ECLI:NL:RBZWB:2023:2759

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
02-052105-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een poging tot afpersing in vereniging

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig was aan een poging tot afpersing in vereniging. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 april 2023, waarbij de verdachte verstek heeft laten verlenen. De officier van justitie, mr. M. Jansen, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt. De tenlastelegging hield in dat de verdachte medeplichtig was aan een poging tot afpersing, gepleegd door onbekend gebleven personen op 2 juni 2021 in Tilburg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de woningen ter beschikking heeft gesteld waar de afpersing plaatsvond en dat hij de aangever naar deze woningen heeft laten brengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft bijgedragen aan de poging tot afpersing, aangezien hij op de hoogte was van de situatie en niet heeft ingegrepen.

De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele geweldshandelingen die aan hem waren ten laste gelegd, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte medeplichtig was aan de poging tot afpersing en legde een gevangenisstraf op van zeven maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank overwoog dat de verdachte een essentiële rol had vervuld bij de afpersing, ondanks dat hij niet degene was die de aangever fysiek had mishandeld. De rechtbank achtte de straf passend gezien de ernst van het feit en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/052105-22
vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
woon- of verblijfplaats onbekend.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 april 2023. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. M. Jansen, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt. De zaak van verdachte is gelijktijdig behandeld met de zaak tegen [medeverdachte] (02/052111-22).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte medeplichtig is geweest aan een poging tot afpersing, in vereniging gepleegd (primair) dan wel aan een mishandeling, in vereniging gepleegd (subsidiair).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen in het dossier. De officier van justitie heeft verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van de volgende geweldshandelingen: het tegen het hoofd zetten van een pistool, het op het been houden van een draaiende boormachine en het trekken van een zak over het hoofd.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.3
De bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 2 juni 2021 door meerdere onbekend gebleven personen is geprobeerd om door middel van geweld aangever te dwingen tot de afgifte van 60.000 euro. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden bewezen dat het geweld heeft bestaan uit het slaan en stompen tegen het gezicht, het hoofd en het lichaam van aangever. Dit heeft in eerste instantie plaatsgevonden in een woning aan de [adres] in Tilburg . Na een paar uur heeft het incident zich verplaatst naar een ondergelegen woning aan de [adres] . Aangever heeft uiteindelijk de woning aan de [adres] verlaten zonder de 60.000 euro te betalen. De rechtbank kwalificeert dit als een poging tot afpersing in vereniging gepleegd.
Rol van verdachte
Verdachte heeft bij de politie bekend dat hij de woningen gelegen aan de adressen [adres] en [adres] op voornoemde datum ter beschikking heeft gesteld, in die zin dat hij heeft bewerkstelligd dat de onbekend gebleven personen en aangever deze woningen konden betreden en hiervan gebruik konden maken. Voorts stelt de rechtbank op grond van de Whatsappgesprekken, die verdachte op die dag met [medeverdachte] heeft gevoerd, vast dat verdachte aan [medeverdachte] de opdracht heeft gegeven om aangever naar de voornoemde woningen te brengen, hetgeen [medeverdachte] ook heeft gedaan.
Medeplichtigheid
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met zijn handelingen medeplichtig is geweest aan de poging tot afpersing in vereniging. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid is vereist dat bewezen wordt dat verdachtes opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, was gericht op het leveren van een bijdrage (door het verschaffen van gelegenheid, middelen, inlichtingen of het behulpzaam zijn), maar ook op het strafbare feit zelf, in dit geval de poging tot afpersing.
Doordat verdachte de voornoemde woningen ter beschikking heeft gesteld en aangever naar de woningen heeft laten brengen, heeft hij een bijdrage geleverd aan de poging tot afpersing. Die bijdrage zelf is opzettelijk geleverd. Voor de vraag of verdachte ook opzet heeft gehad op het gronddelict, de poging tot afpersing in vereniging, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat aangever geld moest betalen aan de onbekend gebleven personen omdat zij onderling een conflict hadden. Aangever zou wiet bij de mannen hebben gestolen en verdachte wist dat de mannen hiervoor 60.000 euro wilden hebben. Verdachte is er vervolgens van het begin af aan en gedurende de hele middag en avond bij geweest en heeft onder meer gezien en gehoord dat aangever werd geslagen en dat aangever onder druk werd gezet om 60.000 euro aan de mannen te betalen. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte op enig moment heeft ingegrepen of zich heeft onttrokken aan de situatie. Op het moment dat de mannen, aangever en verdachte uit de woning van de bovenbuurvrouw moesten vertrekken, heeft verdachte iedereen meegenomen naar de ondergelegen woning van zijn vader. Hier is de poging tot afpersing verder gegaan. Daarnaast blijkt ook uit het dossier dat verdachte gedurende de afpersing Whatsappcontact heeft gehad met “ [naam] ”. In dit gesprek stuurde verdachte om 16:42 uur een foto van aangever met de tekst
“Look. Im sweet and busy.”Een paar uur later stuurde verdachte naar [naam] de tekst
“Bro. Im going to collect soon. Wait when im finished please and we talk good business. 60 he will pay”.Daarnaast heeft verdachte om 20:43 uur Whatsappcontact gehad met een onbekend gebleven persoon. Verdachte stuurde dezelfde foto van aangever naar deze persoon met daarbij de tekst
“als je geluk heb, zijn we vanavond klaar”.Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zijn telefoon was afgepakt door de mannen en dat hij deze berichten niet heeft gestuurd. Deze verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig, reeds gelet op het feit dat sommige berichten in het Nederlands zijn verstuurd terwijl is gebleken dat de onbekend gebleven personen geen Nederlands spraken.
Uit de voorgaande feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat de onbekend gebleven personen voornemens waren om te proberen door middel van geweld aangever te dwingen tot de betaling van 60.000 euro. Door met deze wetenschap de woningen ter beschikking te stellen en aangever naar deze woningen te laten brengen, kan verdachte worden aangemerkt als medeplichtige aan de poging tot afpersing in vereniging gepleegd. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit.
Partiële vrijspraak geweldshandelingen
De rechtbank acht de tenlastegelegde geweldshandelingen genoemd onder streepje 2 tot en met 5, te weten het vastpakken bij de nek/hals, het tegen het hoofd zetten van een pistool, het op het been houden van een draaiende boormachine, het trekken van een zak over het hoofd en het uiten van de bedreigende woorden “we gaan je vermoorden”, niet wettig en overtuigend bewezen. Hoewel aangever heeft verklaard dat deze handelingen die dag hebben plaatsgevonden, biedt het dossier hiervoor onvoldoende steun. De boormachine en het wapen zijn bij de doorzoeking in de woning van verdachte niet aangetroffen en ook aan de hand van de foto’s van het letsel bij aangever kan niet worden vastgesteld dat die geweldshandelingen hebben plaatsgevonden. Verdachte zal dan ook partieel worden vrijgesproken van de medeplichtigheid aan de tenlastegelegde geweldshandelingen onder streepje 2 tot en met 5.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
onbekend gebleven personen op 2 juni 2021 te Tilburg , tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door die onbekend gebleven personen voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van € 60.000,00, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] , en/of een derde toebehoorden, welk geweld hierin bestond door meermalen
- die [slachtoffer] in het gezicht en op het hoofd en tegen het lichaam te slaan en/of stompen en
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 2 juni 2021 te Tilburg , opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door
- meerdere woningen, gelegen aan de adressen [adres] te Tilburg en [adres] Tilburg beschikbaar te stellen en
- die [slachtoffer] naar die woningen toe te laten brengen
waar vervolgens voornoemde handelingen plaats hebben gevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Bij de politie heeft verdachte op 29 juli 2021 verklaard dat hij de woningen ter beschikking heeft gesteld omdat hij onder druk werd gezet door de onbekend gebleven personen.
De rechtbank beschouwt hetgeen verdachte heeft aangevoerd als een beroep op de schulduitsluitingsgrond psychische overmacht. Bij een geslaagd beroep op psychische overmacht, valt de gedraging niet aan verdachte te verwijten omdat sprake was van een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijze geen weerstand kon bieden.
Uit het dossier is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat sprake was van een dergelijke van buiten komende drang. Volgens de verklaring van verdachte zou hij al langer worden bedreigd en zou hij hiervan ook bewijs hebben op zijn telefoon. Wanneer de verbalisanten proberen in te loggen op de telefoon van verdachte, blijkt de door verdachte doorgegeven toegangscode tot tweemaal toe niet te kloppen. Verdachte is daarna meermalen door de politie in de gelegenheid gesteld om bewijsmateriaal aan te leveren van de door hem gestelde bedreigingen, maar heeft niets meer van zich laten horen. Daarnaast wijzen de door verdachte verstuurde Whatsappberichten (zie hiervoor paragraaf 4.2.3 en de bewijsmiddelenbijlage) er niet op dat verdachte onder druk werd gezet door de andere personen. Gelet op het voorgaande wordt het beroep op psychische overmacht verworpen.
Er zijn voor het overige geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of van verdachte uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van zeven maanden en met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is medeplichtig geweest aan een poging tot afpersing, in vereniging gepleegd. Op 2 juni 2021 is door onbekend gebleven personen geprobeerd om aangever op een gewelddadige manier te dwingen tot de afgifte van 60.000 euro. Aangever is door deze personen meermalen geslagen tegen zijn gezicht, hoofd en lichaam. Verdachte heeft de woningen waar de poging tot afpersing heeft plaatsgevonden ter beschikking gesteld. Hij heeft er namelijk voor gezorgd dat de onbekend gebleven personen en aangever deze woningen konden betreden en hiervan gebruik konden maken. Ook heeft verdachte ervoor gezorgd dat aangever werd opgehaald en naar de woningen werd gebracht. Verdachte wist dat geprobeerd zou worden om aangever af te persen. Verdachte is vervolgens gedurende de hele middag en avond aanwezig geweest bij het incident en heeft niet ingegrepen of zich aan de situatie onttrokken toen aangever door de andere personen werd geslagen.
Dit is een ernstig feit. De hele situatie moet voor de aangever zeer intimiderend en bedreigend zijn geweest. Aangever is door een kennis van hem naar een onbekende woning gebracht waar ineens meerdere mannen binnenkwamen, die hem gedurende meerdere uren hebben mishandeld. Aangever heeft door de klappen die hij heeft gekregen letsel opgelopen, waaronder een missende voortand. Dat aangever angsten heeft uitgestaan, is ook gebleken uit de telefoongesprekken die hij tijdens het incident met zijn vader heeft gevoerd, waarbij door aangever om geld werd gevraagd en werd aangegeven dat hij vreesde voor zijn leven. Ondanks dat verdachte niet degene is geweest die aangever heeft geslagen, heeft hij als medeplichtige toch een essentiële rol vervuld bij de poging tot afpersing. Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende afdoening is.
Voor de bepaling van de hoogte van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het tijdsverloop aangezien het bewezenverklaarde feit bijna twee jaar geleden is gepleegd. Ook is rekening gehouden met het feit dat het “slechts” bij een poging is gebleven en dat verdachte als medeplichtige een beperktere rol heeft gehad in het geheel dan zijn mededaders. De rechtbank heeft tot slot vastgesteld dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Dit betekent dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de inbeslaggenomen telefoons.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 48, 49, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

medeplichtigheid aan een poging tot afpersing in vereniging gepleegd

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zeven (7) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK GSM (G2342064)
* 1 STK GSM (G2342045)
* 1 STK GSM (G2342012).
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 april 2023.
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.