ECLI:NL:RBZWB:2023:2660

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5090
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Ziektewet-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen arbeid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Het UWV had op 30 juni 2022 besloten om per 22 november 2021 geen ZW-uitkering toe te kennen aan eiser, die zich had ziekgemeld vanwege diverse lichamelijke klachten. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde het primaire besluit. Eiser ging hiertegen in beroep.

De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser geschikt is voor zijn eigen arbeid. De rechtbank baseert dit oordeel op rapporten van een arts en een verzekeringsarts, die hebben geconcludeerd dat er geen objectieve medische beperkingen zijn die eiser verhinderen om zijn werk als productiemedewerker uit te voeren. Eiser had zich per 22 november 2021 ziekgemeld, maar er was geen bewijs dat hij op die datum arbeidsongeschikt was.

De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapporten van de artsen voldoende onderbouwd zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn klachten zodanig zijn dat hij niet in staat zou zijn om zijn werkzaamheden te verrichten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft geweigerd. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5090 ZW

uitspraak van 18 april 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. B. Çiçek,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 30 juni 2022 (primair besluit) geweigerd per 22 november 2021 aan eiser een ZW-uitkering toe te kennen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 22 september 2022 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV, mr. N. Regragui.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser geweigerd per 22 november 2021. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor deze zaak belangrijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage behorend bij deze uitspraak.
3.1.
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker. Hij heeft zich per 22 november 2021 ziekgemeld vanwege diverse lichamelijke klachten, waaronder pijnklachten in zijn arm en aambeien. Bij besluit van 6 januari 2022 is aan eiser een voorschot op grond van de ZW toegekend. Eiser is tweemaal uitgenodigd voor een spreekuur, maar niet verschenen. Daarom is bij besluit van 4 februari 2022 de aanvraag voor een ZW-uitkering afgewezen. Eiser is vervolgens weer uitgenodigd voor een spreekuur, maar niet verschenen.
Bij primair besluit heeft het UWV geweigerd om per 22 november 2021 aan eiser een ZW-uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat het werk als productiemedewerker als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een arts, getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
Arts [naam arts] heeft de beschikbare medische informatie bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur. Eiser heeft zich per 22 november 2021 ziekgemeld wegens pijnklachten van de beide bicepsspieren en klachten van aambeien. Hij is in december 2021 naar Rusland gegaan. De arts stelt dat onduidelijk is tot wanneer betrokkene klachten heeft gehad als genoemd. In ieder geval kon eiser eind december 2021 geen lange vliegreis maken. In Rusland heeft hij op 1 januari 2022 een ongeval gehad en als gevolg daarvan zijn linkerarm op twee plaatsen gebroken.
Vooralsnog kan niet geobjectiveerd worden of betrokkene van 22 november 2021 tot en met 1 januari 2022 arbeidsongeschikt is geweest in de zin van de ZW. Wel aannemelijk kan worden geacht dat betrokkene vanaf 1 januari 2022 arbeidsongeschikt is, echter dit valt buiten de verzekerde periode. Betrokkene heeft geen stukken ter onderbouwing van zijn klachten overgelegd. Er is volgens de arts geen sprake van een consistent beloop van de klachten en bevindingen vanaf datum ziekmelding. Vanaf de datum ziekmelding is er geen sprake van medisch objectiveerbare stoornissen, die kunnen leiden tot beperkingen in de zin van de ZW voor de laatst verrichte werkzaamheden.
Het oordeel van de arts is getoetst en akkoord bevonden door de verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] .
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het bezwaarschrift en de beschikbare medische informatie bestudeerd. Daarnaast heeft zij de hoorzitting bijgewoond. De verzekeringsarts b&b is van mening dat eiser op de datum in geding, 22 november 2021 geschikt kan worden geacht voor zijn werk. Bij het vaststellen van de belastbaarheid wordt niet alleen afgegaan op de door belanghebbende aangegeven klachten, maar ook op de geobjectiveerde medische afwijkingen die de klachten kunnen verklaren. De verzekeringsarts b&b ontkent niet dat eiser klachten aan zijn linker bovenarm ervaarde. Er blijkt volgens de verzekeringsarts b&b echter ook dat er geen noodzaak was om de huisarts te bezoeken met die klachten; eiser is immers de maanden voorafgaand aan de datum in geding niet naar de huisarts gegaan voor verder onderzoek. Hoewel er sprake was van pijnklachten in de linker bovenarm, is er geen medische verklaring voor die klachten. Uit een echo zijn geen bijzonderheden gebleken. Aannemen van beperkingen is dan ook niet aan de orde. Verder is er volgens de verzekeringsarts b&b ook geen aanleiding om aan te nemen dat eiser zijn arbeid als productiemedewerker niet kan uitvoeren. Het betreft immer fysiek lichte arbeid die voornamelijk zittend plaatsvind. Ook voor de pijnklachten als gevolg van aambeien is het niet noodzakelijk om beperkingen aan te nemen. Eiser is al langer bekend met deze klachten, heeft er een behandeling met crème voor gehad en hij is niet terug gegaan naar de huisarts voor een andere behandeling. Bij aambeien is het juist van belang om voldoende te bewegen. Voor de pijnklachten bij zitten kan ook gebruik worden gemaakt van diverse voorzieningen, zoals een zitkussen of een statafel. Bovendien kan eiser zijn werkzaamheden onderbreken om te vertreden. De verzekeringsarts b&b stelt dan ook dat eiser op de datum in geding geschikt is voor het verrichten van ‘zijn arbeid’.
4.2.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de beperkingen die hij door de klachten ervaart. In de medische rapportage in bezwaar wordt niet weersproken dat eiser last heeft van zijn arm en aambeien. Er wordt eiser echter wel tegengeworpen dat hij geen huisarts heeft bezocht voor zijn klachten. Dit is volgens eiser onjuist. In het verleden heeft hij wel een huisarts bezocht en ook zalf voor de aambeien gekregen. Hij had weer dezelfde klachten en een huisarts zou hem niet verder kunnen helpen. Aan eiser is nooit gevraagd of het staand uitvoeren van zijn werk of het gebruik maken van voorzieningen een optie is. Eiser stelt dat de combinatie van pijn door aambeien en zijn arm maakte dat hij zijn werk niet uit kon voeren. Hij moest immers veelal zittend werk doen. Vanwege geldgebrek heeft hij niet de behandeling kunnen krijgen die hij nodig had voor de pijn in zijn arm.
Nu de klachten van eiser niet worden ontkend door de verzekeringsarts, dient er zorgvuldig beoordeeld te worden wat die klachten voor beperkingen met zich meebrengen. Dat is niet gebeurd, ook niet in de medische rapportage in bezwaar.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de arts en de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde lichamelijke klachten, zoals de pijn in zijn linker bovenarm en de aambeien. Eiser is telefonisch gehoord en lichamelijk onderzocht op 17 mei 2022 door de primaire arts, en gezien door de verzekeringsarts b&b tijdens het spreekuur in bezwaar. Er is medische informatie opgevraagd bij de huisarts. Deze informatie is ook meegenomen in de beoordeling. Naar oordeel van de rechtbank hebben de arts en de verzekeringsarts b&b terecht gesteld dat niet is gebleken van objectiveerbare beperkingen die kunnen leiden tot het recht op een ZW-uitkering per 22 november 2021. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet blijkt dat eiser de huisarts heeft bezocht of andere medische informatie heeft ingebracht waaruit blijkt dat zijn belastbaarheid op de datum in geding onjuist is vastgesteld. Eiser is door het UWV meerdere malen opgeroepen om op het spreekuur te verschijnen, maar hij heeft aan deze oproepen geen gehoor gegeven, tot 17 mei 2022. Eventuele arbeidsongeschiktheid als gevolg van het ongeval in januari 2022 is door de arts en de verzekeringsarts b&b terecht buiten beoordeling gelaten, nu de WW-uitkering van eiser is beëindigd per 28 november 2021. Eiser was ten tijde van het ongeval op 1 januari 2022 dus niet meer verzekerd voor de ZW.
De arts en de verzekeringsarts b&b hebben voldoende gemotiveerd dat eiser op 22 november 2021geschikt was voor het verrichten van ‘zijn arbeid’. De rapporten zijn deugdelijk en consistent gemotiveerd. Het door het UWV verrichte onderzoek wordt voldoende zorgvuldig geacht. Niet gebleken is dat de beperkingen van eiser zijn onderschat.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat het UWV terecht geweigerd heeft om per 22 november 2021 een ZW-uitkering aan eiser toe te kennen.
6. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 18 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Ziektewet:
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Onder “zijn arbeid” als bedoeld in artikel 19 van de ZW wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.