ECLI:NL:RBZWB:2023:2829

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1944 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen last onder bestuursdwang tot sluiten woning voor de duur van drie maanden

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de aangezegde woningsluiting op grond van de Opiumwet voor de duur van drie maanden. Met het bestreden besluit van 9 maart 2023 heeft de burgemeester verzoekers gelast om hun woning aan [adres verzoekers] te [woonplaats verzoekers] binnen twee weken te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van drie maanden. De burgemeester heeft daarbij vermeld dat de woning op 24 maart 2023 onder toepassing van bestuursdwang zal worden gesloten. Verzoekers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het ingediende verzoek om voorlopige voorziening heeft de burgemeester toegezegd om de woning niet te sluiten voordat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. [naam woningbouwvereniging] heeft ook schriftelijk gereageerd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en namens de burgemeester: mr. S.E.J. Wuyts, [naam procesregisseur] (procesregisseur domein zorg) en [naam politieambtenaar] (medewerker politie Zeeland-West-Brabant, voormalig wijkagent). [naam woningbouwvereniging] heeft zich afgemeld voor de zitting.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter twijfelt niet aan de geschiktheid van de maatregel. Ook ziet de voorzieningenrechter de noodzaak van de woningsluiting in. Het feit dat er een behoorlijke handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen in een woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare buurt, rechtvaardigt dat daartegen handhavend wordt opgetreden. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat de burgemeester in het bestreden besluit heeft toegelicht dat overlast van drugs(handel) een belangrijk probleem is in de buurt, en dat het daarom van belang is om een signaal uit te zenden naar zowel het criminele circuit als naar de omwonenden.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de woningsluiting evenwichtig kan worden geacht, indien er vervangende woonruimte voor verzoekers en met name voor hun minderjarige dochter is. Verzoekers kunnen de bezwaarfase benutten om alternatieve woonruimte te vinden, al dan niet met behulp van de gemeente. Indien nodig kan de burgemeester aan het te nemen besluit op het bezwaarschrift van verzoekers nog een nadere begunstigingstermijn verbinden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 9 maart 2023 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter bepaalt dat de burgemeester het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekers ook een vergoeding krijgen van hun proceskosten. De proceskosten stelt de voorzieningenrechter vast op € 1.674,= en de reiskosten op € 3,92.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1944 OPIUMW VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 april 2023 in de zaak tussen

[namen verzoekers], uit [woonplaats verzoekers] , verzoekers
(gemachtigde: mr. M. Broere),
en

de burgemeester van de gemeente Oosterhout, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam woningbouwvereniging] uit [vestigingsplaats woningbouwvereniging]

(gemachtigde: mr. M.C.E. Wirken).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de aangezegde woningsluiting op grond van de Opiumwet voor de duur van drie maanden.
1.1.
Met het bestreden besluit van 9 maart 2023 heeft de burgemeester verzoekers gelast om hun woning aan [adres verzoekers] te [woonplaats verzoekers] binnen twee weken te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van drie maanden. De burgemeester heeft daarbij vermeld dat de woning op 24 maart 2023 onder toepassing van bestuursdwang zal worden gesloten. Verzoekers hebben daartegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Naar aanleiding van het ingediende verzoek om voorlopige voorziening heeft de burgemeester toegezegd om de woning niet te sluiten voordat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
1.3.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. [naam woningbouwvereniging] heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en namens de burgemeester: mr. S.E.J. Wuyts, [naam procesregisseur] (procesregisseur domein zorg) en [naam politieambtenaar] (medewerker politie Zeeland-West-Brabant, voormalig wijkagent). [naam woningbouwvereniging] heeft zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekers wonen met hun gezin in de woning aan [adres verzoekers] te [woonplaats verzoekers] . Zij huren deze woning van [naam woningbouwvereniging] . Op het adres waren ook de zoons/broers [namen zoons en broers] ingeschreven.
3. Aanleiding voor het bestreden besluit is dat bij een doorzoeking van de woning in het toilet, gelegen in de badkamer op de eerste verdieping, witte brokken zijn aangetroffen die indicatief positief zijn getest op cocaïne. De witte brokken hadden een gewicht van 6,3 gram. Dit blijkt uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 18 november 2022. Niet in geschil is dat de zoons/broers bij de aanwezigheid van deze middelen betrokken waren.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Op grond van artikel 2 van de Opiumwet is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren of aanwezig te hebben.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt, middels vaststelling van de ‘Beleidsregels op grond van artikel 13b Opiumwet’ (het beleid).
6. De vondst van de harddrugs en de vastgestelde hoeveelheid worden door verzoekers niet betwist. Ook wordt niet bestreden dat de hoeveelheid zodanig is dat moet worden gesproken van een handelshoeveelheid in de zin van het beleid. Dat leidt ertoe dat de burgemeester in beginsel bevoegd moet worden geacht om toepassing te geven aan artikel 13b van de Opiumwet.
De burgemeester heeft conform zijn beleid gehandeld door de woning van verzoekers na de eerste constatering, zonder waarschuwing, voor een periode van drie maanden te sluiten.
7. Artikel 4:84 van de Awb [1] bepaalt dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
8. Aan de voorzieningenrechter ligt ter beoordeling voor of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om tot sluiting van de woning over te gaan. Zij neemt daarbij de algemene maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, zoals weergegeven in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 [2] , in acht en beoordeelt de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de maatregel.
9. De voorzieningenrechter twijfelt niet aan de geschiktheid van de maatregel. Ook ziet de voorzieningenrechter de noodzaak van de woningsluiting in. Het feit dat er een behoorlijke handelshoeveelheid harddrugs (ruim twaalf keer de gedoogde gebruikershoeveelheid van 0,5 gram) is aangetroffen in een woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare buurt (de Bloemenbuurt), rechtvaardigt dat daartegen handhavend wordt opgetreden. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat de burgemeester in het bestreden besluit heeft toegelicht dat overlast van drugs(handel) een belangrijk probleem is in de buurt, en dat het daarom van belang is om een signaal uit te zenden naar zowel het criminele circuit als naar de omwonenden.
Verzoekers hebben aangevoerd dat zij geen wetenschap hadden van de harddrugs in hun woning en dat zij erg verbaasd waren toen de politie bij hen binnentrad. De voorzieningenrechter kan hen niet volgen in deze stellingname. Uit het dossier blijkt - en zo is ook ter zitting besproken - dat [namen zoons en broers] bekend waren bij zowel de burgemeester als bij de politie, dat beide zoons/broers meerdere antecedenten op grond van de Opiumwet op hun naam hadden staan, dat er in het verleden meerdere huiszoekingen hebben plaatsgevonden (waarbij overigens geen drugs zijn aangetroffen) en dat de burgemeester in 2021 heeft gepoogd om met verzoekers in gesprek te gaan over de gedragingen van de zoons/broers. De voorzieningenrechter gaat er daarom niet van uit dat er bij verzoekers geen enkele wetenschap was of dat verwijtbaarheid volledig ontbreekt.
10. Verzoekers hebben in hun bezwaar- en verzoekschrift gewezen op de grote impact van het bestreden besluit op hun privéleven, met name op het leven van hun minderjarige dochter [naam dochter] . Met verzoekers is de voorzieningenrechter van oordeel dat dochter [naam dochter] in elk geval geen enkel verwijt kan worden gemaakt voor wat betreft de aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs en dat zij daar ook niet de dupe van mag worden. Het is met name in haar belang dat verzoekers over andere woonruimte beschikken, voordat de huidige woning daadwerkelijk wordt gesloten.
Ter zitting is evenwel gebleken dat verzoekers nog geen pogingen hebben ondernomen om alternatieve woonruimte te vinden sinds zij bekend zijn met het bestreden besluit. Zij stellen slechts bij enkele familieleden te hebben geïnformeerd of zij tijdelijk onderdak bij hen kunnen krijgen. Verzoekers hebben blijkbaar nog niet geprobeerd om in gesprek te gaan met [naam woningbouwvereniging] of om te informeren bij andere woningcorporaties of zij in aanmerking komen voor een andere huurwoning. Ook hebben verzoekers geen onderzoek gedaan naar de tijdelijke beschikbaarheid van bijvoorbeeld recreatiewoningen.
[naam woningbouwvereniging] heeft schriftelijk toegelicht dat er geen ‘zwarte lijst’ meer bestaat bij de gezamenlijke woningcorporaties, maar dat [naam woningbouwvereniging] wel een blokkade voor verzoekers heeft opgelegd voor de duur van twee jaar. Andere verhuurders kunnen volgens [naam woningbouwvereniging] een blokkade opleggen voor maximaal drie maanden. [naam woningbouwvereniging] en de burgemeester veronderstellen beide dat het voor verzoekers mogelijk moet zijn om een huurwoning te vinden bij een andere woningcorporatie aangezien ze ruim 22 jaar en 8 maanden als woningzoekende zijn ingeschreven. De voorzieningenrechter acht het niet onredelijk dat van verzoekers wordt verwacht dat zij zelf binnen de door de burgemeester gestelde begunstigingstermijn alternatieve woonruimte zoeken. Ter zitting is toegelicht dat de gemeente daarbij ook behulpzaam kan zijn, mits verzoekers daartoe het initiatief nemen.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de woningsluiting evenwichtig kan worden geacht, indien er vervangende woonruimte voor verzoekers en met name voor hun minderjarige dochter is. Verzoekers kunnen de bezwaarfase benutten om alternatieve woonruimte te vinden, al dan niet met behulp van de gemeente. Indien nodig kan de burgemeester aan het te nemen besluit op het bezwaarschrift van verzoekers nog een nadere begunstigingstermijn verbinden.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 9 maart 2023 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
13. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat de burgemeester het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekers ook een vergoeding krijgen van hun proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De proceskosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,= (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,= en wegingsfactor 1). Verzoekers hebben ook een vergoeding gevraagd van de door hen gemaakte reiskosten van € 3,92. Dit bedrag komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor en daarom wordt bepaald dat de burgemeester ook deze kosten moet vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 184,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.677,92,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 25 april 2023, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht