ECLI:NL:RBZWB:2023:2842

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
02-283793-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarig stiefnichtje

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefnichtje. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2021 tot en met 13 mei 2022 ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waaronder het betasten van de borsten, billen en de lies van het slachtoffer, dat toen 13 en 14 jaar oud was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere beschuldigingen van seksueel binnendringen, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, maar de rechtbank heeft, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de feiten op het slachtoffer, een lagere straf opgelegd. Daarnaast is de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk in haar vordering tot schadevergoeding toegewezen, met een schadevergoeding van € 1.500,00 voor immateriële schade. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om de schade te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-283793-22
vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.Ch. Osté, advocaat te Dongen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ook is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 24 oktober 2013 tot en met 13 mei 2022 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , terwijl zij nog geen twaalf jaar oud en terwijl zij nog geen zestien jaren oud was, althans het plegen van ontuchtige handelingen terwijl [slachtoffer] nog geen zestien jaar oud was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier feit 1 en feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van [slachtoffer] wordt in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en feit 2 primair. Voor het seksueel binnendringen is immers onvoldoende steunbewijs. Het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde, namelijk het wrijven/strelen over de lies, kan wel wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft dit ook bekend. Van de overige handelingen dient verdachte te worden vrijgesproken. Ook hiervoor bevindt zich onvoldoende steunbewijs in het dossier.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt verdacht van twee zedenfeiten die zien op [slachtoffer] , het minderjarige stiefdochtertje van zijn broer.
Bewijsminimum
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde ontuchtige handelingen: het slachtoffer en de dader. Ook in deze zaak is dit het geval. Dat leidt dus ook in deze zaak tot de vraag of aan het bewijsminimum is voldaan.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige, in dit geval de verklaring van het slachtoffer. Om tot een bewezenverklaring te komen, dient er sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft geen betrekking te hebben op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het is voldoende wanneer de verklaring van het slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in één of meerdere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tegen de achtergrond van dit beoordelingskader wordt het navolgende overwogen.
Verklaring [slachtoffer]
De rechtbank begrijpt uit het informatieve gesprek en de studioverklaring van [slachtoffer] dat er volgens [slachtoffer] sprake is van een drietal momenten waarop of periodes waarin verdachte ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, bij [slachtoffer] zou hebben gepleegd. [slachtoffer] verklaart allereerst over de vakantie in Italië. Uit het dossier valt af te leiden dat [slachtoffer] toen 6 à 7 jaar oud was. Verdachte zou haar toen op zijn schoot hebben gezet terwijl hij een stijve penis had. Hij zou [slachtoffer] vervolgens over zijn penis heen hebben geschuurd en haar vagina en kont hebben betast. [slachtoffer] verklaart vervolgens over de vakantie in Kroatië. Uit het dossier valt af te leiden dat [slachtoffer] toen 10 à 11 jaar oud was. Op de heenweg op een overnachtingscamping in Duitsland zou [slachtoffer] bij verdachte in een tent hebben geslapen en zou verdachte hebben geprobeerd zijn penis in haar vagina te stoppen. Na de vakantie in Kroatië zouden er wekelijks/maandelijks ontuchtige handelingen, waaronder ook het seksueel binnendringen, hebben plaatsgevonden.
Seksueel binnendringen (feit 1 en feit 2 primair)
De rechtbank zal eerst beoordelen of de hiervoor aangehaalde gebeurtenissen onder feit 1 en feit 2 primair vallen. Om tot een bewezenverklaring van feit 1 en/of feit 2 primair te komen dient er in de tenlastegelegde periodes (mede) sprake te zijn geweest van seksueel binnendringen.
Gelet op de verklaring van [slachtoffer] , haar geboortedatum en de tenlastegelegde periode onder feit 1 zou hetgeen zich in Italië en Duitsland volgens [slachtoffer] heeft afgespeeld onder feit 1 kunnen vallen. [slachtoffer] was destijds namelijk 6 à 7 respectievelijk 10 à 11 jaar oud.
De rechtbank is over de gebeurtenis in Duitsland van oordeel dat deze, gelet op de tekst van de tenlastelegging van feit 1, niet hieronder valt. In de tenlastelegging is Duitsland namelijk niet opgenomen als pleeglocatie.
Voor de door [slachtoffer] beschreven gebeurtenis in Italië bevindt zich geen steunbewijs in het dossier. Ook de gebeurtenis in Italië valt daarom niet onder feit 1.
Voor beide gebeurtenissen geldt overigens ten overvloede dat er naar het oordeel van de rechtbank ook geen steunbewijs aanwezig is voor wat zich volgens [slachtoffer] zou hebben afgespeeld.
[slachtoffer] heeft verder verklaard dat verdachte na de vakantie in Kroatië (vanaf dat zij dus ongeveer 11 jaar was) wekelijks/maandelijks ontuchtige handelingen bij haar verrichtte, waaronder het seksueel binnendringen bestaande uit het brengen van de vingers in de vagina en tussen de schaamlippen. Wanneer zich dit volgens [slachtoffer] precies heeft afgespeeld, en of dit dus in de periode van feit 1 en/of feit 2 primair was, is de rechtbank niet duidelijk geworden. [slachtoffer] verklaart namelijk weinig concreet over specifieke momenten waarop en de omstandigheden waaronder het seksueel binnendringen heeft plaatsgevonden. Het dossier biedt daarnaast geen steunbewijs voor het seksueel binnendringen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is geweest van seksueel binnendringen in de periode van feit 1 of feit 2 primair. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 1 en feit 2 primair.
Ontuchtige handelingen (feit 2 subsidiair)
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of er door verdachte ontuchtige handelingen zijn gepleegd zoals tenlastegelegd bij feit 2 subsidiair.
Het duwen van het geslachtsdeel tegen het (onder)lichaam, het betasten van de vagina/schaamstreek en het kussen van de mond/wangen/gezicht
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging. Voor de verklaring van [slachtoffer] over deze gedragingen bevindt zich naar het oordeel van de rechtbank geen steunbewijs in het dossier.
Het betasten van lies
Verdachte heeft verklaard dat hij bij [slachtoffer] over haar lies heeft gewreven. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer] die heeft verklaard dat verdachte over haar been heeft gewreven. Gelet hierop staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte over de lies van [slachtoffer] heeft gewreven. Verdachte heeft daarbij een seksuele intentie gehad. Verdachte heeft hierover immers zelf verklaard dat hij daarmee de fout in is gegaan en pas is gestopt toen [slachtoffer] aangaf dat zij dit niet wilde. Op de vraag wat er was gebeurd als [slachtoffer] geen stop had gezegd, antwoordt verdachte: “Dan was ik wel verder gegaan ja, naar het seksgedeelte toe”. De rechtbank is daarmee van oordeel dat sprake was van ontuchtig handelen.
Het betasten van borsten en/of billen
[slachtoffer] heeft daarnaast verklaard dat verdachte ook haar borsten en billen heeft aangeraakt. Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van [slachtoffer] op dit punt steun in de verklaring van verdachte dat het klopt dat hij weleens de borsten en billen van [slachtoffer] heeft aangeraakt.
Verdachte heeft hierbij echter aangegeven dat dit tijdens het stoeien is gebeurd en er geen sprake was van enige seksuele bedoeling. Deze verklaring van verdachte acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op het volgende. In de periode waarin het betasten van de billen en borsten (onder andere) heeft plaatsgevonden hebben er tussen [slachtoffer] en verdachte whatsappgesprekken plaatsgevonden die naar het oordeel van de rechtbank een zekere seksuele strekking kennen. Verdachte heeft ter zitting ook min of meer erkend dat de whatsappgesprekken seksueel grensoverschrijdend waren en dat hij zich daar ook min of meer bewust van was. Daarbij komt dat het wrijven over de lies in dezelfde periode heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft ten aanzien van die handeling erkend dat hij daarbij een seksuele intentie had. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook bij het aanraken van de borsten en billen een seksuele intentie heeft gehad en daarmee dat er sprake was van ontuchtig handelen.
Periode
De rechtbank kan niet precies vaststellen wanneer de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Gelet op de verklaring van verdachte bij de politie en ter zitting kan zij in ieder geval vaststellen dat het in 2021 is gebeurd. De rechtbank gaat daarom uit van de periode van 1 januari 2021 tot en met 13 mei 2022.
Conclusie
Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2021 tot en met 13 mei 2022 ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] heeft gepleegd die bestonden uit het betasten van de lies, borsten en billen zoals tenlastegelegd onder feit 2 subsidiair.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 2 subsidiair
in de periode van 1 januari 2021 tot en met 13 mei 2022 te [plaats] , gemeente Geertruidenberg met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2007, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het
- betasten van de borsten en billen van voornoemde [slachtoffer] en
- betasten van de lies van voornoemde [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Hij verzoekt aan het voorwaardelijke deel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te koppelen, met de kanttekening dat de klinische opname alleen kan plaatsvinden met toestemming van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om in strafverminderende zin rekening te houden met de persoon van verdachte en zijn proceshouding. Verdachte heeft er enorm veel spijt van en heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedragingen. Bovendien heeft het incident veel impact op hem gehad. Er is een diepe kloof ontstaan binnen de familie. Verdachte heeft het hier erg moeilijk mee. Gelet op het voorgaande wordt verzocht te volstaan met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van een of twee jaar met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van de klinische opname. Verdachte gebruikt geen drugs meer en krijgt daarbij hulp.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich in een periode van bijna anderhalf jaar meerdere malen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] , het stiefdochtertje van zijn broer. [slachtoffer] was toen 13 en 14 jaar oud. Verdachte heeft met zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksueel misbruik hiervan ook op latere leeftijd nog de (psychische) gevolgen (kunnen) ondervinden. Dat [slachtoffer] het stiefdochtertje van de broer van verdachte is, maakt dit des te ernstiger. Hierdoor heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de veiligheid van [slachtoffer] . Juist binnen haar familiekring had [slachtoffer] zich veilig moeten kunnen voelen. Ook heeft verdachte het vertrouwen dat [slachtoffer] en haar (stief)ouders in hem hadden in ernstige mate geschaad. Dat het feit voor [slachtoffer] ernstige gevolgen heeft gehad – en nog steeds heeft – blijkt ook uit haar slachtofferverklaring en het verzoek tot schadevergoeding. [slachtoffer] schaamt zich voor wat er is gebeurd en voelt zich erg somber. Ook heeft [slachtoffer] moeite met het aangaan en opbouwen van relaties en is zij snel gefrustreerd en chagrijnig. Bovendien heeft [slachtoffer] het contact met een deel van de familie verloren en zijn de familiebanden ontwricht. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nooit stilgestaan en zich slechts laten leiden door zijn eigen lustgevoelens. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke zaken.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 5 april 2023, waarin naar voren komt dat bij het grensoverschrijdend seksueel gedrag mogelijk de impulsiviteit (primair seksueel gedrag) en LVB-problematiek (oorzaak-gevolg niet overzien en niet kunnen voldoen aan wat bij zijn kalenderleeftijd algemeen verwacht wordt) van verdachte een rol hebben gespeeld. Risicofactoren worden gezien op de leefgebieden psychosociaal functioneren (licht verstandelijke beperking, impulsiviteit en moeilijk reguleren van emoties) en middelengebruik (cocaïneverslaving). Bij een veroordeling voor het tenlastegelegde sluit de reclassering zich aan bij de uitkomst van de risicotaxatie die een gemiddeld recidiverisico aangeeft. Dit in combinatie met de kwetsbaarheid van verdachte maakt dat de reclassering hulpverlening gericht op eventueel seksueel deviant gedrag en zijn persoonlijkheidsdynamiek geïndiceerd acht. De reclassering acht het noodzakelijk dat dit zal plaatsvinden in het kader van reclasseringstoezicht. Volgens de reclassering zijn er voor geen enkele strafmodaliteit contra-indicaties. Indien verdachte wordt veroordeeld, wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling, het meewerken aan middelencontrole en het geven van openheid over het delictgedrag aan [zorgorganisatie] .
De rechtbank houdt in het kader van de persoon van verdachte verder rekening met het feit dat is gebleken dat verdachte intellectueel en sociaal-emotioneel op een lager niveau functioneert dan zijn kalenderleeftijd en hij naar eigen zeggen het gevoel had dat [slachtoffer] van zijn leeftijd was. Dit rechtvaardigt het handelen van verdachte absoluut niet, maar maakt het wel verklaarbaar.
De straf
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie zal zij een lagere straf opleggen dan is geëist. Zij ziet in voornoemde omstandigheden reden te oordelen dat het niet passend is om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ook ziet zij op grond van de hiervoor aangehaalde problematiek de noodzaak van hulpverlening voor verdachte. Met de officier van justitie is zij daarom wel van oordeel dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Dit niet alleen om de ernst van het feit te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden nogmaals dergelijke feiten te plegen. Maar vooral ook om verplichte begeleiding door de reclassering en behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 150 uur, te vervangen door 75 uur hechtenis en een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Daaraan zal zij de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd met uitzondering van de mogelijkheid tot klinische opname, nu de rechtbank dit niet nodig vindt.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert voor de feiten 1 en 2 een schadevergoeding van in totaal € 15.395,76, te weten € 15.000,00 aan immateriële schade en € 395,76 aan reiskosten en kosten voor rechtsbijstand.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 2 subsidiair heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank overweegt dat het bewezenverklaarde feit een zodanig ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] maakt, dat reeds hieruit volgt dat sprake is van aantasting van de persoon. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit zodat deze voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de omstandigheden die blijken uit het dossier en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van € 1.500,00 billijk.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen schade (in totaal € 1.500,00) de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 1 januari 2021.
Reiskosten en kosten rechtsbijstand
De gevorderde reiskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Reiskosten betreffen geen schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De reiskosten vallen ook niet onder de proceskosten.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 250,00 aan proceskosten voor de rechtsbijstand van haar advocaat. Dit bedrag behelst de eigen bijdrage. De rechtbank acht dit bedrag integraal toewijsbaar, aangezien dit bedrag valt binnen het civiele liquidatietarief.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan feit 1 en het onder feit 2 primaire tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde onder feit 2 subsidiair het volgende strafbare feit oplevert:

met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de verslavingszorg aan de Korte Raamstraat 3, 4818 CJ te Breda. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd laat behandelen door een forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering, gericht op seksueel deviant gedrag en/of indien noodzakelijk zijn middelenmisbruik. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte openheid geeft van zaken over delictgedrag aan [zorgorganisatie] . Dit met het oog op de expertise van de genoemde organisatie met betrekking tot de begeleiding en/of inzet interventies;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot nu toe begroot op € 250,00;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (feit 2), € 1.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 25 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 april 2023.
Mr. R.H.M. Pooyé en mr. E.G.F. Vliegenberg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.