ECLI:NL:RBZWB:2023:2825

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
02-045396-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Groepsgeweld op Schouwen-Duiveland met poging tot doodslag en openlijke geweldpleging

Op 25 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij groepsgeweld op Schouwen-Duiveland in de zomer van 2021. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 maart 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 6 augustus 2021 in Burgh-Haamstede samen met anderen heeft geprobeerd om twee slachtoffers van het leven te beroven door hen met kracht tegen het hoofd te schoppen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel schuldig was aan openlijke geweldpleging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 dagen op, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor de geleden schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, maar hield ook rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn positieve persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-045396-22
vonnis van de meervoudige kamer van 25 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. H. Goedegebure, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging (mr. V.C. Serrarens te Middelburg als waarnemer voor mr. Goedegebure) hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 11 april 2023.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
op 6 augustus 2021 in Burgh-Haamstede samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven of zwaar te mishandelen door hem met kracht tegen het hoofd te schoppen;
op 6 augustus 2021 in Burgh-Haamstede samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 2] van het leven te beroven door hem met kracht tegen het hoofd te schoppen, of hem hierdoor zwaar heeft mishandeld of geprobeerd heeft zwaar te mishandelen;
op 6 augustus 2021 in Burgh-Haamstede openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ;
op 4 augustus 2021 te Scharendijke openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot vrijspraak van feit 1 en 2, omdat de bijdrage van verdachte aan het geweld onvoldoende was om te kunnen spreken van voorwaardelijk opzet op de dood. Hij acht feit 3 en 4 wel wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte over zijn aandeel in het geweld en de overige bewijsmiddelen in het dossier. De bijdrage van verdachte aan het geweld was bij beide feiten van voldoende gewicht om dit te kunnen scharen onder openlijk geweld in vereniging.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1 en 2, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte de slachtoffers (tegen het hoofd) heeft geschopt en/of geslagen. Feit 3 kan worden bewezen, omdat verdachte een aandeel heeft gehad in het openlijk geweld door achter het [slachtoffer 2] aan te rennen. Feit 4 kan eveneens worden bewezen, omdat verdachte een van de slachtoffers op de rug heeft geslagen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Feiten 1 tot en met 3: medeplegen poging doodslag, medeplegen (poging) zware mishandeling en openlijke geweldpleging [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met onder meer medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 6 augustus 2021 te Burgh-Haamstede, op de [camping] aan de [straat] , aanwezig was bij de bankjes voor de camping waar een confrontatie plaatsvond tussen [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ). De vraag van [medeverdachte 1] aan [slachtoffer 1] om een sigaret en de daaropvolgende reactie is de aanleiding geweest voor een een-op-een gevecht tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] . [medeverdachte 2] heeft zich vervolgens in het gevecht gemengd door zich bij [medeverdachte 1] te voegen en [slachtoffer 1] in ieder geval één klap te geven. Op enig moment gooit aangever [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) een glas richting [medeverdachte 1] . Hierop keert de groep van verdachte zich tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [medeverdachte 2] blijft achter bij [slachtoffer 1] en slaat [slachtoffer 1] in zijn gezicht. Medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] gaan achter [slachtoffer 2] aan die vervolgens door verschillende jongens wordt geschopt, ook tegen het hoofd. Na onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 2] meerdere aangezichtsfracturen had (onder- en bovenkaak en neus). Hij is hieraan geopereerd. [slachtoffer 1] heeft een gebroken neus en kneuzingen in het gelaat opgelopen.
Geweldshandelingen
Tem aanzien van de precieze geweldshandelingen, zoals hiervoor vastgesteld, overweegt de rechtbank nader als volgt. [slachtoffer 2] verklaart in zijn aangifte dat hij door een jongen met de vuist tegen zijn gezicht is geslagen. Vervolgens kwamen er vijf à zes jongens op hem af die hem begonnen te slaan. Toen hij op de grond lag is hij meerdere keren hard geschopt op zijn hoofd. Zijn verklaring over de geweldshandelingen vindt op essentiële punten steun in ander bewijs. Zo verklaart [slachtoffer 1] te hebben gezien dat [slachtoffer 2] tegen het hoofd is getrapt door de jongen die ook bij hem is begonnen met slaan, waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat dit [medeverdachte 1] was. Hij verklaart ook dat [slachtoffer 2] door drie à vier jongens hard tegen het hoofd is getrapt. Deze feitelijke gang van zaken past ook in de verklaring van [medeverdachte 4] die bij de politie heeft verklaard dat hij samen met verdachte en [medeverdachte 3] achter [slachtoffer 2] is gegaan toen [slachtoffer 2] weg wilde rennen en dat zij hem trappen hebben gegeven. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het zou kunnen dat hij [slachtoffer 2] onderuit getrapt. Verder verklaart [medeverdachte 4] dat [medeverdachte 1] met vaart kwam aanrennen en tegen het hoofd van [slachtoffer 2] trapte alsof hij een vrije trap nam bij een voetbalwedstrijd. Zijn verklaring vindt steun in de verklaring van verdachte, die [medeverdachte 1] heeft zien komen aanrennen en [medeverdachte 2] verklaart dat hij alleen is achtergebleven bij [slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] verklaart bij de politie dat [slachtoffer 2] op de grond werd gegooid en op zijn hoofd is getrapt, naar de rechtbank begrijpt door andere medeverdachten. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt deze combinatie van bewijsmiddelen de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij door meerdere personen tegen het hoofd is getrapt. Ook het letsel dat bij [slachtoffer 2] is geconstateerd ondersteunt dit, daar dit letsel is geconcentreerd op zijn gezicht en zodanig fors van aard is (namelijk verschillende fracturen in het aangezicht) dat het niet anders kan dan dat daarvoor in ernstige mate geweld is uitgeoefend. Naast het schoppen/trappen wordt de verklaring van [slachtoffer 2] ook voor wat betreft het slaan ondersteund door ander bewijs, te weten de verklaringen van [getuige] en [medeverdachte 2] . Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat zowel het trappen/schoppen als het slaan/stompen tegen het hoofd en lichaam wettig en overtuigend bewezen kan worden.
[slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij is geslagen en meermaals door dezelfde jongen tegen het hoofd is geschopt. Vervolgens is hij door drie à vier andere jongens ook tegen het hoofd getrapt, stelt hij. Ook benoemt hij dat de jongen in het rode trainingspak hem met zijn vuist tegen zijn kaak en neus heeft geslagen. De verklaring van [slachtoffer 1] wordt ten aanzien van het slaan ondersteund door de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] bevestigt de jongen in het rode trainingspak te zijn die [slachtoffer 1] in het gezicht heeft geslagen en ook [medeverdachte 1] verklaart dat het best kan zijn dat hij hem op zijn neus heeft geraakt tijdens het een-op-een gevecht.
Kwalificatie
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is hoe de voornoemde geweldsgedragingen en de rol van verdachte daarbij gekwalificeerd moeten worden.
Feit 1: [slachtoffer 1]
Van een geweldshandeling of een ander significant/wezenlijk aandeel van verdachte bij het geweld tegen [slachtoffer 1] is niet gebleken. Er is daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van feit te komen en om die reden zal verdachte worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd onder dit feit.
Feit 2: [slachtoffer 2]
Primair is verdachte medeplegen van poging tot doodslag ten laste gelegd. Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag, moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer. Met de verdediging komt de rechtbank tot de conclusie dat niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van vol opzet van verdachte op het overlijden van [slachtoffer 2] . Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer door zijn gedragingen zou hebben kunnen doden.
Aanmerkelijke kans op de dood?
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Het zal moeten gaan om de in de gegeven omstandigheden naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het gevolg zal intreden. Om dit te beoordelen dienen alle (objectieve en subjectieve) omstandigheden meegenomen te worden in het oordeel. Daarbij komt volgens de Hoge Raad betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. [1]
Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam en dat schoppen tegen het aangezicht dan wel de schedel door een krachtige geweldsinwerking tegen het hoofd ernstige complicaties kan veroorzaken. Wanneer er met kracht tegen het hoofd wordt geschopt, bestaat de kans dat het slachtoffer dusdanig letsel oploopt dat hij ten gevolge daarvan komt te overlijden. De omstandigheden van het geval zijn doorslaggevend om te beoordelen of deze kans een naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid oplevert dat het gevolg van overlijden zal intreden.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] door meerdere jongens meermaals op/tegen zijn hoofd, en naar het letsel doet blijken tegen het aangezicht, is geschopt terwijl hij op de grond lag. Dat dit met flinke kracht is gebeurd blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk uit het ontstane letsel, te weten een mandibulafractuur links, een fractuur sinus maxillaris links en een fractuur os nasale, alle zijnde fracturen in het aangezicht van [slachtoffer 2] . Dat er met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 2] is geschopt blijkt ook uit de verklaring van [slachtoffer 2] die verklaart dat toen hij eenmaal op de grond lag door meerdere jongens hard is geschopt alsook dat het voor zijn gevoel leek alsof zij alleen op zijn hoofd gefixeerd waren. Ook [slachtoffer 1] verklaart dat “flink tegen het hoofd werd getrapt”. Uit de verklaring van [medeverdachte 4] die de trap van [medeverdachte 1] expliciet heeft benoemd als met vaart aan komen rennen en bij wijze van een vrije trap bij een voetbalwedstrijd tegen het hoofd van [slachtoffer 2] trappen en de verklaring van verdachte, leidt de rechtbank af dat er in ieder geval één keer met kracht met een aanloop is getrapt. In dat scenario, waarin door meerdere jongens fors geweld is gepleegd door hard te schoppen tegen het hoofd, past ook de verklaring van de nachtbewaker die omschrijft gegil te hebben gehoord “of er een varken werd geslacht”. Hier zijn ook anderen van geschrokken. Bij geweld van dergelijke aard, het meermaals trappen tegen het aangezicht en hoofd, waaronder één keer vanuit een aanloop trappen met een uithaal, acht de rechtbank de kans dat het slachtoffer letsel oploopt waardoor hij komt te overlijden, aanmerkelijk.
De hiervoor beschreven gedragingen kunnen gelet op het voorgaande naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat degenen die tegen het hoofd van [slachtoffer 2] hebben geschopt willens en wetens de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel hebben aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een poging tot doodslag ten aanzien van [slachtoffer 2] .
In vereniging
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen welke rol verdachte had bij deze poging tot doodslag richting [slachtoffer 2] . Op grond van de bewijsmiddelen kan de rechtbank met onvoldoende zekerheid vaststellen dat verdachte één van de personen was die [slachtoffer 2] tegen het hoofd heeft geschopt. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte als medepleger verantwoordelijk is voor het schoppen tegen het hoofd – en daarmee voor de poging tot doodslag – tegen [slachtoffer 2] .
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Daarvoor is vereist dat de intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht moet zijn.
Uit het dossier en het onderzoek ter zitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte het volgende af.
De rechtbank stelt vast dat er was sprake was van één situatie waarin het gedrag van [medeverdachte 1] en de daaropvolgende een-op-een vechtpartij aanleiding is geweest voor de escalatie waarbij verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] achter [slachtoffer 2] aan zijn gegaan en hem hebben getrapt. Dit was naar aanleiding van het gooien van een glas door [slachtoffer 2] naar [medeverdachte 1] . In plaats van zich te distantiëren zijn verdachte en de medeverdachten zich gaan mengen in de situatie. Zij zijn samen achter [slachtoffer 2] gaan rennen en hebben hem allemaal getrapt, dus ook verdachte. Een aantal van hen – hoewel onbekend is gebleven wie precies – heeft [slachtoffer 2] ook tegen het hoofd geschopt. Ook [medeverdachte 1] heeft zich bij hen gevoegd en heeft [slachtoffer 2] getrapt, in ieder geval één keer met flinke kracht tegen zijn hoofd. Zij hebben zodoende allen een eigen aandeel gehad in de geweldshandelingen en zijn hierin gezamenlijk opgetrokken, de trap van [medeverdachte 1] wordt daarom ook niet als losstaand feit beoordeeld. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten (waaronder degenen die tegen het hoofd van [slachtoffer 2] hebben geschopt), die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen. Verdachte en de medeverdachten hebben ieder afzonderlijk de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] fatale gevolgen zou ondervinden doordat zij samen geweld op hem hebben uitgeoefend, waarbij door een aantal van hen meermaals en met kracht op verschillende plekken op/tegen het hoofd is getrapt.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan de onder het feit 2 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag.
Feit 3: openlijke geweldpleging [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging moet sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval personen en dat verdachte daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte en de medeverdachten [slachtoffer 2] hebben geslagen en geschopt en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] hebben geslagen. Dit vond plaats op de openbare weg, te weten bij de [camping] aan de [straat] te Burgh-Haamstede. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd om te kunnen spreken van openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] . Ook kan worden bewezen dat dit in vereniging heeft plaatsgevonden, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het medeplegen van poging doodslag ten aanzien van [slachtoffer 2] . Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] . Er is onvoldoende gebleken van een significante bijdrage in de openlijke geweldpleging ten aanzien van [slachtoffer 1] , waardoor verdachte ten aanzien van dat deel zal worden vrijgesproken.
Samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 2 en feit 3 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt.
4.3.2.2
Feit 4: openlijke geweldpleging [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging moet sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval personen en dat verdachte daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 4 augustus 2021 zijn aangever [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) en [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) op het strand te Scharendijke, nabij [beachclub] , zodoende de openbare weg. Op enig moment is [slachtoffer 4] naar [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) gelopen, die op dat moment op de trap bij de reddingsbrigade zat. [slachtoffer 4] heeft [medeverdachte 4] aangesproken en heeft zijn arm om de nek van [medeverdachte 4] geslagen. [medeverdachte 4] heeft dit kennelijk ervaren als vastpakken en een klap geven op het achterhoofd, waarna hij hierop heeft gereageerd en er een gevecht is gestart tussen hen beiden. Andere jongens, met wie [medeverdachte 4] ter plaatse was (medeverdachten), zijn hierop aangeslagen en hebben zich gemengd in het gevecht. [slachtoffer 3] is gebeld dat hij naar het gebouw van [beachclub] moest komen. Daar aangekomen trof hij het gevecht aan. Hij heeft [slachtoffer 4] willen helpen, is zich met het gevecht gaan bemoeien en is op de grond terecht gekomen. Op de videobeelden, zoals tijdens de mondelinge behandeling ter zitting getoond en omschreven door de verbalisant op 12 augustus 2021, is waargenomen dat [slachtoffer 4] door meerdere jongens op het strand in elkaar wordt geslagen en dat [slachtoffer 3] [medeverdachte 1] naar achteren trekt, zij samen op de grond belanden en [medeverdachte 1] [slachtoffer 3] slaat. Op andere tijdens de zitting getoonde videobeelden (waarvan de waarneming is vastgelegd in het proces-verbaal van 11 augustus 2021) is waargenomen dat [medeverdachte 4] een fles op de rug van [slachtoffer 4] kapot slaat en dat [medeverdachte 3] een jongen schopt. Verdachte herkent zichzelf op de beelden als een van de jongens die [slachtoffer 4] slaat. [slachtoffer 4] herkent medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] als zijnde betrokken bij de vechtpartij. [slachtoffer 4] heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] te helpen en toen is [slachtoffer 4] door [medeverdachte 4] met een glazen wijnfles op zijn rug geslagen. Het is zodoende een situatie geworden waarbij meerdere jongens, waaronder verdachte, geweld hebben uitgeoefend op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Gelet op deze omstandigheden en feiten kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van geweld gericht tegen personen in het openbaar.
In vereniging
Op basis van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat er een gevecht heeft plaatsgevonden tussen de groep van verdachte en medeverdachten tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . De geweldshandelingen gericht tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] vonden ongeveer gelijktijdig plaats en kunnen gezien worden als één incident en één vechtpartij, gelet op de wijze waarop [slachtoffer 3] betrokken is geraakt en slachtoffer is geworden. De groep verdachten heeft zich gekeerd tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , zodat die handelingen niet los van elkaar kunnen worden gezien. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte en de medeverdachten in vereniging hebben gehandeld. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging levert. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen. Voor de rechtbank staat vast dat verdachte een rol heeft gehad in de uitoefening van geweld. Dit blijkt ook uit de videobeelden zoals omschreven door de verbalisant en getoond tijdens de zitting. Zijn aandeel in de uitoefening van het geweld in het openbaar is daarmee gegeven. Dat de geweldshandelingen als groep zijn uitgevoerd, volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen en ook uit de verklaring van [medeverdachte 4] . Daarmee wordt voldaan aan het onderdeel “in vereniging” en kan dit bewezen worden verklaard. Nu sprake is van openlijk geweld in vereniging gepleegd, is verdachte ook aansprakelijk voor de gedragingen van de mededaders richting [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Voor een bewezenverklaring van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen is immers niet vereist dat de verdachte zelf alle feitelijke handelingen heeft verricht.
Conclusie
Gelet op voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 6 augustus 2021 te Burgh-Haamstede, gemeente Schouwen-Duiveland tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 2] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 6 augustus 2021 te Burgh-Haamstede, gemeente Schouwen-Duiveland, op de openbare weg, de [straat] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit meermalen schoppen/trappen en slaan/stompen tegen
hethoofd en
lichaamvan die [slachtoffer 2] ;
4
op omstreeks 4 augustus 2021 te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland, op de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer 3]en [slachtoffer 4] , welk geweld bestond uit het meermalen schoppen/
trappenen slaan/stompen tegen de hoofden/gezichten en/of de lichamen van die
[slachtoffer 3]en [slachtoffer 4] en het kapotslaan van een fles op de rug van die [slachtoffer 4] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie volgt het advies van de reclassering en vordert – met toepassing van het volwassen strafrecht – een werkstraf van 80 uur, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 14 dagen met een proeftijd van twee jaar, met reclasseringstoezicht en de voorwaarde dat hij zich aan de aanwijzingen van de reclassering moet houden. Hij heeft bij zijn eis rekening gehouden met de ernst van de feiten en de schade voor de slachtoffers.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met het kleine aandeel van verdachte in de feiten, de nog jonge leeftijd van verdachte ten tijde van de feiten en zijn positieve persoonlijke omstandigheden op dit moment. De geadviseerde bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht zijn niet nodig. Verzocht wordt een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, zonder bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van meerdere (ernstige) geweldsdelicten, te weten het medeplegen van een poging tot doodslag en twee maal openlijke geweldpleging. De verschillende slachtoffers hebben hierdoor pijn ondervonden en letsel opgelopen. [slachtoffer 2] heeft zelfs meerdere fracturen in het aangezicht opgelopen. Dat het uitgeoefende geweld bij [slachtoffer 2] niet tot een fatale afloop heeft geleid en het lichamelijk letsel bij de andere slachtoffers verder relatief beperkt is gebleven, is niet aan het handelen van verdachte en de mededaders te danken geweest. Het gaat om zinloos (uitgaans)geweld dat in ieder geval in een deel van de feiten onder invloed van alcohol is gepleegd en met een overmacht van meerdere personen tegen twee personen. Dergelijk geweld maakt inbreuk op de lichamelijke integriteit en zorgt voor gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers en in de samenleving. Dat deze gevoelens nog langere tijd kunnen blijven bestaan blijkt ook uit de verklaringen van slachtoffers. Dat verdachte zich meermaals en ook in korte tijd schuldig heeft gemaakt aan deze geweldsfeiten wordt verdachte aangerekend.
Persoonlijke omstandigheden
Verdachte is een negentienjarige jongen die zich op achttienjarige leeftijd aan de bewezenverklaarde feiten heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) van 9 maart 2023. Hieruit volgt dat de leefgebieden sociaal netwerk, alcoholgebruik en het psychosociaal functioneren als delictgerelateerde factoren naar voren komen. Verondersteld wordt dat het overmatig alcoholgebruik, wat een drempelverlagend effect heeft gehad, en de groepsdynamiek van invloed zijn geweest op het delictgedrag. Hoewel het alcoholgebruik heeft bijgedragen aan het delictgedrag, komen uit het onderzoek geen duidelijke aanwijzingen naar voren van middelenproblematiek. Verdachte lijkt in het algemeen goed te functioneren. Verder is gebleken dat bij verdachte in het verleden ADD is vastgesteld, maar dat die diagnose gedateerd is en dat de gedragsstoornis niet eerder heeft geleid tot delictgedrag. De reclassering ziet daardoor geen delictverband. Het baart de reclassering zorgen dat verdachte in 2022 opnieuw in aanraking is gekomen met justitie voor een geweldsdelict. Positieve en beschermende factoren zijn dat verdachte afstand heeft genomen van een groot deel van de medeverdachten, dat hij enig inzicht toont in zijn delictgedrag en het verband ziet tussen zijn alcoholgebruik en delictgedrag en dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte goed zijn. Hij gaat naar school en loopt stage, wat volgens zijn mentor goed verloopt. Verdachte woont bij zijn moeder, die een grote steunbron voor hem is. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan een behandeling gericht op agressieregulatie en alcoholgebruik bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener (en verslavingshulp als alcoholgebruik een probleem blijkt), met reclasseringstoezicht. Dit zal hem wellicht meer inzicht geven in zijn delictgedrag en de relatie tussen overmatig alcoholgebruik en het agressief gedrag. Hiermee kan mogelijk de kans op recidive in toekomst voorkomen worden.
Strafmaat
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank de hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking genomen, alsook de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS en de eendaadse samenloop bij de feiten 2 en 3. Tot slot ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met het aandeel van verdachte in de verschillende feiten. Hij lijkt steeds niet de aanstichter of agressor te zijn, maar lijkt zich te laten meeslepen in de groepsdynamiek en sfeer. Dit rechtvaardigt zijn daden niet, maar wordt wel in het oog gehouden bij het bepalen van de strafmaat.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, niet anders kan worden volstaan dan met een gevangenisstraf.
Gelet op de persoon van de verdachte zoals hiervoor benoemd, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, passend is. Dit betekent dat aan verdachte een gevangenisstraf van 30 dagen zal worden opgelegd, met aftrek voorarrest, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. Dat betekent dat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft, tenzij hij zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht. Gelet op het reclasseringsrapport en het gesprek met verdachte ter zitting, heeft de rechtbank een positieve indruk van verdachte gekregen. Verdachte heeft laten zien dat hij goed bezig is op het gebied van werk, school en stage. Volgens school en zijn moeder loopt dit allemaal goed. Wel zal verdachte ook een werkstraf van 80 uur worden opgelegd, gelet op het aantal en de ernst van de feiten en omdat het belangrijk is dat verdachte zich realiseert dat aan zijn handelen consequenties verbonden zijn.

7.De benadeelde partijen

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 3.544,64, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, bestaande uit de volgende kostenposten:
Wettelijk eigen risico € 378,21
Jas € 159,95
Broek € 59,95
Schoenen € 200,-
Blender € 69,-
Reiskosten € 177,53
Totaal materiële schade € 1.044,64
Immateriële schade € 2.500,-
TOTAAL € 3.544,64
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zowel de materiële als de immateriële schade hoofdelijk toegewezen kan worden, met daarbij de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat geen sprake is van een verband tussen het letsel van de benadeelde partij en de bijdrage van verdachte aan het geweld. Daarnaast bestaat er onvoldoende duidelijkheid over het herstel van het letsel. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Subsidiair kan een bedrag van maximaal € 500,= aan immateriële schade worden toegewezen.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feiten 2 en 3, beiden met [slachtoffer 2] als slachtoffer, heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schade
De post voor het wettelijk eigen risico is voldoende onderbouwd en er is geen inhoudelijk verweer gevoerd, dit deel wordt daarom toegewezen.
Ten aanzien van de jas acht de rechtbank de post voldoende onderbouwd, maar slechts toewijsbaar voor het bedrag van € 134,95, aangezien op de nota te zien is dat er een korting is toegepast en de jas zodoende is gekocht voor een lagere prijs dan gevorderd. De vordering zal op dit punt voor het overige worden afgewezen. Ook de schadepost voor de schoenen acht de rechtbank voldoende onderbouwd en uitgelegd, ook deze post wordt daarom toegewezen. De kosten voor de broek en de blender worden daarentegen onvoldoende onderbouwd, hiervan is geen aankoopnota overgelegd. De behandeling van de zaak kan hiervoor worden aangehouden maar de rechtbank gaat hier niet toe over omdat het, gelet op het tijdsverloop, belangrijk is dat er vonnis wordt gewezen. Daarom zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verder heeft de benadeelde partij een schadepost ingediend voor de gemaakte reiskosten. De rechtbank constateert dat de eerste behandeling en de operatie op een en dezelfde dag hebben plaatsgevonden, waardoor zij geen zes keer reiskosten zal rekenen naar het ziekenhuis, maar vijf keer. Dit leidt ertoe dat deze schadepost toewijsbaar is voor een bedrag van € 152,43. Voor het overige deel wordt de vordering van de benadeelde partij afgewezen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 865,59.
Immateriële schade
Benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade gevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat hij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, het ontstane letsel en hetgeen hij ten gevolge daarvan heeft moeten doormaken en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank het gevorderde bedrag ad. € 2.500,- passend. De vordering aan immateriële schade zal daarom in het geheel worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.365,59, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. De rechtbank ziet geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken en de schade te verdelen tussen verdachte en de medeverdachten. Hoofdelijkheid is in het belang van de benadeelde. Hij heeft recht op volledige betaling van de door de rechtbank toegekende schadevergoeding. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.655,-, bestaande uit € 655,= aan materiële schade en € 1.000,= aan immateriële schade..
Verdachte zal, zoals uit het voorgaande blijkt, worden vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan, te weten feit 1 en feit 3 ten aanzien van [slachtoffer 1] . De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 55, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Eendaadse samenloop van:
feit 2, primair: Medeplegen van een poging tot doodslag;
en
feit 3: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 4: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 (dertig) dagen, waarvan 28 (achtentwintig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 (tachtig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 (veertig) dagen;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 2] ,
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van
€ 3.365,59, waarvan € 865,59 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door [slachtoffer 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst af het resterende deel van de vordering dat ziet op de jas en de reiskosten;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte (hoofdelijk) de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feit 2 en 3) € 3.365,59 te betalen, waarvan € 865,59 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 1] ,
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. N.C.W. Haesen en mr. R. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 april 2023.
Mr. De Jong is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 3002/552