4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Feiten 1 tot en met 3: medeplegen poging doodslag, medeplegen (poging) zware mishandeling en openlijke geweldpleging [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met onder meer medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 6 augustus 2021 te Burgh-Haamstede, op de [camping] aan de [straat 1] , aanwezig was bij de bankjes voor de camping waar een confrontatie plaatsvond tussen verdachte en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). De vraag van verdachte aan [slachtoffer 2] om een sigaret en daaropvolgende reactie is de aanleiding geweest voor een een-op-een gevecht tussen verdachte en [slachtoffer 2] . [medeverdachte 1] heeft zich vervolgens in dat gevecht gemengd, door zich bij verdachte te voegen en [slachtoffer 2] in ieder geval één klap te geven. Op enig moment gooit aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) een glas richting verdachte. Hierop keert de groep van verdachte zich tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] blijft achter bij [slachtoffer 2] en slaat [slachtoffer 2] in zijn gezicht. Medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] gaan achter [slachtoffer 1] aan, die vervolgens door verschillende jongens wordt geschopt, ook tegen het hoofd. Na onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 1] meerdere aangezichtsfracturen had (onder- en bovenkaak en neus). Hij is hieraan geopereerd. [slachtoffer 2] heeft een gebroken neus en kneuzingen in het gelaat opgelopen.
Geweldshandelingen
Ten aanzien van de precieze geweldshandelingen, zoals hiervoor vastgesteld, overweegt de rechtbank nader als volgt. [slachtoffer 1] verklaart in zijn aangifte dat hij door een jongen met de vuist tegen zijn gezicht is geslagen. Vervolgens kwamen er vijf à zes jongens op hem af die hem begonnen te slaan. Toen hij op de grond lag is hij meerdere keren hard geschopt op zijn hoofd. Zijn verklaring over de geweldshandelingen vindt op essentiële punten steun in ander bewijs. Zo verklaart [slachtoffer 2] te hebben gezien dat [slachtoffer 1] tegen het hoofd is getrapt door de jongen die ook bij hem is begonnen met slaan, waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat dit verdachte was. Hij verklaart ook dat [slachtoffer 1] door drie à vier jongens hard tegen het hoofd is getrapt. Deze feitelijke gang van zaken past ook in de verklaring van [medeverdachte 3] , die verklaart dat hij samen met medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] achter [slachtoffer 1] is gegaan toen [slachtoffer 1] weg wilde rennen en dat zij hem trappen hebben gegeven. [medeverdachte 3] verklaart ook dat verdachte met een vaart kwam aanrennen en tegen het hoofd van [slachtoffer 1] trapte alsof hij een vrije trap nam bij een voetbalwedstrijd. Zijn verklaring vindt steun in de verklaring van [medeverdachte 4] die verdachte heeft zien komen aanrennen en [medeverdachte 1] verklaart dat hij alleen is achtergebleven bij [slachtoffer 2] . Verdachte verklaart bij de politie dat [slachtoffer 1] op de grond werd gegooid en op zijn hoofd is getrapt, naar de rechtbank begrijpt door andere medeverdachten. Tijdens de zitting heeft verdachte aanvullend verklaard dat het zou kunnen kloppen dat (ook) hij een trap tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt deze combinatie van bewijsmiddelen de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij door meerdere personen tegen het hoofd is getrapt. Ook het letsel dat bij [slachtoffer 1] is geconstateerd ondersteunt dit, daar dit letsel is geconcentreerd op zijn gezicht en zodanig fors van aard is (namelijk verschillende fracturen in het aangezicht) dat het niet anders kan dat daarvoor in ernstige mate geweld is uitgeoefend. Naast het schoppen/trappen wordt de verklaring van [slachtoffer 1] ook voor wat betreft het slaan ondersteund door ander bewijs, te weten de verklaringen van [getuige 1] en [medeverdachte 1] . Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat zowel het trappen/schoppen als het slaan/stompen tegen het lichaam en hoofd wettig en overtuigend bewezen kan worden.
[slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij is geslagen en meermaals door dezelfde jongen tegen het hoofd is geschopt. Vervolgens is hij door drie à vier andere jongens ook tegen het hoofd getrapt, stelt hij. Ook benoemt hij dat de jongen in het rode trainingspak hem met zijn vuist tegen zijn kaak en neus heeft geslagen. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt ten aanzien van het slaan ondersteund door de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] bevestigt de jongen in het rode trainingspak te zijn die [slachtoffer 2] in het gezicht heeft geslagen en ook verdachte verklaart dat het best kan zijn dat hij [slachtoffer 2] op zijn neus heeft geraakt tijdens het een-op-een gevecht. Het slaan met de vuist tegen het hoofd van [slachtoffer 2] kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden. De verklaring van [slachtoffer 2] ten aanzien van het schoppen door een of meerdere verdachten wordt onvoldoende door ander bewijs ondersteund. [medeverdachte 5] verklaart weliswaar dat beide slachtoffers geslagen en geschopt zijn, maar er kan niet worden vastgesteld welke geweldshandelingen ten opzichte van welke personen zijn verricht. Hiervoor is de verklaring onvoldoende concreet. Nu verder door niemand is verklaard dat [slachtoffer 2] is geschopt, kan dit niet bewezen worden.
Kwalificatie
De vervolgvraag die de rechtbank moet beantwoorden, is hoe de geweldshandelingen en de rol van verdachte daarbij gekwalificeerd moeten worden.
Feit 1: [slachtoffer 1]
Primair is verdachte medeplegen van poging tot doodslag ten laste gelegd. Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag, moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer. Met de verdediging komt de rechtbank tot de conclusie dat niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van vol opzet van verdachte op het overlijden van [slachtoffer 1] . Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer door zijn gedragingen zou hebben kunnen doden.
Aanmerkelijke kans op de dood?
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder die gedraging is verricht. Het zal moeten gaan om de in de gegeven omstandigheden naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het gevolg zal intreden. Om dit te beoordelen dienen alle (objectieve en subjectieve) omstandigheden meegenomen te worden in het oordeel. Daarbij komt volgens de Hoge Raad betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank overweegt dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel is van het lichaam en dat schoppen tegen het aangezicht dan wel de schedel door een krachtige geweldsinwerking tegen het hoofd ernstige complicaties kunnen veroorzaken. Wanneer er met kracht tegen het hoofd wordt geschopt, bestaat de kans dat het slachtoffer dusdanig letsel oploopt dat hij ten gevolge daarvan komt te overlijden. De omstandigheden van het geval zijn doorslaggevend bij de beoordeling of deze kans een naar algemene ervaringsregels reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid oplevert dat het gevolg van overlijden zal intreden.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] door meerdere jongens, waaronder verdachte, meermaals op/tegen zijn hoofd, en naar het letsel doet blijken tegen het aangezicht, is geschopt terwijl hij op de grond lag. Dat dit met flinke kracht is gebeurd blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk uit het ontstane letsel, te weten een mandibulafractuur links, een fractuur sinus maxillaris links en een fractuur os nasale, alle zijnde fracturen in het aangezicht van [slachtoffer 1] . Dat er met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] is geschopt blijkt ook uit de verklaring van [slachtoffer 1] die verklaart dat toen hij eenmaal op de grond lag door meerdere jongens hard is geschopt alsook dat het voor zijn gevoel leek alsof zij alleen op zijn hoofd gefixeerd waren. Ook [slachtoffer 2] verklaart dat er “flink tegen het hoofd werd getrapt”. Uit de verklaring van [medeverdachte 3] die de trap van verdachte expliciet heeft benoemd als met vaart aan komen rennen en bij wijze van een vrije trap bij een voetbalwedstrijd tegen het hoofd van [slachtoffer 1] trappen, de verklaring van [medeverdachte 4] en de verklaring van verdachte ter zitting, leidt de rechtbank af dat er in ieder geval ook één keer met kracht met een aanloop is getrapt. In dat scenario, waarin door meerdere jongens fors geweld is gepleegd door hard schoppen tegen het hoofd, past ook de verklaring van de nachtbewaker die omschrijft gegil te hebben gehoord “of er een varken werd geslacht”. Hier zijn ook anderen van geschrokken. Bij geweld van dergelijke aard, het meermaals hard trappen tegen het aangezicht en het hoofd, waaronder één keer ook vanuit een aanloop trappen met een uithaal, acht de rechtbank de kans dat het slachtoffer letsel oploopt waardoor hij komt te overlijden, aanmerkelijk.
De hiervoor beschreven gedragingen van verdachte en de medeverdachten kunnen gelet op het voorgaande naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat degenen die tegen het hoofd van [slachtoffer 1] hebben schopt willens en wetens de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel hebben aanvaard. Van aanwijzingen die wijzen op het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een poging tot doodslag ten aanzien van [slachtoffer 1] .
In vereniging
Op grond van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte één van de personen was die [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft geschopt en dat hij daarmee een van de plegers is van de poging tot doodslag. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of zijn aandeel in het groepsgeweld kan worden gekwalificeerd als medeplegen.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Daarvoor is vereist dat de intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht moet zijn.
Uit het dossier en het onderzoek ter zitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
De rechtbank stelt vast dat er sprake was van één situatie waarin het gedrag van verdachte aanleiding is geweest voor een conflict waar vervolgens meer jongens zich mee gingen bemoeien. Verdachte zijn aandeel is zodoende reeds gestart bij de aanvang van het conflict. De medeverdachten, waar verdachte al mee ter plaatse was bij aanvang van het conflict, hebben zich vervolgens in de situatie gemengd toen [slachtoffer 1] een glas wilde gooien naar verdachte. Een aantal van hen – hoewel onbekend is gebleven wie precies – heeft [slachtoffer 1] ook tegen het hoofd geschopt. Zij zijn samen achter [slachtoffer 1] aan gerend, waarna [slachtoffer 1] door meerdere jongens is getrapt. Ook verdachte heeft zich bij hen gevoegd en heeft [slachtoffer 1] getrapt, in ieder geval één keer met kracht tegen zijn hoofd. Zij hebben zodoende allen een eigen aandeel gehad in de geweldshandelingen. De trap van verdachte wordt daarom ook niet als losstaand feit beoordeeld. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten (waaronder degenen die tegen het hoofd van [slachtoffer 1] hebben geschopt), die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen. Verdachte en de medeverdachten hebben ieder afzonderlijk de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] fatale gevolgen zou ondervinden doordat zij samen geweld op hem hebben uitgeoefend, waarbij door een aantal van hen meermaals en met kracht op verschillende plekken op/tegen het hoofd en aangezicht is getrapt.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan de onder het feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag.
Feit 2: [slachtoffer 2]
De rechtbank moet zich vervolgens uitlaten over de kwalificatie van de geweldshandelingen ten aanzien van [slachtoffer 2] . Ook ten aanzien van [slachtoffer 2] geldt dat primair medeplegen van poging tot doodslag ten laste is gelegd, subsidiair is hem medeplegen van poging tot toebrengen zwaar lichamelijk letsel ten laste gelegd.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte en [medeverdachte 1] aangever [slachtoffer 2] hebben geslagen en dat [slachtoffer 2] in ieder geval één keer op zijn hoofd is geraakt. Het enkele slaan tegen het hoofd kan - zonder dat bekend is met welke kracht dit is gebeurd - niet tot het oordeel leiden dat verdachte hiermee de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] heeft aanvaard. Een andere variant is hem niet ten laste gelegd. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 2 ten laste is gelegd.
Feit 3: openlijke geweldpleging [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging moet sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval personen en dat verdachte daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte en de medeverdachten [slachtoffer 1] hebben geslagen en geschopt en dat verdachte en [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] hebben geslagen. Dit vond plaats op de openbare weg, te weten bij de [camping] aan de [straat 1] te Burgh-Haamstede. Ook heeft de rechtbank al uiteengezet wat de rol van verdachte in dit geweld is geweest. Het conflict is begonnen met de vraag van verdachte om sigaretten en het een-op-een gevecht met [slachtoffer 2] dat daarop volgde. Vervolgens is het geweld gekeerd tegen [slachtoffer 1] , waarbij al eerder is vastgesteld dat verdachte zich hierbij heeft gevoegd en [slachtoffer 1] heeft geslagen en in ieder geval een trap heeft gegeven. Verdachte heeft hiermee geweld uitgeoefend én in samenwerking met anderen gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met dit handelen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd om te kunnen spreken van openlijk geweld richting [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Omdat niet bewezen kan worden dat het slaan en schoppen ten aanzien van beide slachtoffers heeft plaatsgevonden en verdachte niet wordt geschaad met aanpassing in de tenlastelegging op dit punt, zal de rechtbank de tenlastelegging als verbeterd lezen, in die zin dat zal worden gelezen dat “welk geweld bestond uit meermalen schoppen/trappen en
/ofslaan/stompen tegen de hoofden en/of de lichamen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .”
Samenloop
De rechtbank is van oordeel dat de feit 1 en feit 3 dusdanig met elkaar verweven zijn dat sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal hiermee rekening houden in de strafmaat.
De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt.
4.3.2.2
Feit 4: openlijke geweldpleging [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging moet sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval personen en dat verdachte daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 4 augustus 2021 zijn aangever [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) en [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) op het strand te Scharendijke, nabij [beachclub] , zodoende de openbare weg. Op enig moment is [slachtoffer 4] naar [medeverdachte 3] gelopen, die op dat moment op de trap bij de reddingsbrigade zat. [slachtoffer 4] heeft [medeverdachte 3] aangesproken en heeft zijn arm om de nek van [medeverdachte 3] geslagen. [medeverdachte 3] heeft dit kennelijk ervaren als vastpakken en een klap geven op het achterhoofd, waarna hij hierop heeft gereageerd en er een gevecht is gestart tussen hen beiden. Andere jongens, met wie [medeverdachte 3] ter plaatse was (medeverdachten), zijn hierop aangeslagen en hebben zich gemengd in het gevecht. [slachtoffer 3] is gebeld dat hij naar het gebouw van [beachclub] moest komen. Daar aangekomen trof hij het gevecht aan. Hij heeft [slachtoffer 4] willen helpen, is zich met het gevecht gaan bemoeien en is op de grond terecht gekomen. Op de videobeelden zoals tijdens de mondelinge behandeling ter zitting getoond en omschreven door de verbalisant op 12 augustus 2021, is waargenomen dat [slachtoffer 4] door meerdere jongens op het strand in elkaar geslagen wordt en dat [slachtoffer 3] verdachte naar achteren trekt. Gelet op de kleding van de jongen die verdachte naar achteren trekt, vergeleken met de foto’s die zich in het procesdossier bevinden, bestaat er bij de rechtbank geen twijfel dat deze jongen inderdaad [slachtoffer 3] betreft. Verdachte en [slachtoffer 3] belanden samen op de grond, waarna verdachte [slachtoffer 3] slaat. Tijdens de zitting is door verdachte zelf bevestigd dat hij [slachtoffer 3] klappen heeft gegeven. Op andere tijdens de zitting getoonde videobeelden (waarvan de waarnemingen is vastgelegd in het proces-verbaal van 11 augustus 2021) is waargenomen dat [medeverdachte 3] een fles op de rug van [slachtoffer 4] kapot slaat en dat [medeverdachte 2] een jongen schopt. [slachtoffer 4] herkent medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] als zijnde betrokken bij de vechtpartij. Het is zodoende een gevecht geworden van meerdere jongens tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . [slachtoffer 4] heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] te helpen en toen is [slachtoffer 4] door [medeverdachte 3] met een glazen wijnfles op zijn rug geslagen. Gelet op deze omstandigheden en feiten kan genoegzaam worden vastgesteld dat er sprake is geweest van geweld gericht tegen personen in het openbaar.
In vereniging
Op basis van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat er een gevecht heeft plaatsgevonden tussen de groep van verdachte en medeverdachten tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . De geweldshandelingen gericht tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] vonden ongeveer gelijktijdig plaats en kunnen gezien worden als één incident en één vechtpartij, gelet op de wijze waarop [slachtoffer 3] betrokken is geraakt en slachtoffer is geworden. De groep verdachten heeft zich gekeerd tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , zodat die handelingen niet los van elkaar kunnen worden gezien. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte en de medeverdachten in vereniging hebben gehandeld. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging levert. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen. Verdachte heeft tijdens de zitting (nogmaals) toe gegeven [slachtoffer 3] te hebben geslagen en heeft dus zelf geweld gepleegd en daarmee een rol gehad in de uitoefening van het geweld door de groep dat in het openbaar plaatsvond. Dat de geweldshandelingen als groep zijn uitgevoerd, volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen en ook uit de verklaring van [medeverdachte 3] . Daarmee wordt voldaan aan het onderdeel “in vereniging” en kan dit bewezen worden verklaard. Nu sprake is van openlijk geweld in vereniging gepleegd, is de verdachte ook aansprakelijk voor de gedragingen van de mededaders richting [slachtoffer 4] , ook al wordt niet bewezen verklaard dat hij zelf geweld heeft gebruikt richting [slachtoffer 4] . Voor een bewezenverklaring van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen is immers niet vereist dat de verdachte zelf alle feitelijke handelingen heeft verricht.
Conclusie
Gelet op voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
4.3.2.3
Feit 5: Mishandeling [slachtoffer 5]
Verdachte heeft bekend dat hij aangever heeft geslagen. De rechtbank acht het tenlastegelegde feit van mishandeling, gelet op deze bekennende verklaring en de aangifte van het slachtoffer, wettig en overtuigend bewezen. Nu ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
4.3.2.4
Feit 6: Diefstal met geweld subsidiair openlijke geweldpleging [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangevers [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] op 5 augustus 2021 met scooters bij het [paviljoen] aan de [straat 2] te Scharendijke stonden. Op enig moment kwam verdachte samen met anderen hun richting op en verdachte vroeg hen om een sigaret. Omdat verdachte onder invloed was kan het zijn dat hij dit op een aparte manier vroeg, aldus zijn eigen verklaring tijdens de zitting. [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] hebben geen sigaret gegeven, waarna de situatie uit de hand is gelopen. [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] zijn door meerdere jongens geslagen en geschopt. Dat blijkt uit hun eigen verklaringen die elkaar op essentiële punten ondersteunen, zoals de vlucht door [slachtoffer 7] en het achterblijven door [slachtoffer 6] , alsmede de verklaring van [getuige 2] die zag dat [slachtoffer 7] van alle kanten werd geslagen en getrapt, terwijl hij wegrende. Uit de verklaringen en de beelden zoals omschreven door de verbalisant op 17 augustus 2021 en getoond ter zitting blijkt dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 6] vuistslagen heeft gegeven.
Diefstal met geweld?
Primair is verdachte medeplegen van een poging tot diefstal met geweld van sigaretten en/of boombox tenlastegelegd. Er is niet gebleken van een oogmerk van verdachte op de wederrechtelijke toe-eigening van sigaretten en/of een boombox. De rechtbank kan niet vaststellen dat het geweld is gebruikt om een diefstal van sigaretten en/of een boombox voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren. Om die reden zal verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit.
Openlijke geweldpleging?
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde openlijke geweld tegen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] . Het conflict is gestart door het vragen om sigaretten door verdachte, hij was hiermee de aanstichter van het conflict. Daarmee staat vast dat hij een aandeel in de situatie had. De rechtbank stelt voorts vast dat zowel tegen aangever [slachtoffer 6] als [slachtoffer 7] geweld is toegepast door meerdere jongens, waaronder in ieder geval [medeverdachte 1] . Dat uit de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend is gebleken dat verdachte zelf geweld heeft toegepast, maakt voor de bewezenverklaring van medeplegen van openlijk geweld geen verschil. Vaststaat dat verdachte deel uitmaakte van een groep jongens en er geweld is gebruikt tegen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , in ieder geval door [medeverdachte 1] . Dat is gebeurd nadat het conflict door de gedragingen van verdachte is gestart, waarbij verdachte zich hier niet van heeft gedistantieerd. Zoals hiervoor bij feit 4 ook al is overwogen is voor een bewezenverklaring van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen niet vereist dat de verdachte zelf alle feitelijke (gewelds)handelingen heeft verricht. Vereist is dat de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging levert. Van een dergelijke bijdrage van verdachte is, zoals hiervoor vastgesteld, sprake geweest. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in vereniging plegen van geweld waardoor het subsidiair tenlastegelegde deel van dit feit bewezen kan worden verklaard.