ECLI:NL:RBZWB:2023:2828

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
02/058971-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor roekeloos rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 februari 2022 in Roosendaal een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van lachgas zou hebben gereden, heeft door roekeloos rijgedrag een aan haar schuld te wijten ongeval veroorzaakt, waarbij twee slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onvoldoende rechts heeft gehouden, meermalen een doorgetrokken streep heeft overschreden en spook heeft gereden. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van roekeloosheid, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van afwezigheid van schuld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk roekeloos heeft gehandeld, wat resulteerde in een taakstraf van 240 uren en een rijontzegging van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede feit, namelijk rijden onder invloed van lachgas, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De uitspraak benadrukt de ernst van roekeloos rijgedrag en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/058971-22
vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
raadsman mr. R.W. de Pater, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:onder invloed van lachgas een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen en/of dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
feit 2:een voertuig heeft bestuurd, terwijl zij onder invloed van lachgas was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bij feit 1 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door roekeloos rijgedrag schuld heeft aan een verkeersongeval, waarbij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en [slachtoffer 2] letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering van in de uitoefening van normale bezigheden is ontstaan. Op basis van de verschillende getuigenverklaringen staat vast dat verdachte met haar voertuig meerdere keren slingerde, over de dubbele doorgetrokken streep ging en spookreed. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte haar snelheid heeft geminderd of heeft uitgeweken. Alleen door uitwijken van [slachtoffer 2] is het niet een geheel frontale botsing geworden tussen zijn voertuig en dat van verdachte. De verkeersgedragingen van verdachte vallen onder artikel 5a lid 1 sub a en sub j van de Wegenverkeerswet (WVW): onvoldoende rechts houden op een onoverzichtelijke plaats en tegen de verkeersrichting in rijden. Bovendien was verdachte meerdere keren afgeleid.
Van feit 2 moet verdachte worden vrijgesproken. Dat verdachte reed onder invloed van lachgas kan niet wettig en overtuigend bewezen worden
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak. Het staat vast dat verdachte over een doorgetrokken streep heeft gereden en dat er een ongeval heeft plaatsgevonden, maar verdachte kan zich er niets van herinneren. Dat rijgedrag kan roekeloos worden genoemd als je beseft wat je doet. Hier weten we echter niet wat er in de auto is gebeurd. Voor schuld moet er wel sprake zijn van een bepaald besef van een verkeerde gedraging bij verdachte en dat besef is er niet. Waarschijnlijk is het ongeval veroorzaakt door het gedrag van de bijrijder, maar verdachte krijgt nu de schuld van het ongeval. Er is geen sprake van roekeloosheid en dus is er geen schuld. Daarom bepleit de verdediging vrijspraak van feit 1, ook voor het gevaarlijk rijgedrag. Er is sprake van afwezigheid van alle schuld.
Voor feit 2 bepleit de verdediging vrijspraak om dezelfde reden als de officier van justitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Vaststelling van de feiten
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 27 februari 2022 omstreeks 19:51 uur in Roosendaal op de Antwerpseweg (N262) nabij hectometerpaal 4.2 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij twee personenauto’s betrokken waren. Verdachte was de bestuurder en [slachtoffer 1] de bijrijder van een Peugeot 107 met [kenteken 1]. Verdachte reed op voornoemde weg en kwam uit de richting van Nispen en ging in de richting van Roosendaal. Verdachte slingerde over de weg en overschreed daarbij meermalen de dubbele doorgetrokken streep. Uiteindelijk kwam verdachte volledig op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer terecht waar zij tegen het verkeer in reed. [slachtoffer 2] reed op die rijbaan als bestuurder van een Citroën Aircross met [kenteken 2] en heeft getoeterd, maar verdachte vervolgde onveranderd haar weg. Ter hoogte van hectometerpaal 4.2 kwamen de voertuigen van verdachte en [slachtoffer 2] met elkaar in botsing.
De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst gesteld ziet, is of verdachte schuld heeft aan dit verkeersongeval. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Artikel 6 WVW
Aan haar schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte reed op de Antwerpseweg in de richting van Roosendaal en heeft daarbij onvoldoende rechts gehouden: zij heeft geslingerd met haar auto en meermalen de dubbele doorgetrokken streep overschreden. Volgens [getuige] slingerde verdachte al vanaf de rotonde bij Nispen over de weg. Uiteindelijk is zij zelfs op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer gaan rijden waar zij op een haar tegemoetkomende auto is gebotst. Niet is gebleken dat verdachte enige (stuur)actie heeft ondernomen of snelheid heeft geminderd om die botsing te voorkomen. Ook niet toen bestuurder [slachtoffer 2] van de tegemoetkomende auto toeterde. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte gedurende een langere periode niet op het verkeer heeft gelet. Gelet op haar gedragingen in die periode stelt de rechtbank vast dat het ongeval aan haar schuld te wijten is.
Het beroep van de verdediging op afwezigheid van alle schuld slaagt niet. De verdediging heeft gesteld dat verdachte geen besef had bij/van haar handelingen, maar die stelling feitelijk niet onderbouwd. Dat zij zich door het ongeluk achteraf niets kan herinneren is daarvoor onvoldoende. De rechtbank komt verderop in deze bewijsoverweging tot het gemotiveerde oordeel dat verdachte zelfs opzettelijk verkeersregels heeft geschonden.
Zwaar lichamelijk letsel of tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden
Door het aan verdachte te wijten ongeval heeft [slachtoffer 1] een scheur in haar lever, een long kneuzing, een nier kneuzing, een heup uit de kom met een gebroken heup kop, twee gebroken handen en een verbrijzelde bovenarm opgelopen. Zij heeft na het ongeval drie weken in het ziekenhuis gelegen, waarvan enige tijd op de IC, in welke periode zij drie operaties heeft ondergaan. Na haar ziekenhuisopname heeft zij nog drie weken in een revalidatiecentrum verbleven en ook daarna is de revalidatie doorgegaan. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat er bij [slachtoffer 1] sprake was van zwaar lichamelijk letsel.
Door het aan verdachte te wijten ongeval heeft [slachtoffer 2] een schaafwond aan zijn knie, een barst in zijn borstbeen en kneuzingen van zijn ribben rond zijn borstbeen opgelopen. [slachtoffer 2] heeft hierdoor een week zijn werkzaamheden niet kunnen uitoefenen zodat sprake is van tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van normale bezigheden.
Roekeloosheid?
Bij het bepalen van de mate van schuld dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of de schuld ook is aan te merken als roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in samenhang met artikel 175, tweede lid WVW. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW.
Artikel 5a WVW
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of zij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of zij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte is gaan spookrijden op de Antwerpseweg en dat is blijven doen toen de haar tegemoetkomende [slachtoffer 2] toeterde. Het tegen de verkeersrichting in (blijven) rijden door verdachte is een gedraging die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk is benoemd onder sub j. Vast staat dan ook dat verdachte een verkeersregel als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden.
De rechtbank overweegt verder dat de lijst met genoemde verkeersgedragingen onder lid 1 een niet limitatieve opsomming betreft. Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook andere, hierna te noemen verkeersgedragingen van verdachte aan te merken als schending van verkeersregels.
De Antwerpseweg betreft een tweebaansweg met een maximumsnelheid van 80 km. Voor de verkeersveiligheid is een dubbele doorgetrokken streep op de weg aangebracht. In deze situatie onvoldoende rechts houden, slingeren en een dubbele doorgetrokken streep meermalen overschrijden zijn aan te merken als overtredingen van verkeersregels.
Vast staat dan ook dat verdachte de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Zoals hiervoor al aangehaald, is de Antwerpseweg een tweebaansweg met een maximumsnelheid van 80 km met een dubbele doorgetrokken streep. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een overzichtelijke situatie. Zodra je slingerend die streep over rijdt, kom je op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer. Daardoor komt de verkeersveiligheid al ernstig in gevaar, laat staan wanneer je - zoals verdachte - gaat spookrijden. Verdachte is zelfs door blijven rijden nadat de haar tegemoet komende [slachtoffer 2] had getoeterd. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Het is enkel aan het alsnog deels (kunnen) uitwijken door [slachtoffer 2] te danken dat de botsing geen frontale is geworden.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van de gedraging benoemd onder sub a. De verdachte heeft weliswaar ook onvoldoende rechts gehouden, maar de situatie ter plaatse is niet onoverzichtelijk, zoals sub a vereist.
c) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft op zitting bevestigd dat zij ter plaatse bekend was. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat zij wist dat zij op een tweebaansweg met doorgetrokken streep reed en het ernstig gevaarzettende karakter van het passeren van die doorgetrokken streep kende. Dat zij zich na het ongeluk niets meer van de toedracht kan herinneren doet daar niet aan af.
Verder stelt de rechtbank vast dat bloedonderzoek heeft uitgewezen dat verdachte ten tijde van het ongeluk niet onder invloed was van een of meer stoffen zoals gesteld in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen en/of vermeld in artikel 8 Wegenverkeerswet. Verdachte heeft op zitting - bij herhaling - verklaard dat zij ook geen lachgas had gebruikt. De rechtbank heeft daar op verschillende momenten naar gevraagd, omdat ten tijde van het ongeluk in haar auto drie lachgasflessen en bijbehorende ballonnen aanwezig waren. Gebruik daarvan zou een verklaring voor haar rijgedrag kunnen zijn, maar verdachte heeft dat op zitting meerdere keren met kracht ontkend. Die flessen en ballonnen waren van haar vriendin die ze had opgehaald. Verdachte heeft nog nooit lachgas gebruikt.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat verdachte eerst bewust is gaan slingeren met haar auto om daarna bewust op de weghelft voor tegemoetkomend te gaan rijden en te blijven rijden. Ook de haar tegemoetkomende komplanpen van de auto van [slachtoffer 2] en zijn toeteren hebben niet gezorgd voor een ontwijkende (stuur)actie van verdachte. Deze gedragingen in onderlinge samenhang bezien zijn naar hun uiterlijke verschijningsvormen gericht op de opzettelijke schending van de verkeersregels.
Het idee van verdachte en de verdediging dat mogelijk haar vriendin iets heeft gedaan wat het vastgestelde rijgedrag van verdachte zou kunnen verklaren, snijdt naar het oordeel van de rechtbank geen hout. Het gevaarzettende rijgedrag van verdachte heeft immers langere tijd geduurd en is na slingeren overgegaan in spookrijden, zelfs na toeteren door [slachtoffer 2].
d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat wanneer een bestuurder slingerend over de weg rijdt, meermalen een dubbele doorgetrokken streep overschrijdt en op weghelft voor het tegemoetkomende verkeer gaat rijden en daar ook blijft rijden. Verdachte heeft ook daadwerkelijk een verkeersongeval veroorzaakt waarbij twee slachtoffers (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank was door het handelen van verdachte gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid ook kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte gehandeld met de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte ten tijde van het besturen van haar auto op 27 februari 2022 onder invloed verkeerde van lachgas. De rechtbank zal haar daarom vrijspreken van feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
primair
op 27 februari 2022 te Roosendaal, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N262/Antwerpseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft zij, verdachte, roekeloos,
onvoldoende rechts gehouden en meermalen een doorgetrokken streep overschreden en
gereden op de weghelft van genoemde weg, bestemd voor het haar tegemoetkomende verkeer, en (daarbij) onvoldoende haar snelheid verminderd en niet uitgeweken,
waardoor zij, verdachte, met de door haar bestuurde personenauto in botsing is gekomen met een haar tegemoetkomende personenauto (Citroën Aircross met [kenteken 2]), door welk verkeersongeval
aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten: een scheur in de lever en twee gebroken handen en een verbrijzelde bovenarm en een gebroken heup kop en een heup uit de kom en een gekneusde long en een gekneusde nier,
en
aan [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten: een barst in het borstbeen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar met aftrek. Hierbij houdt de officier van justitie rekening met het feit dat verdachte zelf ook lichamelijk is getroffen door het ongeval.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een integrale vrijspraak met een beroep op afwezigheid van alle schuld en heeft verder geen verweer gevoerd met betrekking tot de strafmaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Op 27 februari 202 heeft verdachte door roekeloos rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt. Na slingeren op een tweebaansweg met doorgetrokken streep is zij zelfs gaan spookrijden. Niet reagerend op de tegemoet komende koplampen van de auto van [slachtoffer 2] en zijn toeteren, is verdachte met haar auto op de auto van [slachtoffer 2] gebotst. Alleen door ontwijken van [slachtoffer 2] was het geen frontale botsing. Gelukkig heeft [slachtoffer 2] relatief licht letsel opgelopen, maar bij een inzittende vriendin van verdachte was sprake van zwaar lichamelijk letsel. Bij verdachte zelf was een knie verbrijzeld, waarvoor ze twaalf dagen in het ziekenhuis heeft gelegen. Daarna mocht ze drie maanden niet lopen en moest ze revalideren. Ze heeft nog steeds last van die knie.
Een verantwoordelijke verkeersdeelnemer dient zowel de eigen veiligheid als die van anderen te allen tijde serieus te nemen. Op 27 februari 2022 heeft verdachte het flink laten afweten. Gezien de foto’s in het dossier is het een wonder dat alle betrokkenen het er levend vanaf hebben gebracht.
Straf
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf heeft de rechtbank allereerst aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 WVW. Daarin wordt gedifferentieerd naar de mate van schuld, de gevolgen voor het slachtoffer en de vraag of, en zo ja, in welke mate er sprake is van alcoholgebruik. Deze oriëntatiepunten zien niet op gevallen waarin de schuld bestaat in roekeloosheid. De hoogste mate van verwijtbaarheid die in de oriëntatiepunten is vermeld, is een “zeer hoge mate van schuld”. Bij deze zeer hoge mate van schuld aan een ongeval met als gevolg zwaar lichamelijk letsel en zonder het gebruik van alcohol wordt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden en een rijontzegging van 2 jaar gehanteerd.
Het gedrag dat tot toepassing van artikel 6 WVW kan leiden, kan vele verschillende vormen aannemen. Dat geldt in het bijzonder voor gevallen waarin de schuld bestaat in roekeloosheid. In de regel zal het daarbij gaan om een samenstel van gedragingen, wat het vergelijken van zaken bemoeilijkt. Door de eerdergenoemde wetswijziging is het toepassingsbereik van het roekeloosheidsbegrip bovendien uitgebreid, waardoor er meer en diverser verkeersgedrag als roekeloos kan worden aangemerkt dan voorheen het geval was. In ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst aan het verkeersgedrag en de gevolgen daarvan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend.
Alles afwegende is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval niet passend is, ondanks de ernst van het feit. Daarbij houdt de rechtbank met name rekening met de langdurige lichamelijke gevolgen voor verdachte zelf en de inhoud van het reclasseringsrapport van 28 maart 2023. Daaruit blijkt dat er geen zorgen zijn op praktische leefgebieden. De rechtbank acht de door de officier van justitie geëiste taakstraf voor de duur van 240 uur wel passend en geboden.
Bijkomende straf
Daarnaast vindt de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op zijn plaats voor een forse duur, maar korter dan gevorderd door de officier van justitie en grotendeels voorwaardelijk. Het rijbewijs van verdachte is op beslissing van de officier van justitie namelijk al 6 maanden ingevorderd geweest. Inmiddels heeft verdachte al weer ruim zeven maanden de beschikking over haar rijbewijs zonder dat zij opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Verdachte heeft op zitting verklaard schuld te hebben aan het ongeval, maar ook dat het van binnen voor haar eigenlijk niet zo voelt. De rechtbank waardeert haar openheid, maar vindt een proeftijd van drie jaar nodig om verdachte gedurende langere tijd te stimuleren alles te doen om zo veilig mogelijk aan het verkeer deel te nemen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de
schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waarbij aan
een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte haar rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. T. Kemper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 april 2023.