ECLI:NL:RBZWB:2023:2761

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
02-073763-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot zware mishandeling van een fietser door met auto op die fietser in te rijden, beschadiging van de fiets en verlaten van de plaats van het ongeval

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 12 maart 2022 in Roosendaal betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling, beschadiging van een fiets en het verlaten van de plaats van het ongeval. Tijdens de zitting op 11 april 2023 heeft de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, de beschuldigingen toegelicht en verzocht om een veroordeling voor de feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.M.J. Joris, pleitte voor vrijspraak van de poging tot doodslag, stellende dat er geen opzet was op de dood van het slachtoffer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn auto op het slachtoffer is ingereden, wat heeft geleid tot een aanrijding waarbij het slachtoffer ten val kwam en zijn fiets beschadigd raakte. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat de verdachte wel bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. Daarom werd de verdachte veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, beschadiging van de fiets en het verlaten van de plaats van het ongeval.

De rechtbank legde een taakstraf van 180 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een rijontzegging van achttien maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een posttraumatische stressstoornis, maar vond de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer zwaarder wegen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
Parketnummer: 02-073763-22
vonnis van de meervoudige kamer van 25 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman: mr. A.M.J. Joris, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 april 2023, waarbij de officier van justitie mr. R.S. Jacobs en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op
12 maart 2022 schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: een poging tot doodslag of zware mishandeling van een fietser, door met zijn auto op die fietser in te rijden dan wel het veroorzaken van een verkeersongeval;
feit 2: beschadiging van de fiets;
feit 3: het verlaten van de plaats van het ongeval.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling (feit 1, subsidiair), beschadiging van een fiets (feit 2) en het verlaten van een plaats van ongeval (feit 3). De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat er sprake was van boos opzet van verdachte op de dood van aangever. Ook had verdachte niet het voorwaardelijk opzet, te weten dat hij een aanmerkelijke kans op de dood van aangever bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft door doelbewust met zijn auto op aangever in te rijden wel de aanmerkelijke kans bewust aanvaard dat hij bij aangever zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken. Ook de feiten 2 en 3 kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor feit 1 primair en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat verdachte boos of voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever. Voor wat betreft de feiten 1 (subsidiair) 2 en 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststelling feiten
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte naar aanleiding van een eerder verkeersincident bewust achter aangever [slachtoffer] is aangereden. Vervolgens heeft verdachte, nadat hij ter hoogte van [slachtoffer] reed, met zijn auto een stuurbeweging naar rechts gemaakt. Daarbij heeft verdachte met de zijkant van zijn auto [slachtoffer] geraakt als gevolg waarvan [slachtoffer] met zijn fiets is gevallen. Zijn fiets is hierdoor beschadigd geraakt. Verdachte is vervolgens doorgereden. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van meer dan de enkele omstandigheid dat verdachte [slachtoffer] zijdelings heeft geraakt ten gevolge waarvan [slachtoffer] is gevallen. Het handelen van verdachte kan daarom niet alleen worden aangemerkt als “aanrijden van”, maar ook als “inrijden op” [slachtoffer] .
Feit 1
De snelheid waarmee verdachte reed was aanzienlijk, gelet op de verkeerssituatie: verdachte reed een smalle straat in, in de voor gemotoriseerd verkeer verkeerde rijrichting, gaf extra gas en reed doelbewust in de richting van [slachtoffer] . De snelheid was, vanwege de korte afstand vanaf de bocht die verdachte net voor de aanrijding had genomen, echter niet zodanig hoog dat bij een zijdelingse botsing de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden. Uit de bewijsmiddelen is ook niet gebleken dat verdachte boos opzet had op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Door met zijn auto gericht in te sturen op de naast hem fietsende [slachtoffer] en die daarbij ten val te brengen heeft verdachte wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] daarmee zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank acht dan ook een poging tot zware mishandeling (feit 1, subsidiair) wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 2 en 3
Door weg te rijden na voornoemde aanrijding waarbij [slachtoffer] met zijn fiets is gevallen en waardoor deze fiets is beschadigd heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan beschadiging van de fiets (feit 2) en het verlaten van een plaats van ongeval (feit 3).
De rechtbank zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen omdat verdachte deze feiten - zoals hierna bewezen verklaard - heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 14 maart 2022, pagina 26 e.v. van eindproces-verbaal PL2000-2022065935 van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Markiezaten, basisteam Roosendaal;
- het proces-verbaal van verhoor van [getuige] d.d. 14 maart 2022, pagina 39 e.v. van voornoemd eindproces-verbaal;
- het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden d.d. 19 maart 2022, pagina 20 e.v. van voornoemd eindproces-verbaal;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 11 april 2023.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1, subsidiair
op 12 maart 2022 te Roosendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [getuige] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een personenauto ( [kenteken] ) met aanzienlijke snelheid op die [slachtoffer] is ingereden en tegen die [slachtoffer] isaangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 12 maart 2022 te Roosendaal, opzettelijk en wederrechtelijk een fiets die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft beschadigd;
Feit 3
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Roosendaal op de Titus Brandsmastraat, op 12 maart 2022 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan [slachtoffer] letsel en/of schade was toegebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zestien weken met aftrek van voorarrest, waarvan acht weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De officier van justitie vordert daarnaast aan verdachte op te leggen een ontzegging van de rijbevoegdheid (hierna: rijontzegging) van achttien maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Gelet op de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd is zowel een onvoorwaardelijke als voorwaardelijke gevangenisstraf en rijontzegging noodzakelijk.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt aan verdachte alleen een voorwaardelijke gevangenisstraf en een voorwaardelijke rijontzegging in combinatie met een taakstraf op te leggen. Verdachte heeft een baan en heeft daarvoor zijn rijbewijs nodig. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het opleggen van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 12 maart 2022 schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Omdat hij werd aangesproken door [slachtoffer] op zijn snelheid, keerde verdachte hierop zijn auto en reed vervolgens met aanzienlijke snelheid op [slachtoffer] in en tegen hem aan. [slachtoffer] kwam hierdoor hard ten val. Verdachte reed er na de botsing met grote snelheid vandoor.
Het achterna rijden en zelfs bewust aanrijden van een andere – kwetsbare – weggebruiker als je bent aangesproken op je rijgedrag is natuurlijk absurd. Zoals de officier van justitie op zitting opmerkte, is voor dit gedrag de term ‘verkeershufter’ nog een te zwakke kwalificatie. Met het doorrijden heeft verdachte zich ook onttrokken aan de verantwoordelijkheid die rust op een verkeersdeelnemer die een ongeluk veroorzaakt, namelijk het zich bekommeren om een slachtoffer dat als gevolg van zijn handelen hulp nodig had.
Uit de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] en zijn verklaring ter zitting blijkt dat hij door het ongeval letsel heeft opgelopen (en hier tot op de dag van vandaag gevolgen van ondervindt), dat zijn fiets is beschadigd en dat hij het verdachte uitermate kwalijk neemt dat verdachte is doorgereden en hem op straat heeft laten liggen, niet wetende of hij op dat moment nog wel leefde. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Uit het reclasseringsadvies van 24 maart 2023 komt naar voren dat verdachte onder andere lijdt aan een Posttraumatische Stressstoornis (PTSS). Bij oplopende spanningen is verdachte geneigd tot risicovol gedrag, met name in de vorm van te hard rijden. Verdachte heeft deelgenomen aan een behandelprogramma voor (complexe) PTSS waardoor zijn traumagerelateerde klachten zijn afgenomen, maar restklachten zijn nog steeds aanwezig. Aan verdachte werd geadviseerd de behandeling voort te zetten, maar verdachte kwam afspraken daarvoor niet na. Op het moment van de ten laste gelegde feiten had verdachte de nodige spanningen door het verlies van zijn baan, de arrestatie van zijn vader, een relatiebreuk en een civiele rechtszaak. De reclassering rapporteert dat verdachte zonder de juiste behandeling niet over voldoende copingmechanismen beschikt om zijn emoties op adequate wijze het hoofd te bieden en adviseert als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling op te leggen.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat er destijds veel in het leven van verdachte speelde, maar acht het tegelijkertijd zeer zorgelijk dat het enkel aanspreken van verdachte door [slachtoffer] op zijn snelheid, bij verdachte een dusdanige disproportionele reactie opriep. Dit mede gelet op het feit dat een aantal van de hiervoor genoemde omstandigheden onveranderd is en verdachte tot op heden ook slechts gedeeltelijk is behandeld voor zijn problematiek. Dit laatste omdat hij de afspraak om zich verder te laten behandelen niet na is gekomen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten maar wel dat hij fors is beboet voor een snelheidsovertreding op 1 februari 2023. De rechtbank houdt in dat verband rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, anders dan de officier van justitie heeft geëist, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval nog een stap te ver is. Naar het oordeel van de rechtbank is een taakstraf van 180 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden in combinatie met een deels voorwaardelijke rijontzegging passend en geboden.
Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf worden de bijzondere voorwaarden verbonden die door de reclassering zijn geadviseerd, met name om herhaling te voorkomen.
De rechtbank ziet ten aanzien van de rijontzegging geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie, gelet op het feit dat verdachte in zijn reactie richting [slachtoffer] zijn auto heeft ingezet als wapen en kort geleden nogmaals een forse verkeersovertreding heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de verkeersveiligheid op dit moment een onvoorwaardelijke rijontzegging eist en dat dat belang groter is dan het persoonlijk belang van verdachte (dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk), mede gelet op het feit dat de problematiek van verdachte op dit moment slechts deels is behandeld. De rechtbank zal dan ook een rijontzegging opleggen van achttien maanden waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 89,- plus wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van materiële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 85,04 (€ 82,45 plus € 2,59), gelet op de onderbouwing en de bijgevoegde offerte en bon. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen omdat de vordering voor dat deel niet is onderbouwd.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het toegewezen bedrag van € 85,04 vanaf 12 maart 2022 tot aan de dag van betaling.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: poging tot zware mishandeling;
feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen;
feit 3: overtreding van artikel 7, lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt op het kantoor van Reclassering Nederland Breda na het maken van een afspraak (telefoonnummer 088 - 8041505). Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door GGZ WNB of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 85,04, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer] € 85,04 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
1 dag gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. M. Breeman en
mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van H.M. de Punder-van Dijk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 april 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.