ECLI:NL:RBZWB:2023:2742

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
02-007430-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verlengde uitvoer van 4 kilogram MDMA met onherstelbaar vormverzuim

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 april 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de (verlengde) uitvoer van 4 kilogram MDMA. De rechtbank constateerde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de tas met de drugs onrechtmatig in beslag was genomen. De rechtbank volstond met de enkele constatering van dit vormverzuim en verwierp verdere onrechtmatigheidsverweren van de verdediging. De verdachte, geboren in 2001 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, werd bijgestaan door raadsman mr. P. Scholte. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 6 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Tax, en de verdediging hun standpunten presenteerden.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van meerdere onherstelbare vormverzuimen, waaronder onrechtmatige toepassing van controlebevoegdheden en politiegeweld. De officier van justitie betwistte deze claims en stelde dat er geen sprake was van onherstelbare vormverzuimen. De rechtbank oordeelde dat de opsporingsambtenaren bevoegd waren om de verdachte te controleren en dat er geen onrechtmatige toepassing van controlebevoegdheden had plaatsgevonden.

De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van 4 kilogram MDMA. De verdachte had verklaard dat hij de drugs in Nederland had opgehaald en op weg was naar Frankrijk. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn openheid van zaken tijdens het verhoor. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-007430-23
vonnis van de meervoudige kamer van 20 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht,
raadsman mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Tax, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich al dan niet samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van 4 kilogram MDMA.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een opeenstapeling van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Er is sprake van onrechtmatige toepassing van de controlebevoegdheden van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), een onrechtmatige staandehouding en onrechtmatige toepassing van politiegeweld jegens verdachte die op dat moment nog geen verdachte was. Hij is daarna zonder geldige reden geboeid, de auto is onrechtmatig doorzocht en de tas in de auto is onrechtmatig in beslag genomen. Het gaat dus om een veelvoud van geschonden voorschriften, waarvan schending van artikel 3 EVRM de ernstigste is. De officier van justitie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging.
3.3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Verbalisanten waren voornemens verdachte te controleren op grond van artikel 160 WVW omdat sprake was van opvallend rijgedrag. Hiertoe is aan verdachte een volgteken gegeven. Omdat verdachte het volgteken negeerde, hij zijn snelheid verhoogde naar 170 km/u en hij, nadat hij de auto uiteindelijk stilzette in de middenberm van de snelweg, zich nog steeds verzette, hebben verbalisanten verdachte geboeid. Er heeft geen doorzoeking van de auto plaatsgevonden. De politie ziet zichtbaar een bigshopper staan bij de bijrijdersstoel die gelet op voornoemde omstandigheden in beslag wordt genomen. Er zijn dan ook geen vormen verzuimd.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vooropgesteld moet worden dat opsporingsambtenaren op grond van artikel 160 WVW te allen tijde bevoegd zijn een motorrijtuig stil te houden door middel van een stopteken en de behoorlijke inzage van rijbewijzen en kentekenbewijzen te vorderen. De situatie nadat een stopteken aan verdachte was gegeven en dit door hem werd genegeerd en de daarop volgende gebeurtenissen, waren evenwel aldus dat hieraan geen uitvoering meer gegeven kon worden. Verdachte ging er immers met een hoge snelheid vandoor, waarna naar het oordeel van de rechtbank een nieuwe situatie is ontstaan. Van een onrechtmatig toepassing van een controlebevoegdheid ingevolge art 160 WVW is dus geen sprake geweest. Dat er door verbalisanten uiteindelijk geen inzage is gevorderd in het rijbewijs of het kentekenbewijs maakt dit niet anders.
Nadat verdachte het volgteken had genegeerd en het politievoertuig inhaalde, heeft de politie een achtervolging ingezet waarbij er door verdachte op enig moment met een snelheid van 170 km/u werd gereden. Verdachte heeft daarmee opnieuw een verkeersovertreding begaan. Ook maakte verdachte met zijn auto slingerende bewegingen. Uiteindelijk stopte verdachte de auto in de middenberm van de snelweg toen politievoertuigen achter en rechts naast zijn auto gingen rijden. Om te voorkomen dat verdachte opnieuw wilde vluchten en het feit dat het zich afspeelde op de snelweg, is er voor de politie reden ontstaan om verdachte direct uit de auto te halen en hem te boeien, waarbij verdachte verzet pleegde. Daarbij is er, zoals in het proces-verbaal is vermeld, door de politie gepast geweld toegepast. Dat er meer en met name onnodig geweld zou zijn toegepast, zoals verdachte eerst op zitting naar voren heeft gebracht, is de rechtbank niet gebleken. Evenmin is aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van dermate geweld dat daarmee sprake is geweest van een inbreuk op artikel 3 EVRM. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte niet eerder, zoals bij zijn verhoor, hierover heeft verklaard.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] blijkt dat de verbalisanten, gelet op het feit dat verdachte er alles aan deed om zich aan de politie te onttrekken en er een bigshopper bij de bijrijdersstoel stond, een vermoeden kregen van een misdrijf als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv. Gelet hierop is de bigshopper in beslag genomen op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafrecht (de rechtbank begrijpt: artikel 96(b) van het Wetboek van Strafvordering). De rechtbank stelt vast dat de bigshopper in het zicht stond bij de bijrijdersstoel. Hierdoor is geen sprake geweest van een doorzoeking van de auto, zodat alleen al daarom geen sprake is van een onrechtmatige doorzoeking.
De rechtbank is daarentegen wel van oordeel dat de bigshopper onrechtmatig in beslag is genomen. Zij stelt vast dat door de verbalisanten niet concreet is onderbouwd waarop de verdenking van een misdrijf ex artikel 67 lid 1 Sv zag op grond waarvan de bigshopper in beslag is genomen. De enkele omstandigheid dat verdachte heeft geprobeerd aan de controle te ontkomen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor een redelijk vermoeden van schuld aan een misdrijf ex artikel 67 lid 1 Sv, waarbij niet duidelijk is geworden wat het verband is met de in de auto opgemerkte (inhoud van de) bigshopper en nog afgezien van de vraag op welk feit dat vermoeden dan zou zien. Aangezien de inbeslagname van en het onderzoek in de tas onrechtmatig is geweest, is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De vervolgvraag is of, en zo ja, welk rechtsgevolg aan dit vormverzuim moet worden verbonden. Bij de beoordeling hiervan dient de rechtbank rekening te houden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt.
Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie op grond van schending van een vormvoorschrift, komt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde. Dit kan aan de orde zijn wanneer sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan. Er is weliswaar sprake geweest van schending van een vormvoorschrift, zoals hiervoor is overwogen, maar naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet in zodanige mate aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling te kort gedaan, dat dit moet leiden tot een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Van andere feiten en omstandigheden die tot een niet-ontvankelijkheid zouden kunnen leiden, is evenmin gebleken, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
Subsidiair is aangevoerd dat er overgegaan moet worden tot uitsluiting van het bewijs van het resultaat van de inbeslagname van de tas. Bewijsuitsluiting kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Dit is echter niet het geval. Er is slechts sprake van een geringe schending van artikel 8 EVRM. Het betreft hier een inbeslagname van een bigshopper. Niet is gebleken dat er persoonlijke goederen van verdachte in deze bigshopper zaten.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor strafvermindering. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte als gevolg van de inbeslagname is dermate gering, dat de rechtbank zal volstaan met de enkele constatering dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder daaraan verdere consequenties te verbinden.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit op grond van het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de in het kader van de voorvragen gevoerde verweren herhaald en bepleit dat dit tot bewijsuitsluiting moet leiden met als gevolg dat verdachte wegens een gebrek aan bewijs moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Onrechtmatig verkregen bewijs
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de bigshopper onrechtmatig in beslag is genomen, maar dat zij hieraan geen consequenties zal verbinden. De resultaten van het onderzoek aan de bigshopper en de daarin aangetroffen drugs worden derhalve meegewogen voor het bewijs.
Aan de rechtbank ligt vervolgens de vraag ter beoordeling voor of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van 4 kilo MDMA. Op grond van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat de politie na inbeslagname van de bigshopper zag dat hierin twee sealbags zaten met pillen die ambtshalve werden herkend als XTC-pillen en indicatief positief getest op opiaten. De pillen zijn vervolgens ook door het NFI getest waaruit ook bleek dat de pillen MDMA bevatten. Het totaalgewicht was ongeveer vier kilogram. Verdachte wist ook dat het drugs waren, zo blijkt uit onder meer zijn eigen verklaring ter zitting. Hij heeft ook verklaard dat hij in Nederland drugs heeft opgehaald en daarmee op weg was naar Frankijk. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van MDMA. Zij is van oordeel dat verdachte het feit in vereniging heeft gepleegd. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de drugs tegen betaling voor een ander van Nederland naar Frankrijk zou brengen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 januari 2023 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 4 kilogram MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest. Hij baseert zich hiervoor op de geldende richtlijnen en houdt daarbij rekening met de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij geen documentatie heeft.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de in het kader van de voorvragen gevoerde verweren herhaald en bepleit dat dit moeten leiden tot strafvermindering. Voorts wordt verzocht rekening te houden met de persoon van verdachte, zijn meewerkende proceshouding en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld. Tot slot moet volgens de raadsman aansluiting worden gezocht bij het oriëntatiepunt voor het vervoeren van harddrugs in plaats van het oriëntatiepunt voor het in- en uitvoeren van harddrugs. Het gaat immers niet om zogenaamde smokkel van drugs, maar enkel om het vervoeren daarvan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde uitvoer van vier kilo MDMA. Dit is een ernstig feit. MDMA is een stof die verslavend werkt en zeer schadelijk kan zijn voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarbij komt dat door de uitvoer van drugs de (internationale) handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand worden gehouden. Verdachte heeft hieraan willens en wetens een bijdrage geleverd en heeft zich totaal niet bekommerd om de risico’s en gevolgen van zijn handelen. Hij is hiertoe kennelijk overgegaan met als enige reden om er zelf financieel beter van te worden. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een gevangenisstraf, langer dan de duur van het voorarrest, kan worden volstaan.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat er ook bij de straftoemeting geen consequenties worden verbonden aan de onrechtmatige inbeslagname van de bigshopper.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, waarbij voor de uitvoer van 4 tot 5 kilogram harddrugs in beginsel uit wordt gegaan van een gevangenisstraf van 36 tot 38 maanden. Voor het vervoeren van een dergelijke hoeveelheid harddrugs wordt in beginsel uitgegaan van een gevangenisstraf van 20 maanden.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 30 maanden gevorderd. De rechtbank ziet met name in de persoon van verdachte aanleiding hiervan af te wijken. Zij houdt in sterke mate rekening met de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij bij de politie meteen openheid van zaken heeft gegeven. Ook houdt zij in strafverminderende zin rekening met het blanco strafblad van verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van die straf, te weten zes maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd om verdachte in de toekomst ervan te weerhouden nogmaals zo’n verkeerde keuze te maken en een dergelijk feit te plegen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en
mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 april 2023.