ECLI:NL:RBZWB:2023:2758

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
02-052111-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan poging tot afpersing en mishandeling

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1993, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een poging tot afpersing in vereniging en aan mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Jansen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld, die inhield dat de verdachte medeplichtig zou zijn aan een poging tot afpersing en aan mishandeling. De officier van justitie meende dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging pleitte voor een integrale vrijspraak, omdat het opzet op het gronddelict zou ontbreken.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de opzet van de verdachte op het gronddelict. De verdachte had aangever op de betreffende datum naar een woning gebracht, maar er was geen bewijs dat hij op de hoogte was van de afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet medeplichtig was aan de poging tot afpersing in vereniging en sprak hem vrij van zowel de primair als de subsidiair tenlastegelegde feiten. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer, met mr. D. van Kralingen als voorzitter, en is openbaar gemaakt op 26 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/052111-22
vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Jansen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak van verdachte is gelijktijdig behandeld met de zaak tegen [medeverdachte] (02/052105-22).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte medeplichtig is geweest aan een poging tot afpersing, in vereniging gepleegd (primair) dan wel aan een mishandeling, in vereniging gepleegd (subsidiair).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen in het dossier. De officier van justitie heeft verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van de volgende geweldshandelingen: het tegen het hoofd zetten van een pistool, het op het been houden van een draaiende boormachine en het trekken van een zak over het hoofd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte integraal vrij te spreken omdat het (voorwaardelijke) opzet op het gronddelict (de poging tot afpersing dan wel de mishandeling) ontbreekt en dat is een vereiste om tot de kwalificatie van medeplichtigheid te kunnen komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 2 juni 2021 door meerdere onbekend gebleven personen is geprobeerd om door middel van geweld aangever te dwingen tot de afgifte van 60.000 euro. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden bewezen dat het geweld heeft bestaan uit het slaan en stompen tegen het gezicht, het hoofd en het lichaam van aangever. Dit heeft in eerste instantie plaatsgevonden in een woning aan de [adres] in [plaats] . Na een paar uur heeft het incident zich verplaatst naar een ondergelegen woning aan de [adres] . Aangever heeft uiteindelijk de woning aan de [adres] verlaten zonder de 60.000 euro te betalen. De rechtbank kwalificeert dit als een poging tot afpersing in vereniging gepleegd.
Rol van verdachte
Verdachte heeft aangever op voornoemde datum omstreeks 15:43 uur met zijn auto opgehaald in het centrum van [plaats] en naar de woning aan de [adres] gebracht. Toen verdachte en aangever binnen in deze woning zaten, kwamen de [medeverdachte] en de andere onbekend gebleven personen deze woning binnen waarna is geprobeerd om aangever af te persen. Op het moment dat deze personen binnenkwamen, heeft verdachte meteen de woning verlaten en op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte getuige is geweest van het feit dat aangever is geslagen en/of werd gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij aangever inderdaad naar de woning heeft gebracht, maar dat zij hierheen waren gegaan om wiet te kopen van de bewoonster van die woning. Verdachte zou volgens zijn verklaring niet op de hoogte zijn geweest van het feit dat aangever afgeperst zou gaan worden.
Medeplichtigheid
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte medeplichtig is geweest aan de poging tot afpersing in vereniging. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid is vereist dat bewezen wordt dat verdachtes opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, was gericht op het leveren van een bijdrage (door het verschaffen van gelegenheid, middelen, inlichtingen of het behulpzaam zijn), maar ook op het strafbare feit zelf, de poging tot afpersing in vereniging.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte op het moment dat hij aangever naar de woning bracht, wetenschap had van het feit dat aangever in die woning afgeperst zou gaan worden. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op poging tot afpersing van aangever heeft aanvaard.
Het door verdachte geschetste alternatieve scenario - dat hij aangever naar die woning heeft gebracht met als doel om wiet te kopen – wordt niet weerlegd door de inhoud van de stukken in het dossier. Nu de opzet op het gronddelict niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zal verdachte worden vrijgesproken van de medeplichtigheid aan de poging tot afpersing in vereniging gepleegd. Ook zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan mishandeling, omdat ook hiervoor geldt dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het gronddelict.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit (primair en subsidiair).
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 april 2023.
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.