ECLI:NL:RBZWB:2023:2831

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
02/178100-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal fiets en diefstal met geweld uit een woning met vrijspraak poging tot woninginbraak

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van een fiets en diefstal met geweld uit een woning. De verdachte, geboren in 1970 en thans gedetineerd, had in de nacht van 3 op 4 november 2021 een fiets gestolen uit de berging van slachtoffer 1 en was betrokken bij een gewelddadige inbraak in de woning van slachtoffer 2. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de diefstal van de fiets en de diefstal met geweld, maar sprak hem vrij van de poging tot woninginbraak. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, rekening houdend met de recidive van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank benadrukte de ernst van de inbreuk op de veiligheid en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers, die als gevolg van de inbraak psychische schade hadden opgelopen. De benadeelde partijen, waaronder slachtoffer 2, ontvingen schadevergoedingen voor zowel materiële als immateriële schade, waarbij de rechtbank de vorderingen van andere slachtoffers gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaarde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 26 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/178100-22
vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsman mr. W.B.O. van Soest, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:een fiets heeft gestolen uit een berging;
feit 2:’s nachts goederen uit een woning heeft gestolen, waarbij geweld is gebruikt tegen de bewoner, dan wel dat hij heeft geprobeerd goederen uit een woning te stelen;
feit 3:heeft geprobeerd in een woning in te breken, dan wel dat hij een raam van een woning heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan. Voor feit 1 baseert de officier van justitie zich op de aangifte van [slachtoffer 1] en de bevindingen van de politie over de tas met daarin recente documenten op naam van verdachte die op de plaats delict is aangetroffen. Verdachte verklaart dat die tas op een eerder moment zou zijn gestolen, maar is wisselend over het moment waarop en kan bovendien geen aangifte laten zien. De officier van justitie hecht daarom geen waarde aan die verklaring.
Voor de voltooide diefstal met geweld van feit 2 primair baseert hij zich op de aangifte van [slachtoffer 2] , de camerabeelden en de verklaring van verdachte ter zitting dat hij die nacht in de woning is geweest om spullen te stelen. Weliswaar heeft verdachte ontkend spullen te hebben weggenomen en geweld tegen [slachtoffer 2] te hebben gebruikt, maar de officier van justitie ziet geen aanleiding om aan de verklaring van [slachtoffer 2] te twijfelen. Hij acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een slaande beweging tegen het lichaam van [slachtoffer 2] heeft gemaakt.
Bij feit 3 is de officier van justitie van mening dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die heeft geprobeerd in de woning in te breken, zodat vrijspraak dient te volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1 en feit 3. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld op welke datum de diefstal van de fiets van feit 1 heeft plaatsgevonden en dus ook niet of dat op dezelfde avond is geweest als de poging tot woninginbraak van feit 3, waarbij een man met een fiets is gezien. Nu onduidelijk is op welke datum de diefstal van de fiets uit een berging heeft plaatsgevonden, kan niet worden vastgesteld dat verdachte over een fiets beschikte. Verdachte heeft bovendien een geloofwaardige verklaring gegeven voor de aanwezigheid in de berging van zijn tas met daarin documenten op zijn naam. De tas met documenten is eerder dat jaar gestolen. Verdachte heeft hiervan aangifte gedaan.
De verdediging bepleit ook vrijspraak van de voltooide diefstal met geweld onder feit 2 primair. Er is hooguit sprake van de subsidiair ten laste gelegde poging tot diefstal. De tas met spullen van de bewoners lag nog in de woning en dus hadden de bewoners daar nog de beschikkingsmacht over. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen. Hij heeft zichzelf slechts losgemaakt. Dat [slachtoffer 2] daarvan pijn heeft ondervonden of letsel heeft bekomen, blijkt niet uit het dossier.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen vast dat in de nacht van 3 op 4 november 2021 een inbraak heeft plaatsgevonden in de berging van [slachtoffer 1] aan de [adres 1] . Bij deze inbraak is een fiets weggenomen. Na de inbraak is in de berging een tas aangetroffen met daarin onder andere een ontslagbrief van de Penitentiaire Inrichting Zaanstad van 13 juli 2021 op naam van verdachte, een brief van het Centraal Justitieel Incassobureau van 5 mei 2021 en een brief van de ABN AMRO van 16 september 2021,waarvan de laatste twee aan verdachte zijn geadresseerd.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zijn tas met spullen in september 2021 is gestolen toen hij op bezoek was bij een vriend van hem, maar dat hij hiervan geen aangifte heeft gedaan. Ook in zijn brief, die de raadsman voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank heeft doen toekomen, heeft verdachte aangegeven hiervan geen aangifte te hebben gedaan. Op zitting heeft verdachte verklaard dat zijn tas met spullen in juni/juli 2021 is gestolen. Nadat hij geconfronteerd werd met het feit dat er in de tas een brief van de ABN AMRO van 16 september 2021 is aangetroffen, heeft verdachte verklaard dat zijn tas met spullen op 10 oktober 2021 is gestolen, maar dat hij hier pas een paar dagen later achter is gekomen en daarvan toen aangifte heeft gedaan. Hij heeft deze aangifte echter niet kunnen overleggen.
De rechtbank constateert dat verdachte wisselend heeft verklaard over zijn alternatieve scenario voor de aanwezigheid van zijn tas met zijn papieren in de berging aan de [adres 1] . Hij onderbouwt dit scenario ook niet met bijvoorbeeld een aangifte van diefstal van zijn tas. Bovendien heeft verdachte diezelfde nacht op korte afstand van dat adres ingebroken in de woning aan de [adres 2] van feit 2. Het alternatieve scenario wordt daarom als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de fiets heeft gestolen, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Feit 2
Verdachte heeft op zitting bekend dat hij op 4 november 2021 in de woning aan de [adres 2] is geweest om iets te stelen. Daarbij is hij een bewoner tegengekomen die hem vast hield, maar verdachte kon ontkomen door het raam. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van die bewoner - aangever [slachtoffer 2] - dat verdachte met beide handen tegen het hoofd van aangever sloeg om vervolgens inderdaad door het raam te kunnen ontkomen. Dat slaan is voldoende om te kunnen spreken van geweld als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Pijn of letsel bij het slachtoffer is daarvoor niet vereist. Evenmin is er reden om te twijfelen dat verdachte ook daadwerkelijk goederen uit de woning heeft meegenomen, zoals aangever heeft verklaard. De rechtbank acht feit 2 primair dan ook bewezen, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot woninginbraak. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
omstreeks 3 november 2021 te [plaats] , gemeente Tilburg, een fiets (van het merk Stevens Galant), die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2
primair
op 4 november 2021 te [plaats] , gemeente Tilburg, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, meerdere goederen afkomstig uit de woning gelegen aan de [adres 2] , die aan [slachtoffer 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om ze zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen die
[slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 2] tegen het hoofd te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van wat hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Hij houdt daarbij rekening met artikel 63 Sr.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de eis van de officier van justitie buitensporig hoog is en niet in verhouding staat tot hetgeen de officier van justitie bewezen acht. De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met het tijdsverloop en een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft in de nacht van 3 op 4 november 2021 bij een woning in [plaats] ingebroken in de berging en daar een fiets gestolen. Diezelfde nacht heeft hij zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld uit een andere woning in [plaats] . Toen de bewoners nietsvermoedend lagen te slapen, is verdachte via het raam de woning ingeklommen. Toen hij op heterdaad door één van de bewoners werd betrapt, heeft hij deze bewoner tegen het hoofd geslagen en is hij de woning uit gevlucht.
Aan het plegen van diefstallen met geweld uit een woning tilt de rechtbank zwaar. Een woning is bij uitstek een plek waar mensen zich veilig en geborgen moeten kunnen voelen en waar hun spullen veilig moeten zijn. Verdachte heeft op dit veiligheidsgevoel een grote inbreuk gemaakt. Uit het dossier en de ingediende vorderingen tot schadevergoeding blijkt dat dit voorval ook daadwerkelijk grote gevolgen heeft gehad voor aangever en zijn vrouw. Zo voelen zij zich nog altijd angstig en onveilig, zijn zij constant alert en kampen zij met slaapproblemen. Zij zijn hiervoor ook onder behandeling bij een psycholoog. Ook voor de samenleving als geheel zorgen dit soort feiten voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om op deze manier snel aan geld te komen ten koste van een ander.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verdachte liep bovendien nog in de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling van een jarenlange gevangenisstraf voor woninginbraken. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Het reclasseringsrapport over verdachte van 6 april 2023 bevestigt dat bij verdachte sprake is van een patroon in het plegen van vermogensdelicten. Risicovolle leefgebieden zijn sociaal netwerk, middelengebruik en financiën. Daarnaast ziet de reclassering problemen op de leefgebieden psychosociaal functioneren en houding. Verdachte wenst niet opnieuw mee te werken aan een traject in een forensisch kader. Hij meent dat hij op eigen kracht zijn leefgebieden (zoals wonen en werken) op orde kan krijgen Verdachte kent weliswaar een periode zonder veroordelingen, maar verbleef in die periode voornamelijk in detentie. Het recidiverisico wordt daarom als gemiddeld ingeschat. De kans op het onttrekken aan eventuele voorwaarden wordt als hoog ingeschat, aangezien verdachte tot nu toe geen traject heeft volbracht en heeft aangegeven geen bijzondere voorwaarden te accepteren. Om die reden wordt geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De straf
Gelet op het strafblad van verdachte, de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan het onvoorwaardelijke deel dat door de officier van justitie is gevorderd. Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet geen reden om daarnaast nog een voorwaardelijk deel op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 2.635,55 voor feit 2. Dit bedrag bestaat uit € 1.135,55 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding wegens materiële schade is voldoende onderbouwd en acht de rechtbank daarom toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
Namens de benadeelde partij is gesteld dat hij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De benadeelde partij voelt zich angstig en onveilig, is overmatig alert en kampt met slaapproblemen. Hij is hiervoor ook onder behandeling bij een psycholoog.
Door de benadeelde partij in zijn eigen woning aan te vallen, heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij en zijn gevoel van veiligheid en geborgenheid in zijn eigen woning ernstig aangetast. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de vereiste aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 750,00 billijk.
De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het totale toegewezen bedrag, te weten
€ 1.885,55. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 4 november 2021, de dag dat de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2
De benadeelde partij [slachtoffer 3]De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van
€ 1.000,00 voor feit 2. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade
Namens de benadeelde partij is gesteld dat zij als gevolg van het feit nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De benadeelde partij voelt zich angstig en onveilig, is constant alert en slaapt slecht. Zij is hiervoor ook onder behandeling bij een psycholoog.
Naar het oordeel van de rechtbank brengen in dit geval de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 750,00 billijk.
De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het toegewezen bedrag. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 4 november 2021, de dag dat de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.3
De benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 1.556,96 voor feit 2. Dit bedrag bestaat voor € 1.056,96 uit materiële schade en voor € 500,00 uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is van oordeel dat het causaal verband tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade op dit moment onvoldoende is onderbouwd en dat gedegen onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 63, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik
heeft gebracht door middel van braak;
feit 2 primair:diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk
om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 maanden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2] van€ 1.885,55, waarvan € 1.135,55 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 november 2021 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feit 2), € 1.885,55 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 november 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling
29 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3]van
€ 750,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3] (feit 2), € 750,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 november 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling
15 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 4] niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. T. Kemper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 april 2023.