ECLI:NL:RBZWB:2023:2824

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
02-214854-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Groepsgeweld op Schouwen-Duiveland in de zomer van 2021 met poging tot doodslag en openlijke geweldpleging

Op 25 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, die betrokken was bij groepsgeweld op Schouwen-Duiveland in de zomer van 2021. De zaak betreft meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De verdachte, geboren in 2005, werd beschuldigd van het meermalen schoppen van slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], tijdens een confrontatie op 6 augustus 2021 in Burgh-Haamstede. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de geweldshandelingen, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag ten aanzien van [slachtoffer 2] vanwege gebrek aan bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag ten aanzien van [slachtoffer 1] en openlijke geweldpleging tegen zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. De verdachte kreeg een jeugddetentie van 30 dagen, waarvan 26 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uur. Daarnaast werd hij veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-214854-21
vonnis van de meervoudige kamer van 25 april 2023
in de strafzaak tegen de (destijds) minderjarige
[verdachte] ,geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman: mr. J. Schuttkowski, advocaat te Hulst.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 15 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 11 april 2023.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk, op neer dat verdachte:
Feit 1:op 6 augustus 2021 in Burgh-Haamstede samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door hem met kracht tegen het hoofd te schoppen;
subsidiair is dit ten laste gelegd als het medeplegen van een zware mishandeling en meer subsidiair als het medeplegen van een poging zware mishandeling;
Feit 2: op 6 augustus 2021 in Burgh-Haamstede samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven door hem met kracht tegen het hoofd te schoppen;
subsidiair is dit ten laste gelegd als het medeplegen van een poging zware mishandeling;
Feit 3:op 6 augustus 2021 in Burgh-Haamstede openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Feit 4:op 4 augustus 2021 te Scharendijke openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ;
Feit 5:op 4 augustus 2021 te Renesse openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8]

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot vrijspraak ten aanzien van feiten 1 en 2, nu de bijdrage van verdachte onvoldoende was om te spreken van voorwaardelijk opzet op de dood. De overige ten laste gelegde feiten acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft samen met anderen geweld gepleegd tegen de aangevers van feiten 1 en 2 en daarmee is sprake van openlijke geweldpleging. Bij feit 4 pleegt hij het meeste geweld. Bij feit 5 acht de officier van justitie enkel het “duwen” bewezen, de andere handelingen acht hij niet bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feiten 1 tot en met 3
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde medeplegen poging tot doodslag. Er kan niet bewezen worden dat verdachte opzet had op de dood van beide aangevers. Niet gesteld kan worden dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het overlijden van aangevers. Ook was er geen sprake van een vooropgesteld plan, noch van een dusdanige bewuste en nauwe samenwerking tussen de groepen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] belaagden. Ten aanzien van aangever [slachtoffer 2] (feit 2) is dat voldoende duidelijk doordat niets is verklaard over de betrokkenheid van verdachte. Er is daarom geen sprake van enige significante geleverde bijdrage door verdachte aan het geheel van geweldshandelingen met de kans op overlijden en ook niet met de kans op zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] . Een gebroken neus kan volgens de verdediging niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient daarom van feit 2 vrijgesproken te worden.
Ten aanzien van [slachtoffer 1] (feit 1) is bepleit dat verdachte wel een aandeel in het geweld heeft gehad, maar dit is beperkt tot een enkele schop tegen het been. De aard van het letsel van [slachtoffer 1] komt eerder overeen met het toebrengen van de schop van de medeverdachte die geheel onverwachts met een zodanige forse vaart kwam aanrennen en een schop heeft toegebracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . Dit lag echter niet in de lijn van de verwachting. Bij de uitoefening van geweld lag het voor verdachte niet zondermeer voor de hand dat een dergelijke schop viel te verwachten met de kans op overlijden. Om die reden dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] . Voor het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een poging zware mishandeling refereert de verdediging zich. Ook refereert de verdediging zich voor de onder feit 3 ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen aangever [slachtoffer 1] , waarbij de beperkte rol van verdachte wordt benadrukt. Ten aanzien van het onderdeel van de tenlastelegging dat op [slachtoffer 2] ziet is vrijspraak bepleit.
Feit 4
Ten aanzien van feit 4 bepleit de verdediging dat verdachte niet kan worden verweten dat hij openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] . Er was geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende groepjes en ieders aandeel dient apart beoordeeld te worden. Verdachte heeft [slachtoffer 4] wellicht uit verdediging geslagen zoals op de beelden te zien is en hij heeft hem met een fles op zijn rug geslagen, maar dat leidt eerder tot mishandeling dan tot de bewezenverklaring van openlijke geweldpleging in vereniging.
Feit 5
De verdediging meent tot slot dat ook voor feit 5 niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Verdachte kan hooguit een verwijt gemaakt worden van het geven van een duw in reactie op een duw van een van de aanwezige jongens met wie al een ruzie gaande was toen verdachte aankwam en die hij probeerde te sussen. Dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging te komen, waardoor wordt bepleit verdachte hiervoor vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Feiten 1 tot en met 3: medeplegen poging doodslag, medeplegen (poging) zware mishandeling en openlijke geweldpleging [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met onder meer medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 6 augustus 2021 te Burgh-Haamstede, op de [camping 1] aan de [straat 1] , aanwezig was bij de bankjes voor de camping waar een confrontatie plaatsvond tussen [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en aangever [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 2] gevraagd om een sigaret en de daarop volgende reactie is de aanleiding geweest voor een een-op-een gevecht tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 2] . [medeverdachte 2] heeft zich vervolgens in het gevecht gemengd door zich bij [medeverdachte 1] te voegen en [slachtoffer 2] in ieder geval één klap te geven. Op enig moment gooit aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) een glas richting [medeverdachte 1] . Hierop keert de groep van verdachte zich tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . [medeverdachte 2] blijft achter bij [slachtoffer 2] en slaat [slachtoffer 2] in zijn gezicht. Medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] gaan achter [slachtoffer 1] aan, die vervolgens door verschillende jongens wordt geschopt, ook tegen het hoofd. Na onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 1] meerdere aangezichtsfracturen had (onder- en bovenkaak en neus). Hij is hieraan geopereerd. [slachtoffer 2] heeft een gebroken neus en kneuzingen in het gelaat opgelopen.
Geweldshandelingen
Ten aanzien van de precieze geweldshandelingen, zoals hiervoor vastgesteld, overweegt de rechtbank nader als volgt. [slachtoffer 1] verklaart in zijn aangifte dat hij door een jongen met de vuist tegen zijn gezicht is geslagen. Vervolgens kwamen er vijf à zes jongens op hem af die hem begonnen te slaan. Toen hij op de grond lag is hij meerdere keren hard geschopt op zijn hoofd. Zijn verklaring over de geweldshandelingen vindt op essentiële punten steun in ander bewijs. Zo verklaart [slachtoffer 2] te hebben gezien dat [slachtoffer 1] tegen het hoofd is getrapt door de jongen die ook bij hem is begonnen met slaan, waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat dit [medeverdachte 1] was. Hij verklaart ook dat [slachtoffer 1] door drie à vier jongens hard tegen het hoofd is getrapt. Deze feitelijke gang van zaken past ook in de verklaring van verdachte die verklaart dat hij samen met medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] achter [slachtoffer 1] is aan gegaan toen [slachtoffer 1] weg wilde rennen en dat zij hem trappen hebben gegeven. Ook verklaart hij dat [medeverdachte 1] met vaart kwam aanrennen en tegen het hoofd van [slachtoffer 1] trapte alsof hij een vrije trap nam bij een voetbalwedstrijd. Zijn verklaring vindt steun in de verklaring van [medeverdachte 4] die [medeverdachte 1] heeft zien komen aanrennen en [medeverdachte 2] verklaart dat hij alleen is achtergebleven bij [slachtoffer 2] . [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer 1] op de grond werd gegooid en op zijn hoofd werd getrapt. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt deze combinatie van bewijsmiddelen de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij door meerdere verdachten tegen het hoofd is getrapt. Ook het letsel dat bij [slachtoffer 1] is geconstateerd ondersteunt dit, daar dit letsel is geconcentreerd op zijn gezicht en zodanig fors van aard is (namelijk verschillende fracturen in het aangezicht) dat het niet anders kan dat daarvoor in ernstige mate geweld is uitgeoefend. Naast het schoppen/trappen wordt de verklaring van [slachtoffer 1] ook voor wat betreft het slaan ondersteund door ander bewijs, te weten de verklaringen van [getuige] en [medeverdachte 2] . Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat zowel het trappen/schoppen als het slaan/stompen tegen het hoofd en lichaam wettig en overtuigend bewezen kan worden.
[slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij is geslagen en meermaals door dezelfde jongen tegen het hoofd is geschopt. Vervolgens is hij door drie à vier andere jongens ook tegen het hoofd getrapt stelt hij. Ook benoemt hij dat de jongen in het rode trainingspak hem met zijn vuist tegen zijn kaak en neus heeft geslagen. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt ten aanzien van het slaan ondersteund door de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] bevestigt de jongen in het rode trainingspak te zijn die [slachtoffer 2] in het gezicht heeft geslagen en ook [medeverdachte 1] verklaart dat het best kan zijn dat hij [slachtoffer 2] op zijn neus heeft geraakt tijdens het een-op-een gevecht.
Kwalificatie
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is hoe de geweldshandelingen en de rol van verdachte daarbij gekwalificeerd moeten worden.
Feit 1: [slachtoffer 1]
Primair is verdachte medeplegen van poging tot doodslag ten laste gelegd. Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag, moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer. Met de verdediging komt de rechtbank tot de conclusie dat niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van vol opzet van verdachte op het overlijden van [slachtoffer 1] . Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer door zijn gedragingen zou hebben kunnen doden.
Aanmerkelijke kans op de dood?
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder die gedraging zijn verricht. Het zal moeten gaan om de in de gegeven omstandigheden naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het gevolg zal intreden. Om dit te beoordelen dienen alle (objectieve en subjectieve) omstandigheden meegenomen te worden in het oordeel. Daarbij komt volgens de Hoge Raad betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. [1]
De rechtbank overweegt dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel is van het lichaam en dat schoppen tegen het aangezicht dan wel de schedel door een krachtige geweldsinwerking tegen het hoofd ernstige complicaties kunnen veroorzaken. Wanneer er met kracht tegen het hoofd wordt geschopt, bestaat de kans dat het slachtoffer dusdanig letsel oploopt dat hij ten gevolge daarvan komt te overlijden. De omstandigheden van het geval zijn doorslaggevend bij de beoordeling of deze kans een naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid oplevert dat het gevolg van overlijden zal intreden.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] door meerdere jongens, meermaals op/tegen zijn hoofd en naar het letsel doet blijken tegen het aangezicht, is geschopt terwijl hij op de grond lag. Dat dit met flinke kracht is gebeurd blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk uit het ontstane letsel, te weten een mandibulafractuur links, een fractuur sinus maxillaris links en een fractuur os nasale, alle zijnde fracturen in het aangezicht van [slachtoffer 1] . Dat er met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] is getrapt blijkt ook uit de verklaring van [slachtoffer 1] die verklaart dat toen hij eenmaal op de grond lag door meerdere jongens hard is geschopt alsook dat het voor zijn gevoel leek alsof zij alleen op zijn hoofd gefixeerd waren. [slachtoffer 2] verklaart dat er “flink tegen het hoofd werd getrapt”. Uit de verklaring van verdachte die de trap van [medeverdachte 1] expliciet heeft benoemd als met vaart aan komen rennen en bij wijze van een vrije trap bij een voetbalwedstrijd tegen het hoofd van [slachtoffer 1] trappen en de verklaring van [medeverdachte 4] leidt de rechtbank af dat er in ieder geval ook een keer met kracht met een aanloop is getrapt. In dat scenario, waarin door meerdere jongens fors geweld is gepleegd door hard te schoppen tegen het hoofd past ook de verklaring van de nachtbewaker die omschrijft gegil te hebben gehoord “of er een varken werd geslacht”. Hier zijn ook anderen van geschrokken. Bij geweld van dergelijke aard, het meermaals hard trappen tegen het aangezicht en het hoofd, waaronder één keer ook vanuit een aanloop trappen met een uithaal, is de kans dat het slachtoffer letsel oploopt waardoor hij komt te overlijden, aanmerkelijk.
De hiervoor beschreven gedragingen kunnen gelet op het voorgaande naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat degenen die tegen het hoofd van [slachtoffer 1] hebben geschopt willens en wetens de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel hebben aanvaard. Van aanwijzingen die wijzen op het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een poging tot doodslag ten aanzien van [slachtoffer 1] .
In vereniging
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen welke rol verdachte had bij deze poging tot doodslag van [slachtoffer 1] . Op grond van de bewijsmiddelen kan de rechtbank met onvoldoende zekerheid vaststellen dat verdachte één van de personen was die [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft geschopt. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte als medepleger verantwoordelijk is voor het schoppen tegen het hoofd – en daarmee voor de poging tot doodslag – tegen [slachtoffer 1] .
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Daarvoor is vereist dat de intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht moet zijn.
Uit het dossier en het onderzoek ter zitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Er was sprake van één situatie waarin het gedrag van [medeverdachte 1] en de daaropvolgende een-op-een vechtpartij aanleiding is geweest voor de escalatie waarbij verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] achter [slachtoffer 1] aan zijn gegaan en hem hebben getrapt. Dit was naar aanleiding van het gooien van een glas door [slachtoffer 1] naar [medeverdachte 1] . In plaats van zich te distantiëren zijn verdachte en de medeverdachten zich gaan mengen in de situatie. Zij zijn samen achter [slachtoffer 1] aan gaan rennen en hebben hem allemaal getrapt, dus ook verdachte. Een aantal van hen – hoewel onbekend is gebleven wie precies – heeft [slachtoffer 1] ook tegen het hoofd geschopt. Ook [medeverdachte 1] heeft zich bij hen gevoegd en heeft [slachtoffer 1] getrapt, in ieder geval één keer met flinke kracht tegen zijn hoofd. Zij hebben zodoende allen een eigen aandeel gehad in de geweldshandelingen en zijn hierin gezamenlijk opgetrokken, de trap van [medeverdachte 1] wordt zodoende niet als losstaand feit beoordeeld zoals door de verdediging bepleit. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten (waaronder degenen die tegen het hoofd van [slachtoffer 1] hebben geschopt), die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen. Verdachte en de medeverdachten hebben ieder afzonderlijk de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] fatale gevolgen zou ondervinden doordat zij samen geweld op hem hebben uitgeoefend, waarbij door een aantal van hen meermaals en met kracht op verschillende plekken op/tegen het hoofd en aangezicht is getrapt.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan de onder het feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag.
Feit 2: [slachtoffer 2]
Van een geweldshandeling of een ander significant/wezenlijk aandeel van verdachte bij het geweld tegen [slachtoffer 2] is niet gebleken. Er is daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van feit te komen en om die reden zal verdachte worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd onder dit feit.
Feit 3: openlijke geweldpleging [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging moet sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval personen en dat verdachte daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte en de medeverdachten [slachtoffer 1] hebben geslagen en geschopt en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] hebben geslagen. Dit vond plaats op de openbare weg, te weten bij de [camping 1] aan de [straat 1] te Burgh-Haamstede. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd om te kunnen spreken van openlijk geweld richting [slachtoffer 1] . Ook kan worden bewezen dat dit in vereniging heeft plaatsgevonden, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het medeplegen van poging doodslag ten aanzien van [slachtoffer 1] . Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] . Er is onvoldoende gebleken van een significante bijdrage in de openlijke geweldpleging ten aanzien van [slachtoffer 2] , waardoor verdachte ten aanzien van dat deel zal worden vrijgesproken.
Samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 en feit 3 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt.
4.3.2.2
Feit 4: openlijke geweldpleging [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging moet sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval personen en dat verdachte daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 4 augustus 2021 zijn aangever [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) en [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) op het strand te Scharendijke, nabij [beachclub] , zodoende de openbare weg. Op enig moment is [slachtoffer 4] naar verdachte gelopen, die op dat moment op de trap bij de reddingsbrigade zat. [slachtoffer 4] heeft verdachte aangesproken en heeft zijn arm om de nek van verdachte geslagen. Verdachte heeft dit kennelijk ervaren als vastpakken en een klap geven op het achterhoofd, waarna hij hierop heeft gereageerd en er een gevecht is gestart tussen hen beiden. Andere jongens, met wie verdachte ter plaatse was (medeverdachten), zijn hierop aangeslagen en hebben zich gemengd in het gevecht. [slachtoffer 3] is gebeld dat hij naar het gebouw van [beachclub] moest komen. Daar aangekomen trof hij het gevecht aan. Hij heeft [slachtoffer 4] willen helpen, is zich met het gevecht gaan bemoeien en is op de grond terecht gekomen. Op de videobeelden, zoals tijdens de mondelinge behandeling ter zitting getoond en omschreven door de verbalisant op 12 augustus 2021, is waargenomen dat [slachtoffer 4] door meerdere jongens op het strand in elkaar wordt geslagen en dat [slachtoffer 3] [medeverdachte 1] naar achteren trekt, zij samen op de grond belanden en [medeverdachte 1] [slachtoffer 3] slaat. Op andere tijdens de zitting getoonde videobeelden (waarvan de waarneming is vastgelegd in het proces-verbaal van 11 augustus 2021) is waargenomen dat verdachte een fles op de rug van [slachtoffer 4] kapot slaat en dat [medeverdachte 3] een jongen schopt. [slachtoffer 4] herkent verdachte en medeverdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] als zijnde betrokken bij de vechtpartij. Ook verdachte herkent tijdens de zitting zichzelf, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] op de beelden, hij bevestigt dat hij [slachtoffer 4] heeft geslagen. [slachtoffer 4] heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] te helpen en toen is [slachtoffer 4] door verdachte met een glazen wijnfles op zijn rug geslagen. Het is zodoende een situatie geworden waarbij meerdere jongens, waaronder verdachte, geweld hebben uitgeoefend op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Gelet op deze omstandigheden en feiten is sprake geweest van geweld gericht tegen personen in het openbaar.
In vereniging
Op basis van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat er een gevecht heeft plaatsgevonden tussen de groep van verdachte en medeverdachten tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . De geweldshandelingen gericht tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] vonden ongeveer gelijktijdig plaats en kunnen gezien worden als één incident en één vechtpartij, gelet op de wijze waarop [slachtoffer 3] betrokken is geraakt en slachtoffer is geworden. De groep verdachten heeft zich gekeerd tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , zodat die handelingen niet los van elkaar kunnen worden gezien. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte en de medeverdachten in vereniging hebben gehandeld. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging levert. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen. Verdachte heeft tijdens de zitting bevestigt dat hij [slachtoffer 4] heeft geslagen en dat hij hem met een glazen fles op zijn rug heeft geslagen. Verdachte heeft dus zelf geweld gepleegd en daarmee een rol gehad in de uitoefening van het geweld dat in het openbaar plaatsvond. Zoals op de camerabeelden getoond op de zitting, te zien is, vinden deze gedragingen plaats in groepsverband. Verdachte verklaart zelf ook dat zij dit als groep hebben gedaan en dat de anderen voor hem opkwamen. Daarmee wordt voldaan aan het onderdeel “in vereniging” en kan dit bewezen worden verklaard. Nu sprake is van openlijk geweld in vereniging gepleegd, is de verdachte ook aansprakelijk voor de gedragingen van zijn mededaders richting [slachtoffer 3] zoals ten laste gelegd en bewezenverklaard, ook al wordt niet bewezen verklaard dat hij zelf geweld heeft gebruikt richting [slachtoffer 3] . Voor een bewezenverklaring van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen is immers niet vereist dat de verdachte zelf alle feitelijke handelingen heeft verricht.
Conclusie
Gelet op voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
4.3.2.3
Feit 5: openlijke geweldpleging [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8]
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte was in de nacht van 4 augustus 2021 met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ). De fiets van verdachte is kapot gegaan waarna hij bij iemand achterop de fiets is gestapt. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] waren samen op een andere fiets al doorgereden. Verdachte werd voor de [camping 2] afgezet. Hij was op dat moment [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] kwijt en is hen gaan roepen. Op de weg naar de tunnel, de [straat 2] , trof hij [medeverdachte 7] . [medeverdachte 7] was op dat moment aan het bekvechten met Duitse jongeren (in ieder geval aangever [slachtoffer 5] en getuigen [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] ). [medeverdachte 7] heeft deze Duitse jongeren ook geduwd en hij heeft met een schoen geslagen. De Duitse jongeren hebben zich gericht tot verdachte toen hij kwam aanlopen en zij gingen tegen hem schreeuwen. Verdachte heeft op enig moment tegen de fietsen getrapt en verklaart dat hij de Duitse jongeren heeft geduwd. Dat er sprake is geweest van duwen wordt ook verklaard door [aangever] . Getuigen verklaren daarnaast los van elkaar ook over stompen en schoppen. Nu deze verklaringen elkaar ten aanzien van de verschillende geweldshandelingen op belangrijke punten ondersteunen, gaat de rechtbank ervanuit dat er naast duwen en trappen tegen fietsen ook is gestompt en geslagen. Gelet op de genoemde handelingen van [medeverdachte 7] en verdachte staat voor de rechtbank voldoende duidelijk vast dat er sprake is geweest van geweld tegen personen in het openbaar, te weten de [straat 2] te Scharendijke.
In vereniging
Voor een bewezenverklaring van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen is van belang dat de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging levert. Hiervoor is niet vereist dat de verdachte zelf alle feitelijke handelingen heeft verricht. Dat geen sprake is geweest van een dergelijke samenwerking, zoals door de verdediging bepleit, kan niet worden gevolgd. Verdachte heeft tijdens het aan komen lopen ter plaatse al door dat [medeverdachte 7] ruzie heeft met de Duitse jongens. In die ruzie wordt door [medeverdachte 7] geweld gebruikt door te slaan, ook met een schoen. [medeverdachte 7] omschrijft de bijdrage van verdachte in die ruzie zelf als: “ [verdachte] kwam mij helpen”. In plaats van zich te distantiëren, mengt verdachte zich bij [medeverdachte 7] en het conflict, door eerst met de jongeren in gesprek te gaan en daarna, te duwen en tegen fietsen aan te trappen. Hiermee is zijn bijdrage voldoende significant en wezenlijk en kan gesproken worden van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 7] .
Conclusie
Gelet op voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte 7] schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 6 augustus 2021 te Burgh-Haamstede, gemeente Schouwen-Duiveland tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
op 6 augustus 2021 te Burgh-Haamstede, gemeente Schouwen-Duiveland, op de openbare weg, de [straat 1] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit meermalen schoppen/trappen en slaan/stompen tegen
hethoofd en
het lichaamvan die [slachtoffer 1] ;
Feit 4
op 4 augustus 2021 te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland, op de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , welk geweld bestond uit het meermalen schoppen/trappe
nen slaan/stompen tegen de hoofden/gezichten en de lichamen van die
[slachtoffer 3]en [slachtoffer 4] en het kapotslaan van een fles op de rug van die [slachtoffer 4] ;
Feit 5
op 4 augustus 2021 te Renesse, gemeente Schouwen-Duiveland, op de openbare weg, de [straat 2] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer 5]en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] , welk geweld bestond uit meermalen schoppen, slaan en duwen tegen voornoemde personen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 80 uur met aftrek van de dagen die in voorarrest zijn doorgebracht. De officier van justitie heeft hierin de aard en ernst van de feiten mee laten wegen, maar ook de positieve proceshouding van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt enkel een werkstraf de meest passende actie, gelet op de blanco documentatie, het tijdsverloop, de eendaadse samenloop van feiten 1 tot en met 3, de strikte schorsingsvoorwaarden waar verdachte zich aan heeft moeten houden, de rol die verdachte heeft gehad in de feiten en omdat hij zich goed ontwikkelt. De verdediging bepleit een deel van de werkstraf voorwaardelijk op te leggen, zodat er een prikkel gegeven wordt ter voorkoming van welke aanraking met politie of justitie dan ook.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte.
De aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van meerdere (ernstige) geweldsdelicten, te weten het medeplegen van een poging tot doodslag en driemaal openlijke geweldpleging. De verschillende slachtoffers hebben hierdoor pijn ondervonden en letsel opgelopen. [slachtoffer 1] heeft zelfs meerdere fracturen in het aangezicht opgelopen. Dat het uitgeoefende geweld bij [slachtoffer 1] niet tot een fatale afloop heeft geleid en het lichamelijk letsel bij de andere slachtoffers verder relatief beperkt is gebleven, is niet aan het handelen van verdachte en de mededaders te danken geweest. Het gaat om zinloos (uitgaans)geweld dat onder invloed van alcohol is gepleegd, met ten aanzien van feiten 1, 3 en 4 een overmacht van meerdere personen tegen twee personen. Dergelijk geweld maakt inbreuk op de lichamelijke integriteit en zorgt voor gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers en in de samenleving. Dat deze gevoelens nog langere tijd kunnen blijven bestaan blijkt ook uit de verklaringen van slachtoffers. Dat verdachte zich meermaals en ook in korte tijd schuldig heeft gemaakt aan deze geweldsfeiten wordt verdachte aangerekend.
Strafblad
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 14 februari 2023 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 13 juni 2022. Hierin staat – kort samengevat – opgenomen dat er geen zorgen zijn over verdachte. Hij heeft zich goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Aangenomen kan worden dat hij zich heeft laten meeslepen in de sfeer en door alcoholgebruik. De Raad adviseert een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. In dit advies is meegenomen dat verdachte een blanco strafblad heeft, het tijdsverloop sinds de feiten en de omstandigheden dat verdachte het verder goed doet.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport, te weten de evaluatie gezinsplan d.d. 23 februari 2023 zoals overgelegd tijdens de zitting, en de mondelinge toelichting hierop. Kort samengevat sluit de jeugdreclassering zich aan bij het advies van de Raad. Er zijn geen bijzonderheden van negatieve aard wat betreft vrienden en vrijetijdsbesteding, er zijn geen zorgen over de persoonlijke omstandigheden, het risico op recidive wordt laag geacht en verdachte heeft zich prima gehouden aan de schorsende voorwaarden. Een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf is de meest passende straf.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn is in het geval van verdachte aangevangen op 9 augustus 2021, de dag van zijn aanhouding en eerste verhoor.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank stelt gelet op de omvang van het procesdossier, de hoeveelheid medeverdachten met ieder eigen advocaten en de invloed hiervan op de planning en de voortvarende behandeling van de strafzaak, vast dat sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden nu deze omstandigheden een langere duur van de procedure rechtvaardigen.
Proceshouding
In positieve zin neemt de rechtbank bij de beoordeling van de strafmaat ook de proceshouding van verdachte mee. Verdachte heeft vanaf het eerste verhoor openheid van zaken gegeven. Hij heeft hiermee zijn verantwoordelijkheid genomen en meegewerkt aan het onderzoek.
Straf
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank de hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking genomen, alsook de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen en de eendaadse samenloop van feiten 1 en 3. Tot slot ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met het aandeel van verdachte in de verschillende feiten, waarin hij niet steeds de aanstichter of agressor lijkt te zijn geweest, maar zich lijkt te hebben laten meeslepen in de groepsdynamiek en sfeer. Dit rechtvaardigt zijn daden niet, maar weegt wel mee bij het bepalen van de strafmaat.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, niet anders kan worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Gelet op de persoon van de verdachte zoals hiervoor benoemd, is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd doorgebracht in voorarrest, passend is. Dit betekent dat aan verdachte zal worden opgelegd een jeugddetentie van 30 dagen met aftrek van de dagen die hij in voorarrest heeft doorgebracht (door de rechtbank becijferd op 4 dagen) en waarvan 26 dagen voorwaardelijk. Dat betekent dat verdachte op dit moment niet terug naar de justitiële jeugdinrichting hoeft. Hem zal een proeftijd van één jaar worden opgelegd, onder de algemene voorwaarde dat hij zich niet opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Verdachte heeft laten zien zich goed te houden aan de schorsingsvoorwaarden en de rechtbank ziet met de Raad en de jeugdreclassering geen aanleiding voor het opleggen van bijzondere voorwaarden. Wel zal verdachte ook een werkstraf van 80 uur worden opgelegd, gelet op het aantal en de ernst van de feiten en omdat het belangrijk is dat verdachte zich realiseert dat aan zijn handelen consequenties verbonden zijn.

7.De benadeelde partijen

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 3.544,64, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, bestaande uit de volgende kostenposten:
Wettelijk eigen risico € 378,21
Jas € 159,95
Broek € 59,95
Schoenen € 200,-
Blender € 69,-
Reiskosten € 177,53
Totaal materiële schade € 1.044,64
Immateriële schade € 2.500,-
TOTAAL € 3.544,64
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zowel de materiële als de immateriële schade hoofdelijk toegewezen kan worden, met daarbij de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het materiële deel van de vordering. Voor het immateriële deel wordt gevraagd het toe te wijzen bedrag te matigen tot € 1.134,00. Er wordt gevraagd om op grond van artikel 36f lid 4 jo. 14a van het Wetboek van Strafrecht te bepalen dat verdachte de schadevergoeding in maandelijkse termijn van € 50,- althans een nader te bepalen termijnbedrag, mag voldoen.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feiten 1 en 3, beiden met [slachtoffer 1] als slachtoffer, heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schade
De post voor het wettelijk eigen risico is voldoende onderbouwd en er is geen inhoudelijk verweer gevoerd, dit deel wordt daarom toegewezen.
Ten aanzien van de jas acht de rechtbank de post voldoende onderbouwd, maar slechts toewijsbaar voor het bedrag van € 134,95, aangezien op de nota te zien is dat er een korting is toegepast en de jas zodoende is gekocht voor een lagere prijs dan gevorderd. De vordering zal op dit punt voor het overige worden afgewezen. Ook de schadepost voor de schoenen acht de rechtbank voldoende onderbouwd en uitgelegd, ook deze post wordt daarom toegewezen. De kosten voor de broek en de blender worden daarentegen onvoldoende onderbouwd, hiervan is geen aankoopnota overgelegd. De behandeling van de zaak kan hiervoor worden aangehouden maar de rechtbank gaat hier niet toe over omdat het, gelet op het tijdsverloop, belangrijk is dat er vonnis wordt gewezen. Daarom zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verder heeft de benadeelde partij een schadepost ingediend voor de gemaakte reiskosten. De rechtbank constateert dat de eerste behandeling en de operatie op een en dezelfde dag hebben plaatsgevonden, waardoor zij geen zes keer reiskosten zal rekenen naar het ziekenhuis, maar vijf keer. Dit leidt ertoe dat deze schadepost toewijsbaar is voor een bedrag van € 152,43. Voor het overige deel van deze schadepost wordt de vordering van benadeelde partij afgewezen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 865,59.
Immateriële schade
Benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade gevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat hij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De hoogte van de vordering is ter zitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, het ontstane letsel en hetgeen hij ten gevolge daarvan heeft moeten doormaken en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank het gevorderde bedrag ad. € 2.500,- passend. De vordering aan immateriële schade zal daarom in het geheel worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.365,59, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. De rechtbank ziet geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken en de schade te verdelen tussen verdachte en de medeverdachten. Hoofdelijkheid is in het belang van de benadeelde. Hij heeft recht op volledige betaling van de door de rechtbank toegekende schadevergoeding. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Termijnen
De rechtbank zal, zoals is verzocht door de raadsman, een termijnbetaling bepalen. Gelet op het bepaalde in artikel 24a van het Wetboek van strafrecht, is er echter geen mogelijkheid de termijnbetalingen vast te stellen op € 50,- per maand. Bij een betaling in termijnen mogen de termijnen tezamen het tijdvak van twee jaren immers niet overschrijden. Daarom zal de rechtbank bepalen dat verdachte de schade mag vergoeden in drieëntwintig termijnen, te weten tweeëntwintig termijnen van € 150,- en de laatste termijn € 65,59.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.655,-, bestaande uit € 655,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Verdachte zal, zoals uit het voorgaande blijkt, worden vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan, te weten feit 2 en feit 3 ten aanzien van [slachtoffer 2] . De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder rechtsoverweging 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Eendaadse samenloop van:
Feit 1, primair: medeplegen poging doodslag;
en
Feit 3: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Feit 4: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd;
Feit 5: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 30 (dertig) dagen, waarvan 26 (zesentwintig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 (een) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 (tachtig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 (veertig) dagen;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1] , feiten 1 en 3
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 3.365,59, waarvan € 865,59 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door [slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst af het resterende deel van de vordering dat ziet op de jas en de reiskosten;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte (hoofdelijk) de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] € 3.365,59 te betalen, waarvan € 865,59 aan materiële schade en
€ 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte het bedrag van € 3.365,59 mag voldoen in drieëntwintig maandelijkse termijnen, waarvan de eerste tweeëntwintig termijnen € 150,00 bedragen en de laatste termijn € 65,59;
- bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2] , feit 3
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. de Jong, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. G.H. Nomes en mr. N.C.W. Haesen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 april 2023.
Mr. De Jong is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 3002/552