ECLI:NL:RBZWB:2023:2826

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
02-212389-21, 10-042097-21 en 10-030036-21 (gev. ttz.)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Groepsgeweld op Schouwen-Duiveland in de zomer van 2021 met veroordelingen voor diefstal met geweld en openlijke geweldpleging.

Op 25 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een (destijds) minderjarige verdachte, die betrokken was bij groepsgeweld op Schouwen-Duiveland in de zomer van 2021. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal met geweld en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 17 maart 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 augustus 2021 in Burgh-Haamstede samen met anderen heeft geprobeerd om slachtoffers van het leven te beroven en openlijk geweld heeft gepleegd. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de geweldshandelingen tegen een van de slachtoffers, waardoor hij voor dat feit werd vrijgesproken. Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan openlijke geweldpleging tegen een ander slachtoffer en aan diefstal met geweld in een andere zaak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en legde een jeugddetentie op van 100 dagen, waarvan 36 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de gevoegde zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-212389-21, 10-042097-21 en 10-030036-21 (gev. ttz.)
vonnis van de meervoudige kamer van 25 april 2023
in de strafzaak tegen de (destijds) minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman: mr. J.C.W.L. Grootjans, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 17 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 11 april 2023.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Parketnummer 02-212389-21
Feit 1:op 6 augustus 2021 in Burgh-Haamstede samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door hem met kracht tegen het hoofd te schoppen;
subsidiair is dit ten laste gelegd als het medeplegen van zware mishandeling en meer subsidiair als het medeplegen van poging zware mishandeling;
Feit 2:op 6 augustus 2021 in Burgh-Haamstede samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven door hem met kracht tegen het hoofd te schoppen;
subsidiair is dit ten laste gelegd als het medeplegen van poging zware mishandeling;
Feit 3:op 6 augustus 2021 in Burgh-Haamstede openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
Feit 4:op 4 augustus 2021 te Scharendijke openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] ;
Feit 5:op 4 augustus 2021 te Renesse met (bedreiging met) geweld een fiets van [slachtoffer 4] heeft gestolen;
Feit 6:op 5 augustus 2021 te Renesse heeft geprobeerd [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] met (bedreiging met) geweld van sigaretten en/of een boombox te beroven
subsidiair is dit ten laste gelegd als openlijk en in vereniging geweld plegen tegen die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] .
Parketnummer 10-030036-21
op 3 juli 2020 te Schiedam openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 8]
.
Parketnummer 10-042097-21
op 5 maart 2020 een jas met inhoud heeft gestolen van [slachtoffer 9] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot vrijspraak van feit 1 en een partiële vrijspraak van feit 3, nu uit de bewijsmiddelen niet kan worden opgemaakt of, en welke rol verdachte had bij de geweldshandelingen jegens [slachtoffer 1] . Ook ten aanzien van feit 4 concludeert de officier van justitie tot vrijspraak, nu verdachte ontkent en hij niet te zien is op de beelden.
De overige ten laste gelegde feiten onder parketnummer 02-212389-21 acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag ten aanzien van [slachtoffer 2] (feit 2 primair). Hij baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. De mate van geweld, gericht op het hoofd van [slachtoffer 2] , en de intentie waarmee het geweld is gebruikt, maakt dat er een reële, niet onwaarschijnlijke kans bestond op de dood en deze kans hebben verdachte en de medeverdachten bewust aanvaard. Hierbij was sprake van een gezamenlijke uitvoering met een nauwe en bewuste samenwerking omdat beide slachtoffers door verdachte en de medeverdachten tegen het hoofd zijn geslagen en geschopt. Voor de overige twee feiten op de dagvaarding met parketnummer 02-212389-21 baseert de officier van justitie zich op de bewijsmiddelen om te concluderen dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
De feiten van parketnummers 10-042097-21 en 10-030036-21 acht de officier van justitie ook wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 02-212389-21
Feiten 1 tot en met 3
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van elk van de ten laste gelegde gedragingen onder feit 1 omdat het ontbreekt aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte aanwezig en/of betrokken was hierbij. Hij heeft [slachtoffer 1] niet geslagen en/of geschopt en er is geen sprake geweest van medeplegen. Er is daarom ook geen sprake van openlijke geweldpleging richting [slachtoffer 1] , waardoor partiële vrijspraak van dat onderdeel van feit 3 moet volgen. Verdachte bekent voorts enkel een klap te hebben gegeven aan [slachtoffer 2] . Dat levert geen wettig en overtuigend bewijs op voor een poging tot doodslag of poging zware mishandeling. Voor beide varianten ontbreekt ook het (voorwaardelijke) opzet. Om die reden dient verdachte ook voor feit 2, primair en subsidiair, vrijgesproken te worden. Ten aanzien van feit 3 betreffende [slachtoffer 2] refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 4
Ook ten aanzien van feit 4 bepleit de verdediging verdachte vrij te spreken nu hij wel ter plaatse was, maar geen rol heeft gehad in de verweten gedraging. Er is ook geen sprake van medeplegen, hier is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor.
Feit 5
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 5.
Feit 6
Ten aanzien van het primair onder feit 6 ten laste gelegde verzoekt de verdediging om verdachte vrij te spreken. Verdachte wist niets van de aanleiding en hij betwist stellig dat hij heeft geprobeerd om sigaretten en/of een boombox te stelen, met geweld. Hiervoor is ook onvoldoende bewijs voorhanden, ook niet voor het medeplegen hiervan of de opzet hierop. Voor het subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Parketnummers 10-042097-21 en 10-030036-21
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de parketnummers 10-042097-21 en 10-030036-21.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02-212389-21
4.3.2.1
Feiten 1 tot en met 3: medeplegen poging doodslag, medeplegen (poging) zware mishandeling en openlijke geweldpleging [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met onder meer medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 6 augustus 2021 te Burgh-Haamstede, op de [camping] aan de [straat 1] , aanwezig was bij de bankjes voor de camping waar een confrontatie plaatsvond tussen [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en aangever [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 2] gevraagd om een sigaret en toen [slachtoffer 2] deze niet gaf ontstond er discussie en vervolgens een een-op-een gevecht tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte heeft zich in het gevecht gemengd omdat hij [medeverdachte 1] wilde verdedigen. Hij heeft zich bij [medeverdachte 1] gevoegd en [slachtoffer 2] in ieder geval één klap met zijn vuist gegeven. Op enig moment gooit aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) een glas richting [medeverdachte 1] . Hierop keert de groep van verdachte zich tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Verdachte blijft achter bij [slachtoffer 2] en slaat [slachtoffer 2] in zijn gezicht. Medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] gaan achter [slachtoffer 1] aan, die vervolgens door verschillende jongens wordt geschopt, ook tegen het hoofd. Na onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 1] meerdere aangezichtsfracturen had (onder- en bovenkaak en neus). Hij is hieraan geopereerd. [slachtoffer 2] heeft een gebroken neus en kneuzingen in het gelaat opgelopen.
Feit 1: [slachtoffer 1]
Ten aanzien van de rol van de verdachte in de geweldpleging tegen [slachtoffer 1] stelt de rechtbank vast dat niet is gebleken van betrokkenheid van verdachte bij de geweldsuitoefening tegen [slachtoffer 1] . Weliswaar heeft verdachte zich in het gevecht tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] gemengd, ook door het uitoefenen van geweld, maar hij is niet een van de jongens die zich na het gooien van het glas door [slachtoffer 1] op [slachtoffer 1] richt en onderdeel uitmaakt van het groepsgeweld dat dan wordt uitgeoefend. Verdachte verklaart immers zelf dat hij bij [slachtoffer 2] is achtergebleven en dit wordt ook ondersteund door de verklaringen van medeverdachten. Er is geen bewijs waaruit anders blijkt. Om die reden zal verdachte worden vrijgesproken van feit 1.
Feit 2: [slachtoffer 2]
Geweldshandelingen
heeft aangifte gedaan en heeft verklaard dat hij is geslagen en meermaals door dezelfde jongen tegen het hoofd is geschopt. Vervolgens is hij door drie à vier andere jongens ook tegen het hoofd getrapt, stelt hij. Ook benoemt hij dat de jongen in het rode trainingspak hem met zijn vuist tegen zijn kaak en neus heeft geslagen. Verdachte bevestigt de jongen in het rode trainingspak te zijn die [slachtoffer 2] in het gezicht heeft geslagen. [medeverdachte 1] bevestigt ook dat hij heeft gevochten met [slachtoffer 2] . Het slaan met de vuist tegen het hoofd van [slachtoffer 2] kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden. De verklaring van [slachtoffer 2] ten aanzien van het schoppen door een of meerdere verdachten wordt onvoldoende door ander bewijs ondersteund. Verdachte ontkent dat hij heeft geschopt. [medeverdachte 5] verklaart weliswaar dat beide slachtoffers geslagen en geschopt zijn, maar er kan niet worden vastgesteld welke geweldshandelingen ten opzichte van welke personen zijn verricht. Hiervoor is de verklaring onvoldoende concreet. Nu verder door niemand is verklaard dat [slachtoffer 2] is geschopt kan dit niet bewezen worden.
Kwalificatie
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is hoe de geweldsgedragingen en de rol van verdachte daarbij gekwalificeerd moeten worden.
Primair is verdachte medeplegen van poging tot doodslag ten laste gelegd. Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag, moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer. Met de verdediging komt de rechtbank tot de conclusie dat niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van opzet van verdachte op het overlijden van [slachtoffer 2] , ook niet in voorwaardelijke zin. Dit geldt evenzo voor de poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel. Vast staat dat verdachte en [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] hebben geslagen en dat [slachtoffer 2] in ieder geval één keer op zijn hoofd is geraakt. Het enkele slaan tegen het hoofd kan - zonder dat bekend is met welke kracht dit is gebeurd - niet tot het oordeel leiden dat verdachte hiermee de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] heeft aanvaard. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 2.
Feit 3: openlijke geweldpleging [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging moet sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval personen en dat verdachte daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] hebben geslagen. Dit vond plaats op de openbare weg, te weten bij de [camping] aan de [straat 1] te Burgh-Haamstede. Het conflict is begonnen met de vraag van [medeverdachte 1] om sigaretten en het een-op-een gevecht met [slachtoffer 2] dat daarop volgde. Vervolgens heeft verdachte zich gemengd in dit gevecht omdat hij [medeverdachte 1] wilde verdedigen. Verdachte heeft geweld uitgeoefend én daarin samen met een ander, te weten [medeverdachte 1] , gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met dit handelen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd om te kunnen spreken van openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] . Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , door hem te slaan/stompen tegen het hoofd/lichaam.
Nu betrokkenheid van verdachte in de geweldshandelingen tegen [slachtoffer 1] niet kan worden bewezen, zal hij voor dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.3.2.2
Feit 4: openlijke geweldpleging [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5]
Op basis van het procesdossier en hetgeen ter zitting is besproken, komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om vast te stellen dat verdachte betrokken was bij dit feit. Hij zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.2.3
Feit 5: Diefstal met geweld [slachtoffer 4]
Aangever verklaart dat hij op 4 augustus 2021 op de fiets met vrienden op de Kampweg te Renesse reed. Zij kwamen een groepje jongens tegen. Deze jongens zijn naar aangever toegelopen. Een jongen pakte de achterkant van de fiets van aangever en twee anderen kwamen voor hem staan. Hierdoor kon aangever niet wegkomen. Een van de jongens droeg een rood trainingspak, verdachte bevestigt dat hij dit was. Aangever verklaart verder dat de jongens zeiden dat ze zijn fiets wilden hebben en dat de jongen met het rode trainingspak en de jongen in het zwart gekleed, hun vuisten tegen zijn kaak aanhielden. Aangever heeft dit als dreigend ervaren en is van zijn fiets afgestapt. De jongens pakten zijn fiets, de jongen met het rode trainingspak (verdachte) gaf aangever een trap tegen het bovenbeen en is toen samen met de andere jongen vertrokken met de fiets van aangever.
[getuige] bevestigt dat de jongens zeiden dat ze de fiets van aangever wilden hebben. Ook steunt de verklaring van [getuige] de verklaring van [slachtoffer 4] dat de jongen in het rode joggingspak, herkend als verdachte, aangever een trap gaf ter hoogte van zijn heup en dat de jongens op de fiets van aangever zijn vertrokken.
Verdachte zelf verklaart dat hij erbij was en dat hij achterop de fiets van aangever is gesprongen toen zij weggingen. Hij was ervan op de hoogte dat de fiets van aangever door de jongen was gestolen. Hoewel hij betwist dat hij heeft getrapt, acht de rechtbank de verklaringen van aangever en [getuige] geloofwaardig en voldoende om tot een bewezenverklaring van het gebruik van geweld te komen.
Dat de opzet gericht was op het wegnemen van de fiets blijkt uit de woorden die zijn gebruikt, waarbij is gezegd: “geef je fiets” in combinatie met het blokkeren van de weg en het gepleegde geweld waaronder de fiets van aangever is weggenomen. Gelet op de handelingen van verdachte en de medeverdachten, bestaande uit het gezamenlijk optrekken in de bedreiging en het geweld (door de fiets vast te pakken zodat aangever niet weg kon, en dreigend voor aangever te staan, de vuisten tegen het gezicht van aangever te zetten en het natrappen door verdachte en het gezamenlijk vertrek op de gestolen fiets) is bovendien gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking.
Hiermee is hetgeen ten laste is gelegd onder feit 5 wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.4
Feit 6: Diefstal met geweld subsidiair openlijke geweldpleging [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangevers [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] op 5 augustus 2021 met scooters bij het [paviljoen] aan de [straat 2] te Scharedijke stonden. Op enig moment kwam [medeverdachte 1] samen met anderen hun richting op en [medeverdachte 1] vroeg hen om een sigaret. [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] hebben geen sigaret gegeven, waarna de situatie uit de hand is gelopen. [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] zijn door meerdere jongens geslagen en geschopt. Verdachte heeft erkend dat hij een paar keer heeft geslagen, hetgeen ook volgt uit de beelden zoals omschreven door de verbalisant op 17 augustus 2021 en getoond ter terechtzitting.
Diefstal met geweld?
Primair is verdachte medeplegen van een poging tot diefstal met geweld van sigaretten en/of boombox ten laste gelegd. Er is niet gebleken van een oogmerk van verdachte op de wederrechtelijke toe-eigening van sigaretten en/of een boombox. De rechtbank kan niet vaststellen dat het geweld is gebruikt om een diefstal van sigaretten en/of een boombox voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren. Om die reden zal verdachte worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Openlijke geweldpleging?
Verdachte heeft bekend dat hij in een ruzie terecht is gekomen en dat hij heeft geslagen. De rechtbank acht de ten laste gelegde openlijke geweldpleging in vereniging, gelet op deze bekennende verklaring en de aangiftes van het slachtoffers, wettig en overtuigend bewezen. Nu ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
4.3.2.5
Parketnummer 10-030036-21: openlijke geweldpleging [slachtoffer 8]
Verdachte heeft bekend dat hij met een maat van hem achter [slachtoffer 8] aan is gerend en dat hij [slachtoffer 8] meermaals met zijn vuist heeft geslagen tegen zijn hoofd en lichaam. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit van openlijke geweldpleging in vereniging, gelet op deze bekennende verklaring bij de politie en ter zitting van 17 maart 2023, alsook de aangifte van het slachtoffer, wettig en overtuigend bewezen. Nu ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
4.3.2.6
Parketnummer 10-042997-21: diefstal [slachtoffer 9]
Verdachte heeft bekend dat hij de jas met inhoud van [slachtoffer 9] heeft weggenomen. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit van diefstal, gelet op deze bekennende verklaring en de aangifte van [aangever] , wettig en overtuigend bewezen. Nu ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02-212389—21
3
op 6 augustus 2021 te Burgh-Haamstede, gemeente Schouwen-Duiveland, op de openbare weg, de [straat 1] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit meermalen slaan/stompen tegen het hoofd en lichaam
van die [slachtoffer 2] ;
5
op 4 augustus 2021 te Renesse, gemeente Schouwen-Duiveland tezamen en in vereniging met anderen, een fiets, die aan [slachtoffer 4] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door de fiets van die [slachtoffer 4] vast te pakken en die [slachtoffer 4] de weg te blokkeren en een vuist tegen de kaak van die [slachtoffer 4] te houden en de woorden toe te voegen dat hij, verdachte en/of zijn medededaders, de fiets van die [slachtoffer 4] wilde
nhebben en die [slachtoffer 4] tegen het been te schoppen;
6
op 5 augustus 2021 te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland, op de openbare weg, de [straat 2] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , welk geweld bestond uit het tegen/op het hoofd slaan van die [slachtoffer 6]
en/of het meermalen met kracht op/tegen het hoofd slaan van die [slachtoffer 7] ;
Parketnummer 10-030036-21
op 3 juli 2020 te Schiedam openlijk, te weten, op het Zadelmakerhof, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 8] door die [slachtoffer 8]
- meermalen tegen het gezicht en het hoofd te slaan en stompen;
Parketnummer 10-042097-21
op 5 maart 2020 te Vlaardingen, een jas met inhoud (te weten pasjes en een sleutelbos en een telefoon merk Samsung)
dietoebehoorde aan [slachtoffer 9] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan het resterende deel voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar. Hij heeft bij zijn eis rekening gehouden met de ernst van de feiten, de schade voor de slachtoffers, de oriëntatiepunten van het LOVS en het tijdsverloop en het advies van de deskundigen tijdens de zitting.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank rekening te houden met de lange periode waarin verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, zijn positieve ontwikkeling, de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden zoals die blijken uit de rapportages. De verdediging acht het raadsadvies om aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie onder algemene voorwaarden op te leggen, redelijk. Verzocht wordt om de proeftijd te beperken tot een jaar. Mocht de rechtbank dit een te lichte straf vinden dan stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat er een aanvullende werkstraf kan worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte.
De aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van meerdere geweldsdelicten, te weten het meermaals plegen van openlijk geweld tegen personen. De verschillende slachtoffers hebben hierdoor pijn ondervonden en letsel opgelopen. Het gaat om zinloos (uitgaans)geweld. Dergelijk geweld maakt inbreuk op de lichamelijke integriteit en zorgt voor gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers. Dat deze gevoelens nog langere tijd kunnen blijven bestaan blijkt ook uit de verklaringen van slachtoffers. Dit geweld zorgt in het algemeen ook voor een gevoel van onveiligheid in de samenleving. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen. Dat verdachte bij een van deze diefstallen geweld heeft gebruikt, althans op z’n minst hiermee heeft gedreigd, maakt het nog kwalijker. Het is zorgelijk dat verdachte in het tijdsverloop waarin de feiten hebben plaatsgevonden steeds ernstiger feiten heeft gepleegd waarin hij geweld niet schuwt.
Strafblad
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 16 februari 2023, waaruit blijkt dat verdachte een strafbeschikking heeft ontvangen voor het overtreden van de Wegenverkeerswet en eerder is veroordeeld voor het overtreden van de leerplichtwet, maar niet voor een soortgelijk feit. Deze veroordelingen dateren echter van na de pleegdatum van een deel van de feiten waaraan verdachte schuldig wordt geacht, waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 28 november 2021 van [GZ-psycholoog] . De rechtbank onderkent dat deze rapportage inmiddels is verouderd, maar zal gelet op de expliciete toestemming hiertoe door de verdediging de volgende bevindingen uit de rapportage meenemen in haar beoordeling.
De deskundige concludeert dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, met een begin in de adolescentie. Hiermee samenhangend vertoont hij zelfbepalend gedrag, heeft hij moeite met regels en gezag en beschikt hij over een gebrekkige gewetensontwikkeling in de zin van een beperkt empathisch vermogen, beperkte spijt- en schuldgevoelens en een externaliserende houding. Tevens is sprake van
agressieregulatieproblemen. Verdachte kan in situaties waarin hij zich onheus
bejegend voelt reageren met fysiek geweld. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. De deskundige stelt dat verdachte in staat is om het strafrechtelijk ontoelaatbare van zijn handelswijze in te zien en hij wordt in staat geacht om zijn wil conform dit besef te bepalen. De kans op recidive wordt als hoog ingeschat indien hij geen adequate begeleiding/behandeling krijgt geboden. Om de kans op recidive te beperken en om zijn ontwikkeling in gunstige zin te bevorderen, vond de deskundige het ten tijde van het onderzoek in ieder geval noodzakelijk dat verdachte het Harde Kern Traject zou doorlopen (met daarin aandacht voor zijn schoolgang, vriendenkeuze, invulling van vrije tijd, zijn copingvaardigheden in probleemsituaties en agressieregulatie). De indruk bestond dat verdachte in ieder geval nog gedurende langere tijd begeleiding en behandeling nodig zou hebben, met een vervolg op het HKA-traject, bijvoorbeeld door Topzorg van de Waag.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 10 maart 2023. Er worden door de Raad voornamelijk beschermende factoren gezien binnen de domeinen werk, relaties en vrijetijdsbesteding. De bevindingen uit de Pro Justitia rapportage zijn deels achterhaald nu verdachte de (intensieve) behandeling bij De Waag (Topzorg), de elektronische monitoring en het traject Harde Kern Aanpak positief heeft doorlopen. Verdachte lijkt zijn leven een positieve draai te hebben gegeven. Hij gaat naar school en werkt vier dagen per week bij een oud ijzer bedrijf. Wel denkt de Raad dat het verlengen van het toezicht en de begeleiding vanuit jeugdreclassering passend zou zijn, zodat verdachte de positieve ontwikkeling voort kan zetten, hij beter kan leren plannen en het belang hiervan kan inzien. Ook kan dan samen bekeken worden welke vorm van ondersteuning, bijvoorbeeld in de vorm van een jongerencoach passend is om hem te helpen in de richting van zelfstandigheid. De Raad heeft zijn advies tijdens de zitting aangepast, in die zin dat wordt aangesloten bij het advies van de jeugdreclassering omdat gezien wordt dat het de afgelopen anderhalf jaar goed is gegaan met verdachte. Het advies van de Raad luidt dan ook om aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie met algemene voorwaarden en een proeftijd van een jaar.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van de rapportage van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond van 10 maart 2023 en de toelichting ter zitting. Hieruit blijkt dat verdachte heeft meegewerkt aan de schorsingsvoorwaarden en dat hij heel hard heeft gewerkt, er is een groei zichtbaar. De jeugdreclassering wil hem belonen voor zijn harde werk en acht voortzetting van de begeleiding door jeugdreclassering niet langer nodig. Verdachte ziet meerwaarde in de voortzetting van jeugdreclassering, maar dat is wellicht een stukje onzekerheid. Het is belangrijk dat hij ondersteuning krijgt in het traject naar volwassenheid, maar dat kan ook vanuit het vrijwillig traject. Geadviseerd wordt om een jeugddetentie op te leggen die het voorarrest niet overschrijdt, alsook een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur, maar zonder de voorwaarde van toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn is in het geval van verdachte voor het feit onder parketnummer 10-042097-21 aangevangen op 28 september 2020. Dat is de dag waarop het eerste verhoor heeft plaatsgevonden. Voor het feit onder parketnummer 10-030036-21 heeft het eerste verhoor plaatsgevonden op 28 december 2020 en ten aanzien van de feiten onder parketnummer geldt dat verdachte op 7 augustus 2021 is aangehouden.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank stelt ten aanzien van parketnummer 02-212389-21, gelet op de omvang van het procesdossier, de hoeveelheid medeverdachten met ieder eigen advocaten en de invloed hiervan op de planning en de voortvarende behandeling van de strafzaak, vast dat sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden nu deze omstandigheden een langere duur van de procedure rechtvaardigen.
Ten aanzien van de zaken met parketnummers 10-042097-21 en 10-030036-21 is er sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is weliswaar opgeroepen voor een gesprek met de officier van justitie op 8 april 2021 waarbij verdachte (kennelijk) niet is verschenen, maar dit laat onverlet dat ondertussen ruim twee jaar is verstreken, zonder dat daarbij sprake was van bijzondere omstandigheden. Dit zal in strafmatigende zin worden meegewogen en vormt mede de aanleiding om de hierna op te leggen proeftijd te beperken tot één jaar.
Straf
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank de hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking genomen, alsook de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met een andere straf dan met een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van deze straf houdt de rechtbank rekening met de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten, alsook dat hij zich goed heeft weten te houden aan strenge schorsingsvoorwaarden. Gelet op de persoon van de verdachte zoals hiervoor benoemd, is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd doorgebracht in voorarrest, passend en geboden is. Dit betekent dat aan verdachte zal worden opgelegd een jeugddetentie van 100 dagen met aftrek van de dagen die hij in voorarrest heeft doorgebracht (door de rechtbank becijferd op 64 dagen) en waarvan 36 dagen voorwaardelijk. Hoewel het advies van de deskundigen is om geen bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen, is de rechtbank van oordeel dat dit wel nodig is. De rechtbank constateert op basis van hetgeen door de jeugdreclassering en verdachte tijdens de zitting naar voren is gebracht, dat verdachte geregeld een beroep doet op de jeugdreclassering bij gebreke van adequate ondersteuning vanuit de thuissituatie en dat hij deze begeleiding als prettig ervaart. Verdachte is gebaat bij de begeleiding en het toezicht door de jeugdreclassering, ook vooral omdat hij een fase ingaat waarin onderzocht moet worden op welke wijze hij de volgende stap richting zelfstandigheid kan gaan zetten. Het toezicht hierbij is bovendien nodig omdat er veel schoolverzuim is geconstateerd en het nakomen van afspraken een aandachtspunt blijft. Om die reden zal de rechtbank naast de algemene voorwaarden de volgende bijzondere voorwaarden opleggen:
  • dat verdachte meewerkt aan het hebben en houden van passende dagbesteding/school en dat er geen sprake is van (ongeoorloofd) verzuim;
  • dat verdachte meewerkt aan begeleiding gericht op het plannen en nakomen van afspraken;
  • dat verdachte meewerkt aan begeleiding gericht op het traject richting zelfstandigheid.
Dit betekent ook dat het toezicht en de begeleiding vanuit de jeugdreclassering zal worden voortgezet. Er zal een proeftijd van een jaar worden opgelegd om de voor verdachte noodzakelijk begeleiding mogelijk te maken.

7.De benadeelde partij

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 3.544,64, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, bestaande uit € 1.044,64 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
Verdachte zal, zoals uit het voorgaande blijkt, worden vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan, te weten feit 2 en feit 3 ten aanzien van [slachtoffer 1] . De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.655,-, bestaande uit:
Pet € 20,-
Schoenen € 170,-
Spijkerbroek € 40,-
T-shirt € 35,-
Ziektekosten ziekenhuis, eigen risico € 390,-
Totaal materiële kosten € 655,-
Immateriële kosten € 1.000,-
TOTAAL € 1.655,-
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zowel de materiële als de immateriële schade hoofdelijk toegewezen kan worden, met daarbij de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering niet gemotiveerd is onderbouwd. Subsidiair wordt verzocht om het bedrag (zowel materieel als immaterieel) te matigen, nu verdachte één klap heeft gegeven en niet voor alle vermeende schade verantwoordelijk gehouden kan worden. Daarvoor is geen causaal verband aanwezig.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat de vordering van de benadeelde partij niet is onderbouwd. Daardoor roept de vordering onduidelijkheid en vragen op. De rechtbank is niet in de gelegenheid geweest om deze vragen aan de benadeelde partij te stellen, aangezien hij niet is verschenen bij de zitting. Gelet hierop is de onduidelijkheid niet weggenomen. De behandeling van de zaak kan hiervoor worden aangehouden maar de rechtbank gaat hier niet toe over omdat het, gelet op het tijdsverloop, belangrijk is dat er vonnis wordt gewezen. Daarom zal de vordering in het geheel niet-ontvankelijk worden verklaard. [slachtoffer 2] kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.3
Benadeelde partij [slachtoffer 9]
Benadeelde partij [slachtoffer 9] vordert een schadevergoeding van € 930,-, bestaande uit:
Telefoon € 280,-
Sleutelbos met:
huissleutels moeder € 27,50
huissleutels vader € 27,50
sleutel kluis school € 15,-
Nieuwe identiteitskaart met spoed € 80,-
Nieuwe telefoon € 200,-
Totaal materiële kosten € 630,-
Immateriële kosten € 300,-
TOTAAL € 930,-
7.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de materiële schadeposten, met uitzondering van de € 200,- voor het kopen van een telefoon van een nichtje, voldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt. Hij verzoekt de rechtbank om het bedrag van € 430,- toe te wijzen. Verder verzoekt hij de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in het immateriële deel van het verzoek, aangezien niet is aangetoond dat daadwerkelijk psychische schade heeft geleden.
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair om [slachtoffer 9] niet-ontvankelijk te verklaren omdat de vordering onvoldoende gemotiveerd is onderbouwd. Subsidiair wordt verzocht om het bedrag te matigen.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat de vordering van [slachtoffer 9] niet is onderbouwd met bewijsstukken. Dit zorgt voor onduidelijkheid, temeer nu er tweemaal een post voor een nieuwe telefoon is opgenomen. De rechtbank is niet in de gelegenheid geweest om deze vragen aan [slachtoffer 9] te stellen, aangezien hij niet is verschenen bij de zitting. Gelet hierop is de onduidelijkheid niet weggenomen. De behandeling van de zaak kan hiervoor worden aangehouden maar de rechtbank gaat hier niet toe over omdat het, gelet op het tijdsverloop, belangrijk is dat er vonnis wordt gewezen. Daarom zal de vordering in het geheel niet-ontvankelijk worden verklaard. [slachtoffer 9] kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 141, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de in zaak 02-212389-21 onder 1, 2, 4 en 6 primair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder rechtsoverweging 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02-212389-21
Feit 3: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Feit 5: diefstal, voorafgegaan/vergezeld van geweld/bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 6 subsidiair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen
gepleegd;
Parketnummer 10-030036-21
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Parketnummer 10-042097-21
diefstal
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 100 (honderd) dagen, waarvan 36 (zesendertig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 (een) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan het hebben en houden van passende dagbesteding/school en dat er geen sprake is van (ongeoorloofd) verzuim;
* dat verdachte meewerkt aan begeleiding gericht op het plannen en nakomen van afspraken;
* dat verdachte meewerkt aan begeleiding gericht op het traject richting zelfstandigheid;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[slachtoffer 2] ,
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[aangever]
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. G.H. Nomes en mr. R. de Jong , rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 april 2023.
Mr. De Jong is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.