4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt verdacht van twee zedenfeiten die zien op [slachtoffer] , het minderjarige stiefdochtertje van zijn broer.
Bewijsminimum
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde ontuchtige handelingen: het slachtoffer en de dader. Ook in deze zaak is dit het geval. Dat leidt dus ook in deze zaak tot de vraag of aan het bewijsminimum is voldaan.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige, in dit geval de verklaring van het slachtoffer. Om tot een bewezenverklaring te komen, dient er sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft geen betrekking te hebben op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het is voldoende wanneer de verklaring van het slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in één of meerdere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tegen de achtergrond van dit beoordelingskader wordt het navolgende overwogen.
Verklaring [slachtoffer]
De rechtbank begrijpt uit het informatieve gesprek en de studioverklaring van [slachtoffer] dat er volgens [slachtoffer] sprake is van een drietal momenten waarop of periodes waarin verdachte ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, bij [slachtoffer] zou hebben gepleegd. [slachtoffer] verklaart allereerst over de vakantie in Italië. Uit het dossier valt af te leiden dat [slachtoffer] toen 6 à 7 jaar oud was. Verdachte zou haar toen op zijn schoot hebben gezet terwijl hij een stijve penis had. Hij zou [slachtoffer] vervolgens over zijn penis heen hebben geschuurd en haar vagina en kont hebben betast. [slachtoffer] verklaart vervolgens over de vakantie in Kroatië. Uit het dossier valt af te leiden dat [slachtoffer] toen 10 à 11 jaar oud was. Op de heenweg op een overnachtingscamping in Duitsland zou [slachtoffer] bij verdachte in een tent hebben geslapen en zou verdachte hebben geprobeerd zijn penis in haar vagina te stoppen. Na de vakantie in Kroatië zouden er wekelijks/maandelijks ontuchtige handelingen, waaronder ook het seksueel binnendringen, hebben plaatsgevonden.
Seksueel binnendringen (feit 1 en feit 2 primair)
De rechtbank zal eerst beoordelen of de hiervoor aangehaalde gebeurtenissen onder feit 1 en feit 2 primair vallen. Om tot een bewezenverklaring van feit 1 en/of feit 2 primair te komen dient er in de tenlastegelegde periodes (mede) sprake te zijn geweest van seksueel binnendringen.
Gelet op de verklaring van [slachtoffer] , haar geboortedatum en de tenlastegelegde periode onder feit 1 zou hetgeen zich in Italië en Duitsland volgens [slachtoffer] heeft afgespeeld onder feit 1 kunnen vallen. [slachtoffer] was destijds namelijk 6 à 7 respectievelijk 10 à 11 jaar oud.
De rechtbank is over de gebeurtenis in Duitsland van oordeel dat deze, gelet op de tekst van de tenlastelegging van feit 1, niet hieronder valt. In de tenlastelegging is Duitsland namelijk niet opgenomen als pleeglocatie.
Voor de door [slachtoffer] beschreven gebeurtenis in Italië bevindt zich geen steunbewijs in het dossier. Ook de gebeurtenis in Italië valt daarom niet onder feit 1.
Voor beide gebeurtenissen geldt overigens ten overvloede dat er naar het oordeel van de rechtbank ook geen steunbewijs aanwezig is voor wat zich volgens [slachtoffer] zou hebben afgespeeld.
[slachtoffer] heeft verder verklaard dat verdachte na de vakantie in Kroatië (vanaf dat zij dus ongeveer 11 jaar was) wekelijks/maandelijks ontuchtige handelingen bij haar verrichtte, waaronder het seksueel binnendringen bestaande uit het brengen van de vingers in de vagina en tussen de schaamlippen. Wanneer zich dit volgens [slachtoffer] precies heeft afgespeeld, en of dit dus in de periode van feit 1 en/of feit 2 primair was, is de rechtbank niet duidelijk geworden. [slachtoffer] verklaart namelijk weinig concreet over specifieke momenten waarop en de omstandigheden waaronder het seksueel binnendringen heeft plaatsgevonden. Het dossier biedt daarnaast geen steunbewijs voor het seksueel binnendringen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is geweest van seksueel binnendringen in de periode van feit 1 of feit 2 primair. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 1 en feit 2 primair.
Ontuchtige handelingen (feit 2 subsidiair)
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of er door verdachte ontuchtige handelingen zijn gepleegd zoals tenlastegelegd bij feit 2 subsidiair.
Het duwen van het geslachtsdeel tegen het (onder)lichaam, het betasten van de vagina/schaamstreek en het kussen van de mond/wangen/gezicht
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging. Voor de verklaring van [slachtoffer] over deze gedragingen bevindt zich naar het oordeel van de rechtbank geen steunbewijs in het dossier.
Het betasten van lies
Verdachte heeft verklaard dat hij bij [slachtoffer] over haar lies heeft gewreven. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer] die heeft verklaard dat verdachte over haar been heeft gewreven. Gelet hierop staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte over de lies van [slachtoffer] heeft gewreven. Verdachte heeft daarbij een seksuele intentie gehad. Verdachte heeft hierover immers zelf verklaard dat hij daarmee de fout in is gegaan en pas is gestopt toen [slachtoffer] aangaf dat zij dit niet wilde. Op de vraag wat er was gebeurd als [slachtoffer] geen stop had gezegd, antwoordt verdachte: “Dan was ik wel verder gegaan ja, naar het seksgedeelte toe”. De rechtbank is daarmee van oordeel dat sprake was van ontuchtig handelen.
Het betasten van borsten en/of billen
[slachtoffer] heeft daarnaast verklaard dat verdachte ook haar borsten en billen heeft aangeraakt. Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van [slachtoffer] op dit punt steun in de verklaring van verdachte dat het klopt dat hij weleens de borsten en billen van [slachtoffer] heeft aangeraakt.
Verdachte heeft hierbij echter aangegeven dat dit tijdens het stoeien is gebeurd en er geen sprake was van enige seksuele bedoeling. Deze verklaring van verdachte acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op het volgende. In de periode waarin het betasten van de billen en borsten (onder andere) heeft plaatsgevonden hebben er tussen [slachtoffer] en verdachte whatsappgesprekken plaatsgevonden die naar het oordeel van de rechtbank een zekere seksuele strekking kennen. Verdachte heeft ter zitting ook min of meer erkend dat de whatsappgesprekken seksueel grensoverschrijdend waren en dat hij zich daar ook min of meer bewust van was. Daarbij komt dat het wrijven over de lies in dezelfde periode heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft ten aanzien van die handeling erkend dat hij daarbij een seksuele intentie had. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook bij het aanraken van de borsten en billen een seksuele intentie heeft gehad en daarmee dat er sprake was van ontuchtig handelen.
Periode
De rechtbank kan niet precies vaststellen wanneer de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Gelet op de verklaring van verdachte bij de politie en ter zitting kan zij in ieder geval vaststellen dat het in 2021 is gebeurd. De rechtbank gaat daarom uit van de periode van 1 januari 2021 tot en met 13 mei 2022.
Conclusie
Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2021 tot en met 13 mei 2022 ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] heeft gepleegd die bestonden uit het betasten van de lies, borsten en billen zoals tenlastegelegd onder feit 2 subsidiair.