ECLI:NL:RBZWB:2023:2676

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
C/02/408428 / KG ZA 23-165
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Hamburger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor vakantie met minderjarige dochter

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met het verzoek om vervangende toestemming voor een vakantie met hun minderjarige dochter naar een vakantiepark. De vrouw heeft de man om toestemming gevraagd, maar deze heeft geweigerd, omdat hij vindt dat het traject in de ondertoezichtstelling niet goed verloopt. De vrouw stelt echter dat het belang van hun dochter voorop staat en dat zij recht heeft op deze vakantie. De man heeft zijn toestemming al gegeven voor een vakantie in de zomer en vindt de korte vakantie niet noodzakelijk. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, gezien het belang van de minderjarige en de persoonlijke levenssfeer van partijen. Tijdens de mondelinge behandeling is de man niet verschenen, terwijl de vrouw en haar advocaat wel aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering vaststaat. De rechtbank oordeelt dat, gezien het gezamenlijke gezag over de minderjarige, de vrouw de toestemming van de man nodig heeft om met haar dochter op vakantie te gaan. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het in het algemeen belang van een kind is om op vakantie te kunnen met zijn of haar ouders, tenzij er gegronde redenen zijn om dit te weigeren. In dit geval zijn er geen uitzonderingssituaties gebleken die een weigering van de toestemming rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om de vordering van de vrouw toe te wijzen en haar toestemming te verlenen om van 25 april 2023 tot en met 28 april 2023 met haar dochter op vakantie te gaan. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/408428 / KG ZA 23-165
Vonnis in kort geding van 18 april 2023
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. T. Möller te Tilburg,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
De rechtbank merkt als informant in deze zaak aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de betekende dagvaarding met producties;
- de mondelinge behandeling op 18 april 2023.
1.2
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door
mr. C. Mouwen, kantoorgenoot van haar advocaat en de advocaat van de man. Hoewel correct opgeroepen is de man niet verschenen.
1.4
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de vrouw.
2.3
Bij beschikking van 20 juli 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 20 juli 2021 tot 20 oktober 2021. Deze maatregel is nadien steeds verlengd.
Bij beschikking van 30 januari 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd, te weten tot 31 juli 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot 27 juni 2023 pro forma.

3.De vordering

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend voor de vakantie met haar minderjarige dochter [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2016 te [geboorteplaats] , naar [Vakantiepark] , van 25 april 2023 tot en met 28 april 2023.
3.2
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. De man voert aan dat hij zijn toestemming niet verleent omdat hij vindt dat het traject in de ondertoezichtstelling niet goed verloopt. Daar gaat het echter volgens de vrouw in deze procedure niet over. Het gaat om het belang van [minderjarige] om een paar dagen met familie naar [Vakantiepark] te kunnen gaan. De man stelt nu eisen maar dat is niet in het belang van [minderjarige] . Het is daarbij de man die momenteel niet meewerkt in het traject in het kader van de ondertoezichtstelling.
3.3
De man voert verweer tegen de vordering van de vrouw. Ter onderbouwing van zijn verweer voert de man, kort samengevat, het navolgende aan. De man heeft zijn toestemming al gegeven voor een vakantie in de zomer. Deze paar dagen weg naar [Vakantiepark] zijn niet noodzakelijk. De man verwijt de vrouw dat zij niet meewerkt aan de contacten tussen [minderjarige] en hem. Daardoor heeft zij alles en hij niets. Als de vrouw zou gaan bewegen in het traject in het kader van de ondertoezichtstelling dan kan er wat de man betreft weer meer. Voor nu heeft hij een grens getrokken.
3.4
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering vast.
4.2
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Tussen partijen is in geschil of het de vrouw moet worden toegestaan om met [minderjarige] op reis te gaan naar [Vakantiepark] . Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hierover op verzoek van beide ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
Vooropgesteld wordt dat nu partijen gezamenlijk belast zijn met het gezag over [minderjarige] , de vrouw de toestemming van de man nodig heeft om met haar naar het buitenland te reizen en daar te verblijven. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat het in het algemeen belang van een kind is, als dit kind op vakantie kan met zijn of haar ouders. Uitzonderingen kunnen bijvoorbeeld zijn wanneer de ouder die met het kind op vakantie wil niet in staat is om goed voor een kind te zorgen, wanneer er een gegronde vrees zou zijn voor ontvoering van het kind door de ouder of wanneer een vakantie in strijd is met tussen partijen gemaakte afspraken over de zorg- en contactregeling.
Het is de voorzieningenrechter niet gebleken van een uitzonderingssituatie zoals hierboven benoemd. Het is vervelend dat partijen een ander standpunt hebben ten aanzien van het traject in het kader van de ondertoezichtstelling, maar in deze gaat het om het belang van [minderjarige] . Er is geen enkele reden om een kind van deze leeftijd niet mee te laten gaan met de vrouw naar [Vakantiepark] . De voorzieningenrechter acht het dan ook in het belang van [minderjarige] om de vordering van de vrouw toe te wijzen.
4.3
De voorzieningenrechter zal de beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door de vrouw. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
4.4
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.5
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent - ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man - toestemming aan de vrouw om van 25 april 2023 tot en met 28 april 2023 met [minderjarige] af te reizen naar [Vakantiepark] en aldaar ook te verblijven,
5.2
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hamburger, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2023 in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, griffier.