4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Feiten 1 tot en met 3: medeplegen poging doodslag, medeplegen (poging) zware mishandeling en openlijke geweldpleging [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met onder meer medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 6 augustus 2021 te Burgh-Haamstede, op de [camping] aan de [straat] , aanwezig was bij de bankjes voor de camping waar een confrontatie plaatsvond tussen [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ). De vraag van [medeverdachte 1] aan [slachtoffer 1] om een sigaret en de daaropvolgende reactie is de aanleiding geweest voor een een-op-een gevecht tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] . [medeverdachte 2] heeft zich vervolgens in het gevecht gemengd door zich bij [medeverdachte 1] te voegen en [slachtoffer 1] in ieder geval één klap te geven. Op enig moment gooit aangever [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) een glas richting [medeverdachte 1] . Hierop keert de groep van verdachte zich tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [medeverdachte 2] blijft achter bij [slachtoffer 1] en slaat [slachtoffer 1] in zijn gezicht. Medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] gaan achter [slachtoffer 2] aan die vervolgens door verschillende jongens wordt geschopt, ook tegen het hoofd. Na onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 2] meerdere aangezichtsfracturen had (onder- en bovenkaak en neus). Hij is hieraan geopereerd. [slachtoffer 1] heeft een gebroken neus en kneuzingen in het gelaat opgelopen.
Geweldshandelingen
Tem aanzien van de precieze geweldshandelingen, zoals hiervoor vastgesteld, overweegt de rechtbank nader als volgt. [slachtoffer 2] verklaart in zijn aangifte dat hij door een jongen met de vuist tegen zijn gezicht is geslagen. Vervolgens kwamen er vijf à zes jongens op hem af die hem begonnen te slaan. Toen hij op de grond lag is hij meerdere keren hard geschopt op zijn hoofd. Zijn verklaring over de geweldshandelingen vindt op essentiële punten steun in ander bewijs. Zo verklaart [slachtoffer 1] te hebben gezien dat [slachtoffer 2] tegen het hoofd is getrapt door de jongen die ook bij hem is begonnen met slaan, waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat dit [medeverdachte 1] was. Hij verklaart ook dat [slachtoffer 2] door drie à vier jongens hard tegen het hoofd is getrapt. Deze feitelijke gang van zaken past ook in de verklaring van [medeverdachte 4] die bij de politie heeft verklaard dat hij samen met verdachte en [medeverdachte 3] achter [slachtoffer 2] is gegaan toen [slachtoffer 2] weg wilde rennen en dat zij hem trappen hebben gegeven. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het zou kunnen dat hij [slachtoffer 2] onderuit getrapt. Verder verklaart [medeverdachte 4] dat [medeverdachte 1] met vaart kwam aanrennen en tegen het hoofd van [slachtoffer 2] trapte alsof hij een vrije trap nam bij een voetbalwedstrijd. Zijn verklaring vindt steun in de verklaring van verdachte, die [medeverdachte 1] heeft zien komen aanrennen en [medeverdachte 2] verklaart dat hij alleen is achtergebleven bij [slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] verklaart bij de politie dat [slachtoffer 2] op de grond werd gegooid en op zijn hoofd is getrapt, naar de rechtbank begrijpt door andere medeverdachten. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt deze combinatie van bewijsmiddelen de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij door meerdere personen tegen het hoofd is getrapt. Ook het letsel dat bij [slachtoffer 2] is geconstateerd ondersteunt dit, daar dit letsel is geconcentreerd op zijn gezicht en zodanig fors van aard is (namelijk verschillende fracturen in het aangezicht) dat het niet anders kan dan dat daarvoor in ernstige mate geweld is uitgeoefend. Naast het schoppen/trappen wordt de verklaring van [slachtoffer 2] ook voor wat betreft het slaan ondersteund door ander bewijs, te weten de verklaringen van [getuige] en [medeverdachte 2] . Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat zowel het trappen/schoppen als het slaan/stompen tegen het hoofd en lichaam wettig en overtuigend bewezen kan worden.
[slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij is geslagen en meermaals door dezelfde jongen tegen het hoofd is geschopt. Vervolgens is hij door drie à vier andere jongens ook tegen het hoofd getrapt, stelt hij. Ook benoemt hij dat de jongen in het rode trainingspak hem met zijn vuist tegen zijn kaak en neus heeft geslagen. De verklaring van [slachtoffer 1] wordt ten aanzien van het slaan ondersteund door de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] bevestigt de jongen in het rode trainingspak te zijn die [slachtoffer 1] in het gezicht heeft geslagen en ook [medeverdachte 1] verklaart dat het best kan zijn dat hij hem op zijn neus heeft geraakt tijdens het een-op-een gevecht.
Kwalificatie
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is hoe de voornoemde geweldsgedragingen en de rol van verdachte daarbij gekwalificeerd moeten worden.
Feit 1: [slachtoffer 1]
Van een geweldshandeling of een ander significant/wezenlijk aandeel van verdachte bij het geweld tegen [slachtoffer 1] is niet gebleken. Er is daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van feit te komen en om die reden zal verdachte worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd onder dit feit.
Feit 2: [slachtoffer 2]
Primair is verdachte medeplegen van poging tot doodslag ten laste gelegd. Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag, moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer. Met de verdediging komt de rechtbank tot de conclusie dat niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van vol opzet van verdachte op het overlijden van [slachtoffer 2] . Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer door zijn gedragingen zou hebben kunnen doden.
Aanmerkelijke kans op de dood?
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Het zal moeten gaan om de in de gegeven omstandigheden naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het gevolg zal intreden. Om dit te beoordelen dienen alle (objectieve en subjectieve) omstandigheden meegenomen te worden in het oordeel. Daarbij komt volgens de Hoge Raad betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam en dat schoppen tegen het aangezicht dan wel de schedel door een krachtige geweldsinwerking tegen het hoofd ernstige complicaties kan veroorzaken. Wanneer er met kracht tegen het hoofd wordt geschopt, bestaat de kans dat het slachtoffer dusdanig letsel oploopt dat hij ten gevolge daarvan komt te overlijden. De omstandigheden van het geval zijn doorslaggevend om te beoordelen of deze kans een naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid oplevert dat het gevolg van overlijden zal intreden.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] door meerdere jongens meermaals op/tegen zijn hoofd, en naar het letsel doet blijken tegen het aangezicht, is geschopt terwijl hij op de grond lag. Dat dit met flinke kracht is gebeurd blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk uit het ontstane letsel, te weten een mandibulafractuur links, een fractuur sinus maxillaris links en een fractuur os nasale, alle zijnde fracturen in het aangezicht van [slachtoffer 2] . Dat er met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 2] is geschopt blijkt ook uit de verklaring van [slachtoffer 2] die verklaart dat toen hij eenmaal op de grond lag door meerdere jongens hard is geschopt alsook dat het voor zijn gevoel leek alsof zij alleen op zijn hoofd gefixeerd waren. Ook [slachtoffer 1] verklaart dat “flink tegen het hoofd werd getrapt”. Uit de verklaring van [medeverdachte 4] die de trap van [medeverdachte 1] expliciet heeft benoemd als met vaart aan komen rennen en bij wijze van een vrije trap bij een voetbalwedstrijd tegen het hoofd van [slachtoffer 2] trappen en de verklaring van verdachte, leidt de rechtbank af dat er in ieder geval één keer met kracht met een aanloop is getrapt. In dat scenario, waarin door meerdere jongens fors geweld is gepleegd door hard te schoppen tegen het hoofd, past ook de verklaring van de nachtbewaker die omschrijft gegil te hebben gehoord “of er een varken werd geslacht”. Hier zijn ook anderen van geschrokken. Bij geweld van dergelijke aard, het meermaals trappen tegen het aangezicht en hoofd, waaronder één keer vanuit een aanloop trappen met een uithaal, acht de rechtbank de kans dat het slachtoffer letsel oploopt waardoor hij komt te overlijden, aanmerkelijk.
De hiervoor beschreven gedragingen kunnen gelet op het voorgaande naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat degenen die tegen het hoofd van [slachtoffer 2] hebben geschopt willens en wetens de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel hebben aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een poging tot doodslag ten aanzien van [slachtoffer 2] .
In vereniging
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen welke rol verdachte had bij deze poging tot doodslag richting [slachtoffer 2] . Op grond van de bewijsmiddelen kan de rechtbank met onvoldoende zekerheid vaststellen dat verdachte één van de personen was die [slachtoffer 2] tegen het hoofd heeft geschopt. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte als medepleger verantwoordelijk is voor het schoppen tegen het hoofd – en daarmee voor de poging tot doodslag – tegen [slachtoffer 2] .
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Daarvoor is vereist dat de intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht moet zijn.
Uit het dossier en het onderzoek ter zitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte het volgende af.
De rechtbank stelt vast dat er was sprake was van één situatie waarin het gedrag van [medeverdachte 1] en de daaropvolgende een-op-een vechtpartij aanleiding is geweest voor de escalatie waarbij verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] achter [slachtoffer 2] aan zijn gegaan en hem hebben getrapt. Dit was naar aanleiding van het gooien van een glas door [slachtoffer 2] naar [medeverdachte 1] . In plaats van zich te distantiëren zijn verdachte en de medeverdachten zich gaan mengen in de situatie. Zij zijn samen achter [slachtoffer 2] gaan rennen en hebben hem allemaal getrapt, dus ook verdachte. Een aantal van hen – hoewel onbekend is gebleven wie precies – heeft [slachtoffer 2] ook tegen het hoofd geschopt. Ook [medeverdachte 1] heeft zich bij hen gevoegd en heeft [slachtoffer 2] getrapt, in ieder geval één keer met flinke kracht tegen zijn hoofd. Zij hebben zodoende allen een eigen aandeel gehad in de geweldshandelingen en zijn hierin gezamenlijk opgetrokken, de trap van [medeverdachte 1] wordt daarom ook niet als losstaand feit beoordeeld. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten (waaronder degenen die tegen het hoofd van [slachtoffer 2] hebben geschopt), die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen. Verdachte en de medeverdachten hebben ieder afzonderlijk de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] fatale gevolgen zou ondervinden doordat zij samen geweld op hem hebben uitgeoefend, waarbij door een aantal van hen meermaals en met kracht op verschillende plekken op/tegen het hoofd is getrapt.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan de onder het feit 2 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag.
Feit 3: openlijke geweldpleging [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging moet sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval personen en dat verdachte daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte en de medeverdachten [slachtoffer 2] hebben geslagen en geschopt en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] hebben geslagen. Dit vond plaats op de openbare weg, te weten bij de [camping] aan de [straat] te Burgh-Haamstede. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd om te kunnen spreken van openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] . Ook kan worden bewezen dat dit in vereniging heeft plaatsgevonden, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het medeplegen van poging doodslag ten aanzien van [slachtoffer 2] . Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] . Er is onvoldoende gebleken van een significante bijdrage in de openlijke geweldpleging ten aanzien van [slachtoffer 1] , waardoor verdachte ten aanzien van dat deel zal worden vrijgesproken.
Samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 2 en feit 3 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt.
4.3.2.2
Feit 4: openlijke geweldpleging [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging moet sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval personen en dat verdachte daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 4 augustus 2021 zijn aangever [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) en [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) op het strand te Scharendijke, nabij [beachclub] , zodoende de openbare weg. Op enig moment is [slachtoffer 4] naar [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) gelopen, die op dat moment op de trap bij de reddingsbrigade zat. [slachtoffer 4] heeft [medeverdachte 4] aangesproken en heeft zijn arm om de nek van [medeverdachte 4] geslagen. [medeverdachte 4] heeft dit kennelijk ervaren als vastpakken en een klap geven op het achterhoofd, waarna hij hierop heeft gereageerd en er een gevecht is gestart tussen hen beiden. Andere jongens, met wie [medeverdachte 4] ter plaatse was (medeverdachten), zijn hierop aangeslagen en hebben zich gemengd in het gevecht. [slachtoffer 3] is gebeld dat hij naar het gebouw van [beachclub] moest komen. Daar aangekomen trof hij het gevecht aan. Hij heeft [slachtoffer 4] willen helpen, is zich met het gevecht gaan bemoeien en is op de grond terecht gekomen. Op de videobeelden, zoals tijdens de mondelinge behandeling ter zitting getoond en omschreven door de verbalisant op 12 augustus 2021, is waargenomen dat [slachtoffer 4] door meerdere jongens op het strand in elkaar wordt geslagen en dat [slachtoffer 3] [medeverdachte 1] naar achteren trekt, zij samen op de grond belanden en [medeverdachte 1] [slachtoffer 3] slaat. Op andere tijdens de zitting getoonde videobeelden (waarvan de waarneming is vastgelegd in het proces-verbaal van 11 augustus 2021) is waargenomen dat [medeverdachte 4] een fles op de rug van [slachtoffer 4] kapot slaat en dat [medeverdachte 3] een jongen schopt. Verdachte herkent zichzelf op de beelden als een van de jongens die [slachtoffer 4] slaat. [slachtoffer 4] herkent medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] als zijnde betrokken bij de vechtpartij. [slachtoffer 4] heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] te helpen en toen is [slachtoffer 4] door [medeverdachte 4] met een glazen wijnfles op zijn rug geslagen. Het is zodoende een situatie geworden waarbij meerdere jongens, waaronder verdachte, geweld hebben uitgeoefend op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Gelet op deze omstandigheden en feiten kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van geweld gericht tegen personen in het openbaar.
In vereniging
Op basis van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat er een gevecht heeft plaatsgevonden tussen de groep van verdachte en medeverdachten tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . De geweldshandelingen gericht tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] vonden ongeveer gelijktijdig plaats en kunnen gezien worden als één incident en één vechtpartij, gelet op de wijze waarop [slachtoffer 3] betrokken is geraakt en slachtoffer is geworden. De groep verdachten heeft zich gekeerd tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , zodat die handelingen niet los van elkaar kunnen worden gezien. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte en de medeverdachten in vereniging hebben gehandeld. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging levert. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen. Voor de rechtbank staat vast dat verdachte een rol heeft gehad in de uitoefening van geweld. Dit blijkt ook uit de videobeelden zoals omschreven door de verbalisant en getoond tijdens de zitting. Zijn aandeel in de uitoefening van het geweld in het openbaar is daarmee gegeven. Dat de geweldshandelingen als groep zijn uitgevoerd, volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen en ook uit de verklaring van [medeverdachte 4] . Daarmee wordt voldaan aan het onderdeel “in vereniging” en kan dit bewezen worden verklaard. Nu sprake is van openlijk geweld in vereniging gepleegd, is verdachte ook aansprakelijk voor de gedragingen van de mededaders richting [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Voor een bewezenverklaring van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen is immers niet vereist dat de verdachte zelf alle feitelijke handelingen heeft verricht.
Conclusie
Gelet op voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .