ECLI:NL:RBZWB:2023:2680

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
C/02/406816 / FA RK 23-923
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
  • mr. Hamburger
  • mr. Skrotzki
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige informatieregeling en zorg- en contactregeling in een echtscheidingszaak met minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 april 2023, gaat het om een verzoek van de man om de zorg- en contactregeling met zijn minderjarige kind te wijzigen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.L. Thiescheffer, verzoekt om contact met het kind binnen een co-ouderschap en dat de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.B.J. Dekker, binnen een straal van 30 kilometer van zijn woonplaats verhuist. De vrouw is het niet eens met deze verzoeken en vraagt om de man niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft eerder al geoordeeld dat een verhuizing naar de omgeving van de man niet in het belang van het kind is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds januari 2023 geen contact meer heeft gehad met het kind en dat de huidige situatie onduidelijkheid en onrust met zich meebrengt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om een raadsonderzoek te doen naar de situatie van het kind en de ouders. De rechtbank heeft besloten om de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van het rapport van de Raad, waarin onder andere de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de mogelijkheden voor contact tussen de man en het kind worden onderzocht. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vrouw de man maandelijks schriftelijk moet informeren over belangrijke zaken rondom het kind, maar heeft de verzoeken van zowel de man als de vrouw om wijziging van de zorgregeling afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/406816 / FA RK 23-923
datum uitspraak: 17 april 2023
beschikking over wijzigen zorg- en contactregeling
in de zaak van
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden ,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P.B.J. Dekker te Tilburg ,
over de minderjarige:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 21 februari 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 30 maart 2023 ontvangen verweerschrift met het zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de F9-formulieren met bijlagen van 1 maart 2023, 27 maart 2023 en 31 maart 2023 van mr. Thiescheffer;
- het uittreksel uit het gezagsregister over [minderjarige] .
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 4 april 2023. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Voor de vrouw was een tolk in de Arabische taal aanwezig. Ook was een vertegenwoordigster aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van [scheidingsdatum] is de echtscheiding uitgesproken.
2.2
Tijdens het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren.
2.3
[minderjarige] verblijft bij de vrouw. Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .
2.4
Bij vonnis in kort geding van 19 oktober 2020 heeft de vrouw toestemming gekregen om binnen een straal van 20 kilometer rondom [woonplaats 2] te verhuizen. De man heeft hier geen hoger beroep tegen aangetekend.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van [scheidingsdatum] is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot contact met elkaar eens in de twee weken van vrijdag tot zondag, waarbij de man [minderjarige] ophaalt en weer terugbrengt.
Bij nadere beschikking van deze rechtbank van 6 december 2022 is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling.
Bij vonnis in kort geding van 16 december 2022 is de beschikking van [scheidingsdatum] in die zin aangevuld dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar eens in de twee weken van vrijdag 14.45 uur uit school tot zondagavond 18.30 uur, waarbij de man [minderjarige] ophaalt en weer terugbrengt. Het verzoek van de vrouw om hieraan een dwangsom te verbinden, is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de man om de vrouw te gebieden binnen twee weken na het aanbieden van een woonadres in Noord Nederland door de man, naar dit adres te verhuizen, afgewezen.
Bij vonnis in kort geding van 24 januari 2023 is de vordering van de man, om de vrouw te gebieden haar medewerking te verlenen aan de overeengekomen contactregeling, waarbinnen de man eenmaal per twee weken in de even weken contact heeft met [minderjarige] , waarbij de man hem haalt en de vrouw hem uit [woonplaats 1] ophaalt, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per overtreding met een maximum van 1.000,00, niet ontvankelijk verklaard, omdat er geen relevante wijziging van omstandigheden zijn gebleken. De regeling zoals verwoord in de beschikking van [scheidingsdatum] en aangevuld in het vonnis van 16 december 2022 moet onverkort worden nagekomen.
In reconventie is bevolen dat de man de geldende regeling moet nakomen op straffe van een dwangsom van € 50,00 euro, met een maximum van € 5.000,00.
Bij vonnis in kort geding van 30 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter de vordering van de man in conventie, tot nakoming van de in de beschikking van [scheidingsdatum] bepaalde omgangsregeling, en de vordering van de vrouw in reconventie, tot schorsing van genoemde omgangsregeling in afwachting van de uitkomst van de door de man gestarte bodemprocedure, afgewezen.
2.5
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Eritrese nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
- de man contact heeft met [minderjarige] binnen een co-ouderschap, waarbij de vrouw gehouden wordt binnen twee maanden nadat haar passende en soortgelijke woonruimte als in [woonplaats 2] is aangeboden, te verhuizen binnen een straal van 30 kilometer vanuit [woonplaats 1] ;
- de vrouw gehouden is de man ex artikel 1:377b van het Burgerlijk Wetboek (BW) maandelijks te berichten over de gewichtige aangelegenheden van [minderjarige] , onder verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per overtreding met een maximum van € 1.000,00.
Subsidiair
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als neergelegd in de beschikking van [scheidingsdatum] in die zin wordt gewijzigd dat de vrouw gehouden is [minderjarige] vanuit [woonplaats 1] op te halen.
3.2
Bij brief van 27 maart 2023 heeft de man het subsidiaire verzoek gewijzigd in die zin dat de vrouw gehouden is [minderjarige] op vrijdagmiddag vanuit [woonplaats 1] op te halen en dat de man [minderjarige] met het openbaar vervoer terugbrengt op zondag 17.00 uur. Tijdens de mondelinge behandeling is namens de man aangegeven dat verzocht wordt om te bepalen dat de vrouw [minderjarige] op vrijdagmiddag naar de man in [woonplaats 1] brengt.
Over de zelfstandige verzoeken van de vrouw:
De man is het niet eens met de verzoeken van de vrouw.
3.3
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in deze verzoeken dan wel deze af te wijzen.
De vrouw verzoekt zelfstandig:
  • Partijen door te verwijzen naar [zorginstelling] danwel een soortgelijke instantie voor hulpverlening betreffende de persoonlijke problematiek;
  • De contactregeling zoals vastgesteld bij beschikking van [scheidingsdatum] en aangevuld bij vonnis van 16 december 2022 voorlopig te schorsen in afwachting van de resultaten van de [hulpverlener 3] .
3.4
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De Nederlandse rechter is bevoegd van het verzoek kennis te nemen, omdat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is, is op de verzoeken het Nederlands recht van toepassing.
Wettelijk kader
4.2
In artikel 1:253a lid 1 van het BW staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van de ouders aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
In deze zaak zijn de artikelen 1:253a en 1:377e BW van toepassing.
In artikel 1:377e BW staat dat de rechtbank op verzoek van de ouders een bestaande zorgregeling kan veranderen als de omstandigheden zijn veranderd of als de rechtbank die regeling heeft vastgesteld op grond van onjuiste of onvolledige gegevens.
Standpunten
4.3
Door en namens de man is aangevoerd dat hij [minderjarige] sinds januari 2023 niet meer heeft gezien. Hij heeft geen auto meer tot zijn beschikking en heeft inmiddels een bijstandsuitkering. Hij heeft geen financiële mogelijkheden om [minderjarige] steeds te brengen en halen. De man betwist dat hij een hand heeft gehad in de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de vrouw en [minderjarige] zijn uitgeweken naar een veilige plek. De man heeft alleen nog contact met [minderjarige] via videobellen en ook dat verloopt niet naar wens. De man voelt zich machteloos en wil weer fysiek contact met [minderjarige] . De man geeft aan dat hij zich heeft aangemeld bij [zorginstelling] , maar na acht maanden te horen kreeg dat zij hem geen passende hulp konden bieden. Hij is inmiddels aangemeld bij het Wijkteam in [woonplaats 1] voor hulpverlening in verband met zijn financiële situatie.
4.4
Door en namens de vrouw is aangevoerd dat zij op advies van [hulpverlener 1] weer met [minderjarige] op een veilige locatie verblijft. Zij kan niet hard maken dat de vernielingen in haar omgeving door de man worden veroorzaakt, maar zij vermoedt dit wel. Het is voor haar niet mogelijk om met [minderjarige] naar [woonplaats 1] te reizen. Zij heeft geen auto en ook haar financiële mogelijkheden zijn beperkt. Er kan momenteel geen uitvoering gegeven worden aan de eerder vastgestelde zorg- en contactregeling. De videobelmomenten tussen de man en [minderjarige] verlopen niet goed. De man is erg dwingend en heeft weinig begrip voor [minderjarige] . Partijen zijn door de [hulpverlener 2] doorverwezen naar de [hulpverlener 3] voor de overdrachten en het verder vorm geven van het ouderschapsplan. De vrouw meent dat het belangrijk is dat partijen hulpverlening krijgen van [zorginstelling] dan wel een soortgelijke instantie. Zij wil dat de strijd tussen partijen stopt. De vrouw is bang voor de man. Zowel bij de [hulpverlener 2] als bij de [hulpverlener 3] hebben zij en de man ieder een eigen aanspreekpunt, zodat zij niet rechtstreeks contact met de man hoeft te hebben.
4.5
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij zich zorgen maakt over [minderjarige] . Partijen slagen er niet in zich te houden aan de gemaakte (en in beschikkingen vastgelegde) afspraken. De discussies over het brengen en halen blijven bestaan. Dit geeft veel onrust en onduidelijkheid voor [minderjarige] . Het is belangrijk dat er goed wordt gekeken naar de belangen van [minderjarige] . In dat kader zou een Bijzondere Curator kunnen worden ingeschakeld. Daarnaast is het belangrijk dat er zicht komt op de individuele problematiek van de beide ouders, zodat duidelijk wordt wat zij wel en niet van elkaar kunnen verwachten. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij onbelast contact kan hebben met zijn beide ouders en dat hij duidelijkheid krijgt.
Overwegingen rechtbank
Verhuizing
4.6
De man verzoekt (wederom) de vrouw te verplichten te verhuizen naar [woonplaats 1] of omgeving, zodat hij contact kan hebben met [minderjarige] binnen een co-ouderschap. De rechtbank heeft zich al diverse malen over een verzoek tot verhuizing uitgelaten en heeft daarbij geoordeeld dat een verhuizing naar (de omgeving van) [woonplaats 1] niet in het belang van [minderjarige] wordt geacht. Er is niet gebleken van omstandigheden die dit oordeel deze keer anders maken. De rechtbank wijst dit verzoek van de man dan ook af.
Informatieregeling
4.7
Gebleken is dat de man in de praktijk geen informatie over [minderjarige] verkrijgt. Tijdens de mondelinge behandeling is namens de vrouw aangevoerd dat de man alle informatie die hij wenst kan verkrijgen via de [hulpverlener 2] . De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de vrouw de man schriftelijk informeert over belangrijke zaken ten aanzien van [minderjarige] . De rechtbank zal dan ook een
voorlopige informatieregelingvastleggen, waarbij de vrouw de man eens per maand informeert over het wel en wee van [minderjarige] . Zij kan dit laten lopen via de [hulpverlener 2] , dan wel andere hulpverlening. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw zich hier aan zal houden en ziet vooralsnog geen aanleiding om hier een dwangsom aan te verbinden. Het verzoek tot het vaststellen van een definitieve informatieregeling wordt aangehouden.
Verwijzing [zorginstelling]
4.8
De vrouw heeft verzocht partijen door te verwijzen naar [zorginstelling] dan wel een soortgelijke instantie. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij niet de zin en of noodzaak van hulpverlening ziet. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat het, gelet op de problematiek van partijen, van toegevoegde waarde kan zijn om hulpverlening in te schakelen van [zorginstelling] dan wel een andere hulpverleningsinstantie, kan zij de man hier niet toe dwingen. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
Zorg- en contactregeling
4.9
De rechtbank stelt vast dat er al vele procedures tussen partijen zijn gevoerd. Partijen slagen er niet in om het contact tussen de man en [minderjarige] op regelmatige wijze te laten plaatsvinden. Daarin speelt de afstand tussen de woonplaatsen van partijen een rol, alsmede het feit dat de ouders geen van beiden de (financiële) mogelijkheid hebben om [minderjarige] te brengen en/of halen naar de andere ouder. Op dit moment zitten de vrouw en [minderjarige] op een veilige, voor de man onbekende, plek. Vanuit de hulpverlening van de vrouw wordt haar geadviseerd geen contact te hebben met de man. De man heeft [minderjarige] voor het laatst gezien in januari 2023. De rechtbank heeft op dit moment te weinig informatie om een beslissing te kunnen nemen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt over welke mogelijkheden er zijn om tot een duurzame oplossing te komen die in het belang van [minderjarige] is. Tijdens de mondelinge behandeling is door de Raad voorgesteld om een bijzondere curator over [minderjarige] te benoemen. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de complexe situatie, een raadsonderzoek noodzakelijk is. De Raad heeft daarbij de mogelijkheid om het onderzoek zo nodig uit te breiden naar een beschermingsonderzoek.
De Raad zal daarom worden verzocht om een onderzoek te doen naar de volgende vragen:
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken past het beste bij de belangen van [minderjarige] ?
- Welke (on)mogelijkheden zijn er bij de uitvoering van de zorgregeling en hoe kan daarin voorzien worden, zodat de regeling wel duurzaam nagekomen kan worden door beide ouders?
- Zijn er contra-indicaties voor contact en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
- welke definitieve informatieregeling is het meest in het belang van [minderjarige] ?
De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de Raad haar onderzoek zal uitbreiden naar een beschermingsonderzoek als daartoe aanleiding bestaat.
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de behandeling van de zaak worden aangehouden. De Raad wordt verzocht het advies op na te noemen pro forma datum aan de rechtbank en partijen toe te sturen. Na ontvangst van het advies van de Raad zullen partijen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken op dit rapport te reageren.
4.1
De rechtbank beslist als volgt.

5.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de vrouw de man
voorlopigelke maand schriftelijk informeert over belangrijke gebeurtenissen rondom [minderjarige] , waarbij informatie wordt gegeven over zijn schoolprestaties, gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en activiteiten, met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 4.7 is overwogen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de man om contact te hebben met [minderjarige] binnen een co-ouderschap, waarbij de vrouw gehouden wordt te verhuizen binnen een straal van 30 kilometer vanuit [woonplaats 1] ;
wijst af het verzoek van de vrouw om partijen door te verwijzen naar [zorginstelling] danwel een soortgelijke instantie voor hulpverlening betreffende de persoonlijke problematiek;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Breda een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt de behandeling van deze zaak aan tot
16 januari 2024 Pro Forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2023 door
mr. Combee, voorzitter, mr. Hamburger en mr. Skrotzki, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.