ECLI:NL:RBZWB:2023:2743

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
02-800576-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijke geweldpleging en poging doodslag na geslaagd beroep op noodweer

Op 21 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een confrontatie op 27 juli 2017 in Roosendaal, waarbij de verdachte betrokken was bij een gewelddadig conflict tussen twee groepen. De officier van justitie vorderde vrijspraak van de poging tot doodslag wegens gebrek aan bewijs en stelde dat de verdachte zich had verdedigd tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, wat leidde tot een beroep op noodweer.

Tijdens de zitting op 7 april 2023 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn raadsman en de officier van justitie waren wel aanwezig om hun standpunten te presenteren. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen wie de verwondingen aan de benadeelde had toegebracht, wat leidde tot vrijspraak van de poging tot doodslag. Wat betreft de openlijke geweldpleging, oordeelde de rechtbank dat er wel bewijs was voor de gewelddadigheden, maar dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank honoreerde het beroep op noodweer en sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging.

De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank besloot ook dat de in beslag genomen goederen aan de verdachte moesten worden teruggegeven. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800576-17
vonnis van de meervoudige kamer van 21 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
verblijvende te [verblijfadres]
raadsman: mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 april 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. K.P.C.M. Gimbrère, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- samen met een ander heeft geprobeerd om [benadeelde] van het leven te beroven dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1);
- zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging dan wel aan vernieling (feit 2).

3.De procesgang

Het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte is gestart op 27 juli 2017. Het openbaar ministerie heeft bij brief van 19 maart 2019 te kennen gegeven dat de strafzaak tegen verdachte wordt geseponeerd. Hiertegen is door [benadeelde] een klaagschrift ingediend bij het gerechtshof ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Het gerechtshof heeft een eindbeschikking gewezen op 9 februari 2021 en heeft het klaagschrift gegrond verklaard. verdachte is gedagvaard, waardoor de strafzaak nu, ruim twee jaar later, ter inhoudelijke beoordeling voorligt aan de rechtbank.

4.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1 wegens gebrek aan bewijs.
Feit 2 primair kan wel bewezen worden verklaard, maar hiervoor moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake was van noodweer.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 1 en feit 2 primair wegens gebrek aan bewijs. Subsidiair is zij van mening dat voor deze feiten ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen, omdat sprake was van noodweer(exces) aan de zijde van verdachte. Voor de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde vernieling is geen bewijs voorhanden, zodat verdachte ook hiervan moet worden vrijgesproken.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
5.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De feiten en omstandigheden
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen op basis van het dossier de navolgende feiten en omstandigheden worden vastgesteld.
Op 27 juli 2017 heeft omstreeks 22:00-23:00 uur een confrontatie plaatsgevonden tussen twee groepen in de [straat] in Roosendaal. Groep 1 bestond uit de personen [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) en [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Groep 2 bestond (in ieder geval) uit de personen [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en de broers [verdachte] en [naam 3] (hierna: [verdachte] en [naam 3] ).
Groep 1 is die bewuste avond in een Seat Ibiza naar de [straat] te Roosendaal gereden met [benadeelde] als bestuurder en [naam 1] als bijrijder. Op dat moment was groep 2 daar al aanwezig. Deze groep maakte gebruik van een Volkswagen Golf en bevond zich in de buurt van de woning van [naam 3] die destijds woonde in de [straat] .
Op het moment dat beide groepen in de [straat] aanwezig waren, ontstond er vrijwel direct een conflict en vonden er gewelddadigheden plaats. Ten gevolge hiervan raakte in beide kampen iemand gewond. [benadeelde] werd gestoken/gesneden met een mes in zijn hals, nek en schouder en liep daardoor meerdere steek- en snijwonden op. [naam 2] is op enig moment onder de Seat Ibiza van groep 1 terechtgekomen en werd over de grond meegesleurd. Hij hield daar (grote) schaafwonden aan over op zijn rug, billen en borst.
Feit 1
Gezien het ten laste gelegde onder feit 1, zal de rechtbank buiten redelijke twijfel vast moeten stellen welke persoon of personen de verwondingen aan [benadeelde] heeft of hebben toegebracht.
[verdachte] heeft bij de politie bekend dat hij degene is geweest die [benadeelde] heeft gestoken.
Dit strookt met de verklaring van [medeverdachte] dat hij [verdachte] een slaande beweging zag maken in de richting van [benadeelde] . Deze verklaringen staan echter haaks op de verklaring van [benadeelde] zelf. Hij verklaart dat hij het gezicht van de steker nog voor zich ziet en sluit uit dat [verdachte] – een bekende van hem – de steker was. [benadeelde] zegt te zijn gestoken door ‘de dikke Marokkaan uit Bergen op Zoom’, waarvan later in het onderzoek duidelijk wordt dat hiermee [medeverdachte] wordt bedoeld. [benadeelde] heeft dit gehoord van [naam 1] .
Opvallend in dat verband is dat [naam 1] volgens zijn eerste verklaring van 27 juli 2017 het steken helemaal niet heeft waargenomen; hij was op dat moment al weggerend en zag pas achteraf dat [benadeelde] gewond was. Hoe [naam 1] dan heeft kunnen waarnemen dat een dikke Marokkaan de steker was, is voor de rechtbank onduidelijk. Daar komt bij dat [naam 1] in zijn verklaring van 27 juli 2017 enkel verklaart dat hij zag dat een persoon een mes vast had en daarbij geen naam noemt. Een dag later verklaart hij dat een grote gozer het mes vast had en dat hij twijfelt of [medeverdachte] of [verdachte] het mes vast had. In zijn derde verklaring op 2 augustus 2017 zegt hij dat [medeverdachte] het mes vast had, maar hieraan hecht de rechtbank geen waarde gezien zijn eerdere verklaringen. [naam 3] en [naam 2] verklaren het steken niet te hebben gezien en er zijn verder geen getuigen van het steken.
De rechtbank merkt verder op dat [benadeelde] en [naam 1] wisselend hebben verklaard over het aantal personen waaruit groep 2 bestond. Volgens hen kunnen het ook 5 personen zijn geweest, in welk verband [naam 1] verklaart dat er nog een neef van [verdachte] bij was. Ook de MMA-melding duidt op aanwezigheid bij het incident van een neef van [verdachte] , genaamd [neef verdachte] . In de melding staat dat hij de steker is en [verdachte] ten onrechte de schuld op zich neemt.
Gezien het voorgaande is er sprake van teveel tegenstrijdigheden in het dossier en is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld door wie [benadeelde] is gestoken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 1 wegens gebrek aan overtuigend bewijs.
Feit 2 primair
Onder feit 2 primair wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen meerdere gewelddadigheden.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende bewijs bestaat voor de gewelddadigheden die zijn beschreven onder het tweede, derde en vierde gedachtestreepje van de tenlastelegging. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de overige gewelddadigheden wel kunnen worden bewezen, nu de verklaringen van [benadeelde] en [naam 1] op die onderdelen steun vinden in de verklaringen van [medeverdachte] en in objectief steunbewijs. Hierbij wordt gewezen op de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . De rechtbank acht op grond van de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (een deel van) een fiets op de Seat Ibiza heeft gegooid. Daarmee heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld.
Gezien het bovenstaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 2 primair, zoals hierna onder 5.4 wordt weergegeven.
5.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 2 primair
op 27 juli 2017 te Roosendaal met anderen, op of aan de openbare weg, de [straat] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] en [naam 1] en een personenauto (merk Seat, type Ibiza), welk geweld bestond uit:
- het aan die [naam 1] en/of [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen: “maak hem af” en/of maak hem dood’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- het gooien van fietsen op en/of tegen en in de richting van die personenauto en
- het slaan met een krik, althans een hard en zwaar voorwerp tegen die personenauto.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid

Door de officier van justitie en de verdediging is ontslag van alle rechtsvervolging van verdachte bepleit voor feit 2 primair. Zij zijn van mening dat verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt nu aannemelijk is geworden dat sprake was van een dreigende, ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lichaam van een ander.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien dient de verdediging daartegen te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake was van een noodweersituatie, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het scenario zoals geschetst door de personen van groep 2 (waaronder verdachte) voldoende aannemelijk is geworden.
De rechtbank stelt vast dat de personen van groep 2 (waaronder verdachte) afzonderlijk van elkaar redelijk gelijkluidend en consistent hebben verklaard over wat er die avond is gebeurd. Uit deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, komt in hoofdlijnen naar voren dat de Seat Ibiza de [straat] kwam ingereden en dat [naam 3] bijna werd aangereden door deze Seat. [naam 2] voelde zich daardoor genoodzaakt om een fiets op de Seat te gooien, waarna hij struikelde en op de weg terecht kwam. Vervolgens gaf de Seat gas en reed de Seat over [naam 2] heen, die zich vastklampte aan de bumper van de Seat. De Seat reed achteruit en weer vooruit waarbij [naam 2] werd meegesleept.
Om de Seat te doen stoppen werden vervolgens de bewezen verklaarde gewelddadigheden uitgevoerd; er werden (delen van) fietsen gegooid op of tegen de Seat door [medeverdachte] en [verdachte] en door [naam 3] werd met een krik of een kruissleutel een ruit van de Seat ingeslagen. Ook werden tegen de personen van groep 1 bedreigende woorden geuit. De rechtbank stelt vast dat deze door groep 2 geschetste gang van zaken overeenkomt met de waarnemingen van [getuige 2] die heeft verklaard dat hij zag dat een man een fiets oppakte en gooide en de Seat vervolgens hard optrok en met de voorwielen over een jongen reed en ook achteruit over de jongen reed. Het geschetste scenario vindt ook steun in de waarnemingen van [getuige 1] die het geluid van piepende banden hoorde en vervolgens hoorde dat iemand zei: ‘ik maak je kapot’. Daarmee is, naar het oordeel van de rechtbank, het geenszins denkbeeldig dat dit de volgorde der gebeurtenissen is geweest.
Daar komt bij dat het door groep 1 geschetste scenario minder aannemelijk wordt geacht.
[benadeelde] en [naam 1] hebben hierover verklaard dat de gewelddadigheden vanuit groep 2 direct begonnen nadat zij de [straat] in waren gereden. [benadeelde] heeft daarnaast verklaard dat hij pas naar voren en naar achteren reed toen hij al was gestoken en hij zeker weet dat hij [naam 2] niet heeft aangereden voordat hij werd gestoken. Gelet op het letsel van [benadeelde] valt echter te betwijfelen of hij nog kon rijden nadat hij was gestoken. De door [benadeelde] en [naam 1] geschetste volgorde van gebeurtenissen sluit bovendien niet aan bij de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] .
De rechtbank overweegt daarbij ook dat het dossier aanwijzingen bevat dat [benadeelde] en [naam 1] mogelijk minder naïef waren dan dat zij hebben doen voorkomen en er dus wellicht belang bij hadden om geen volledige openheid van zaken te geven over hun rol in het geheel.
Uit de politiesystemen komt immers naar voren dat er eerder confrontaties zijn geweest tussen hen en personen van groep 2 – waaronder [naam 3] – waarover [benadeelde] en [naam 1] niet open en eerlijk hebben verklaard. Daarnaast waren zij degenen die in de late avond naar de [straat] zijn gereden waar [naam 3] woont. Het heeft er dan ook alle schijn van dat [benadeelde] en [naam 1] die avond bewust opnieuw de confrontatie hebben opgezocht en in die zin de agressor waren.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is geworden dat
de bewezen verklaarde gewelddadigheden hebben plaatsgevonden nádat [naam 2] werd overreden en meegesleurd door de Seat van groep 1. De rechtbank is van oordeel dat er door het overrijden en meesleuren levensgevaar bestond voor [naam 2] en dat dus sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Dit maakt dat sprake was van een noodweersituatie.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van groep 2 in redelijke verhouding stond tot het levensgevaarlijke handelen van groep 1. Voor het stoppen van de rijdende Seat was het gebruiken van het uitgeoefende geweld ook noodzakelijk, aangezien de kans reëel was dat de Seat anders niet tot stilstand zou worden gebracht en [naam 2] in levensgevaar was.
De rechtbank honoreert dan ook het beroep op noodweer en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.De benadeelde partij

[benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 14.121,86 voor feit 1. Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
Tijdens het onderzoek ter zitting hebben de officier van justitie en de verdediging te kennen gegeven dat – voor zover er nog beslag rust op de onder verdachte in beslag genomen goederen – deze goederen moeten worden teruggegeven aan verdachte. De rechtbank zal partijen daarin volgen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan feit 1;
Bewezenverklaring
- verklaart feit 2 primair bewezen, zodanig als hierboven onder 5.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 2 primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen;
- verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de onder hem in beslag genomen voorwerpen, voor zover er nog sprake is van beslag;
Benadeelde partij
- verklaart [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. M.M. Veldhuizen en
mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 april 2023.