ECLI:NL:RBZWB:2023:2677

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
C/02/406576 / JE RK 23-311
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
  • mr. Combee
  • mr. Skrotzki
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2023 een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2017. De minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], is sinds 29 december 2022 bij haar vader geplaatst na een traumatische uithuisplaatsing. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld bij beschikking van 30 juni 2020 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De huidige beschikking betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling van 18 april 2023 tot 30 maart 2024.

De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om deze verlenging, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige]. De ouders zijn betrokken bij de procedure, waarbij de moeder en de vader door hun advocaten zijn bijgestaan. De rechtbank heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij ook vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] en dat het noodzakelijk is dat zij zo snel mogelijk naar school gaat, aangezien zij inmiddels leerplichtig is.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de GI een belangrijke rol speelt in de hulpverlening en dat de samenwerking tussen de ouders aan het verbeteren is. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling verlengd en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken door de kinderrechters mr. Hamburger, mr. Combee en mr. Skrotzki, in aanwezigheid van de griffier Van Beijsterveldt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/406576 / JE RK 23-311
Datum uitspraak: 14 april 2023
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

gevestigd te Tilburg, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.T.M. Sengers te Rotterdam

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels te Tilburg.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda (hierna te noemen: de Raad) de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

Het verdere procesverloop

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van de kinderrechter van 14 maart 2023 en alle daarin genoemde stukken.
Op 4 april 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld. In verband met de samenhang met de door de vader ingediende verzoeken in de zaken met kenmerk C/02/349662 / FA RK 18-4981 en C/02/394893 FA RK 22-773 zijn de zaken gezamenlijk mondeling behandeld. Op deze verzoeken zal bij aparte beschikking worden beslist.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- twee vertegenwoordigers van de GI,
- een vertegenwoordigster van de Raad.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige] woont sinds 29 december 2022 bij haar vader.
Bij beschikking van 30 juni 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst bij beschikking van 14 maart 2023 met ingang van 30 maart 2023 tot 18 april 2023. Bij deze beschikking is het verzoek van de GI voor het overige aangehouden.

Het verzoek

Thans ligt ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van 18 april 2023 tot 30 maart 2024.

Het standpunt van verzoeker

De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat [minderjarige] op 29 december 2022 door de betrokken jeugdbeschermer, onder politie begeleiding uit huis gehaald is bij haar moeder en bij haar vader is geplaatst. Dit was een zeer traumatische gebeurtenis voor [minderjarige] . [minderjarige] heeft moeten wennen aan het wonen bij de vader, maar het gaat naar omstandigheden goed met haar. Zij heeft eenmaal per week begeleid contact met haar moeder, gedurende twee uur. Dit verloopt grotendeels goed, dus de verwachting is dat deze omgang uitgebreid zal worden.
[minderjarige] gaat nog niet naar school, omdat het de ouders niet is gelukt om hierover tot overeenstemming te komen. Het voorstel van de vader van 25 januari 2023 was om [minderjarige] te laten starten op de [school] , een school in zijn omgeving. Zij zou dan later, wanneer de zorg- en opvoedregeling verdeeld en vastgelegd is in bijvoorbeeld een 50/50 regeling, alsnog een overstap kunnen maken naar een school in [plaats] , mits er afspraken gemaakt kunnen worden over het vervoer van [minderjarige] naar school wanneer zij bij de vader verblijft. Dit voorstel is door de moeder afgewezen, omdat zij het niet in het belang van [minderjarige] acht dat zij dan mogelijk moet overstappen van school.
Bij de vader is hulpverlening in de vorm van Intensieve gezinsbehandeling (IGB) van [hulpverlener] gestart na 29 januari 2023. Deze gaat zich richten op het bieden van opvoedondersteuning in de opvoedingssituatie bij beide ouders alsook observatie in het kader van het, zogenoemd, perspectiefonderzoek van [minderjarige] waar de Raad mee belast is.
Tevens wordt er momenteel gekeken of er ook sprake is van behandelbehoefte bij [minderjarige] , gelet op het feit dat er de afgelopen jaren geen zicht is geweest op [minderjarige] én de traumatische uithuisplaatsing. Mogelijk is zij gebaat bij speltherapie om laagdrempelig te kunnen onderzoeken of zij hier behoefte aan heeft en hoe dit het beste te behandelen.
De samenwerking met beide ouders is positief veranderd. Vader staat open voor hulpverlening en stelt ook vragen. Ook de samenwerking met de moeder is positief verbeterd. Zij gaat het contact met de GI nu actief aan en is daarbij bereikbaar en beschikbaar. Daarnaast heeft de moeder ook persoonlijke ondersteuning in de vorm van maatschappelijk werk alsmede weer juridische ondersteuning.
De GI ziet ook zorgen, met name in de samenwerking met de moeder. Zij neemt niet de verantwoording voor de ontstane situatie en haar aandeel hierin. Ook lijkt het belang van [minderjarige] bij de keuzes van de moeder niet altijd voorop te staan. De GI verwijst hierbij naar de situatie rondom de schoolkeuze, alsook het niet willen delen van belangrijke informatie (allergieën, ziektegeschiedenis e.d.) alvorens zij informatie kreeg over waar [minderjarige] verbleef.
De aankomende periode zal er, na onderzoek van de Raad, een advies komen over het perspectief van [minderjarige] . Ook zal er duidelijkheid moeten komen rondom individuele zaken als bijvoorbeeld school, vervolg geven aan uitkomsten van ingezette hulpverlening voor [minderjarige] alsook het vorm te geven gezamenlijke gezag.
De GI verzoekt een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar om verder te werken aan de gestelde doelen. Daarbij is de GI van mening dat het proces mogelijk gebaat zou zijn bij een tussentijdse toetsing na een periode van 6 maanden, waarbij het resterende deel wordt aangehouden. Dit om de druk op het proces te houden.

Het standpunt van de belanghebbenden

De vader meent dat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Hij kan zich dan ook vinden in een verlenging van de ondertoezichtstelling. [minderjarige] is tot op heden nog niet naar school gegaan. Wat de vader betreft zou dit deze week kunnen starten, maar het is hem niet duidelijk of de moeder hiervoor al toestemming heeft verleend. De vader vindt het erg belangrijk dat [minderjarige] zo snel mogelijk op school start.
De moeder verzet zich niet tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij beseft dat het contact met de vader opgebouwd en versterkt moet worden. Een jeugdzorgwerker kan hierin een meerwaarde hebben. De moeder heeft aangevoerd dat zij haar toestemming heeft gegeven aan de [school] om [minderjarige] daar te laten starten. Dit heeft nog niet plaatsgevonden omdat de school voorafgaand aan de start van [minderjarige] op school, graag een gesprek wil hebben met beide ouders waarbij tevens een medewerker van de GI en een medewerker van [hulpverlener] aanwezig zijn. Dit gesprek staat gepland op 11 april aanstaande.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat [minderjarige] zo snel mogelijk op school moet starten. Zij is 5,5 jaar en is daarmee leerplichtig. De Raad meent dat daar voorafgaand aan de schoolgang geen gesprek voor nodig is. De Raad kan zich vinden in een verlenging van de ondertoezichtstelling.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.
Er zijn nog steeds zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . De plaatsing bij de vader is erg ingrijpend voor haar geweest. Daarnaast is er de afgelopen jaren geen zicht geweest op de ontwikkeling van [minderjarige] . Er zal de komende tijd bekeken moeten worden welke hulpverlening nodig is voor [minderjarige] . De GI heeft hierin een belangrijke rol. Gebleken is dat de vader open staat voor hulpverlening. Er is inmiddels Intensieve gezinsbehandeling ingezet van [hulpverlener] . Het is positief dat de samenwerking tussen de ouders langzaam aan verbetert. Het is belangrijk dat de GI hier de regie in houdt. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is dat [minderjarige] zo snel mogelijk gaat starten op school. Zij is inmiddels al ruim een half jaar leerplichtig en het kan niet zo zijn dat haar schoolgang afhankelijk is van een gesprek dat nog moet plaatsvinden tussen de ouders en de school. Het is belangrijk dat de GI ook op dit punt een strakke regie gaat voeren.
Uit het bovenstaande blijkt dat er nog veel moet gebeuren. Daarbij is er ook nog sprake van een lopende bodemprocedure betreffende de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank is gelet op dit alles van oordeel dat een verlenging van de ondertoezichtstelling met een jaar noodzakelijk is.
De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen tot 30 maart 2024 (artikel 1:260, eerste lid, BW).
De rechtbank zal de beslissing gelet op de aard daarvan uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

De beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 18 april 2023 tot 30 maart 2024;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2023 door mr. Hamburger, voorzitter, mr. Combee en mr. Skrotzki, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.