als licht moet worden aangemerkt, wat betekent dat de kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 418,50. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, en openbaar gemaakt op 21 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/6023

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.W. van de Wege),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bij brief van 22 december 2022 beroep ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 4 juli 2022 voor een maatwerkvoorziening individuele begeleiding ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Bij besluit van 3 februari 2023 heeft verweerder op de aanvraag beslist.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Voordat de rechtbank de vraag kan beantwoorden of er hier sprake is van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoekster, dient de rechtbank eerst te beoordelen of het beroepschrift voldeed aan de vereisten als genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 4 juli 2022 een aanvraag heeft gedaan. Gelet op artikel 2.3.5, tweede lid, van de WMO, geldt een beslistermijn van twee weken. Tussen partijen is in geschil of verweerder bij brief van 15 juli 2022 de beslistermijn rechtsgeldig heeft opgeschort.
De rechtbank stelt vast dat uit de opschorting van 15 juli 2022 niet blijkt aan welk lid van artikel 4:15 verweerder toepassing heeft gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank doet geen van de gevallen zoals genoemd in artikel 4:15 zich hier voor. Voor zover verweerder meent dat de beslistermijn is opgeschort op grond van artikel 4:15, eerste lid, onder a, van de Awb, merkt de rechtbank op dat het dan aan verweerder is om een termijn te stellen. Dat is hier niet het geval. Dat verweerder van mening is dat er geen exacte datum kan worden genoemd, omdat zij afhankelijk is van de agenda van de onafhankelijke medische arts, maakt dit niet anders. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er geen sprake is van een rechtsgeldige opschorting. De rechtbank is ook niet gebleken dat verweerder toepassing heeft gegeven aan artikel 4:14, eerste lid, van de Awb. De beslistermijn eindigde daarmee op 18 juli 2022. De rechtbank stelt vervolgens vast dat uit het dossier blijkt dat eiseres in haar aanvraag heeft verzocht om een nieuw medisch advies. In overleg met eiseres heeft dit onderzoek (huisbezoek) eerst plaats gevonden op 17 oktober 2022. Nu verweerder niet heeft aangegeven wanneer het besluit verwacht kan worden, acht de rechtbank het niet onredelijk dat eiseres verweerder – vier weken na het huisbezoek – op 16 november 2022 in gebreke heeft gesteld. Het beroepschrift voldeed daarmee aan de vereisten als genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster door naar aanleiding van het beroep alsnog op de aanvraag te beslissen.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Het geschil heeft betrekking op het uitblijven van een besluit. Deze geschillen moeten volgens vaste rechtspraak als licht worden beschouwd. Daarom merkt de rechtbank de zaak als licht aan (wegingsfactor 0,5).
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 0,5).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 21 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.