ECLI:NL:RBZWB:2023:2821

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
02-045332-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van minderjarige voor openlijke geweldpleging tijdens groepsgeweld op Schouwen-Duiveland

Op 25 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een (destijds) minderjarige verdachte, die op 4 augustus 2021 te Scharendijke betrokken was bij openlijke geweldpleging. De zaak werd behandeld met gesloten deuren, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, zich schuldig had gemaakt aan openlijk geweld tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een gezamenlijke aanval, waarbij de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een werkstraf van 40 uur op, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het delict. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor berechting niet was overschreden, ondanks de complexiteit van de zaak door de betrokkenheid van meerdere medeverdachten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-045332-22
vonnis van de meervoudige kamer van 25 april 2023
in de strafzaak tegen de (destijds) minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats ] ,
wonende te [woonadres],
raadsman mr. J.C. van den Doel, advocaat te Zierikzee.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 16 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 11 april 2023.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 4 augustus 2021 te Scharendijke openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens beide slachtoffers omdat er sprake was van één aanval gericht op beide jongens waaraan verdachte een significante bijdrage heeft geleverd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het feit bewezen kan worden verklaard voor zover het ziet op het [slachtoffer 2] . Ten aanzien van [slachtoffer 1] kan het bestanddeel ‘in vereniging’ niet worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging moet sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval personen en dat verdachte daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 4 augustus 2021 zijn aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) op het strand te Scharendijke, nabij [Beachclub] , zodoende de openbare weg. Op enig moment is [slachtoffer 2] naar [medeverdachte 1] gelopen die op dat moment op de trap bij de reddingsbrigade zat. [slachtoffer 2] heeft [medeverdachte 1] aangesproken en heeft zijn arm om de nek van [medeverdachte 1] geslagen. [medeverdachte 1] heeft dit kennelijk ervaren als vastpakken en een klap geven op het achterhoofd, waarna hij hierop heeft gereageerd en er een gevecht is gestart tussen hen beiden. Andere jongens, met wie [medeverdachte 1] ter plaatse was (medeverdachten), zijn hierop aangeslagen en hebben zich gemengd in het gevecht. [slachtoffer 1] is gebeld dat hij naar het gebouw van [Beachclub] moest komen. Daar aangekomen trof hij het gevecht aan. Hij heeft [slachtoffer 2] willen helpen, is zich met het gevecht gaan bemoeien en is op de grond terecht gekomen. Op de videobeelden, zoals tijdens de mondelinge behandeling ter zitting getoond en omschreven door de verbalisant op 12 augustus 2021, is waargenomen dat [slachtoffer 2] door meerdere jongens op het strand in elkaar wordt geslagen en dat [slachtoffer 1] [medeverdachte 2] naar achteren trekt, zij samen op de grond belanden en [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] slaat. Op andere tijdens de zitting getoonde videobeelden (waarvan de waarneming is vastgelegd in het proces-verbaal van 11 augustus 2021) is waargenomen dat [medeverdachte 1] een fles op de rug van [slachtoffer 2] kapot slaat en dat [medeverdachte 3] een jongen schopt. [slachtoffer 2] herkent verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] als zijnde betrokken bij de vechtpartij. Ook verdachte herkent tijdens de zitting zichzelf op de beelden, hij bevestigt dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen. [slachtoffer 2] heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te helpen en toen is [slachtoffer 2] door [medeverdachte 1] met een glazen wijnfles op zijn rug geslagen. Het is zodoende een situatie geworden waarbij meerdere jongens, waaronder verdachte, geweld hebben uitgeoefend op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Gelet op deze omstandigheden en feiten kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van geweld gericht tegen personen in het openbaar.
In vereniging
Op basis van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat er een gevecht heeft plaatsgevonden tussen de groep van verdachte en medeverdachten tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De geweldshandelingen gericht tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vonden ongeveer gelijktijdig plaats en kunnen gezien worden als één incident en één vechtpartij, gelet op de wijze waarop [slachtoffer 1] betrokken is geraakt en slachtoffer is geworden. De groep verdachten heeft zich gekeerd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zodat die handelingen niet los van elkaar kunnen worden gezien. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte en de medeverdachten in vereniging hebben gehandeld. Geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de openlijke geweldpleging levert. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen. Voor de rechtbank staat vast dat de verdachte een rol in het geweld heeft gehad door zich in het geweld te mengen. Zijn aandeel in de uitoefening van het geweld in het openbaar is daarmee gegeven. Zoals op de camerabeelden, getoond ter terechtzitting, te zien is, vinden deze gedragingen plaats in groepsverband. Verdachte verklaart bovendien zelf dat hij zijn vrienden ging helpen. Hij heeft zich bewust gevoegd bij de groep, daarmee de groep getalsmatig vergroot en meegedaan aan de uitoefening van het geweld. Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan het onderdeel “in vereniging” en kan dit bewezen worden verklaard. Nu sprake is van openlijk geweld in vereniging gepleegd, is de verdachte ook aansprakelijk voor de gedragingen van de mededaders richting [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Voor een bewezenverklaring van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen is immers niet vereist dat de verdachte zelf alle feitelijke handelingen heeft verricht.
Conclusie
Gelet op voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 4 augustus 2021 te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland, op de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het meermalen schoppen/trappe
nen slaan/stompen tegen de hoofden/gezichten en/of de lichamen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het kapotslaan van een fles op de rug van die [slachtoffer 2] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een werkstraf van 40 uur met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat een werkstraf van 40 uur recht doet aan de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een geweldsdelict, te weten een openlijke geweldpleging. De twee slachtoffers hebben hierdoor pijn ondervonden en letsel opgelopen. Het gaat om zinloos (uitgaans)geweld dat onder invloed van alcohol is gepleegd en met een overmacht van meerdere personen tegen twee personen. Dergelijk geweld maakt inbreuk op de lichamelijke integriteit en zorgt voor gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers. Dit geweld zorgt in het algemeen ook voor een gevoel van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij bij dit geweldsdelict betrokken is geraakt.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 13 maart 2023 en de toelichting van de Raad ter zitting. Hieruit volgt dat er veel beschermende factoren zijn in het leven van verdachte die een bijdrage leveren aan het voorkomen van herhaling. De Raad ziet daarom geen aanleiding voor de inzet van jeugdreclassering. De ouders van verdachte hebben regelmatig met verdachte gesproken over zijn gedrag en over hoe hij om moet gaan met moeilijke situaties. Hun indruk is dat hij heeft geleerd van de gevolgen. Sinds het incident is verdachte niet in herhaling gevallen. Verdachte is goed bezig op het gebied van school en werk. De Raad adviseert om aan verdachte een werkstraf op te leggen.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn is in het geval van verdachte aangevangen op 10 augustus 2021, de dag van zijn aanhouding en eerste verhoor.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank stelt gelet op de omvang van het procesdossier, de hoeveelheid medeverdachten met ieder eigen advocaten en de invloed hiervan op de planning en de voortvarende behandeling van de strafzaak, vast dat sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden nu deze omstandigheden een langere duur van de procedure rechtvaardigen.
Strafmaat
De rechtbank heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen en neemt de daarin vermelde straf voor openlijk geweld tegen personen, te weten een taakstraf van 40 uur, als uitgangspunt. De rechtbank acht – alles afwegend – een taakstraf van 40 uur met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden. Deze straf zal daarom worden opgelegd aan verdachte.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 40 (veertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
20 (twintig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf naar rato van 2 uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. G.H. Nomes en mr. R. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 april 2023.