ECLI:NL:RBZWB:2023:2656

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3692
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiseres door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering door het UWV. Het UWV had op 11 oktober 2021 besloten de uitkering van eiseres te beëindigen per 12 november 2021, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde het primaire besluit. Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde, mr. J.L.A.M. van Os, en de gemachtigde van het UWV, mr. C.J.G. Roumen, aanwezig waren. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank concludeert dat het UWV de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat eiseres in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen.

De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door de artsen van het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat de beperkingen van eiseres correct zijn vastgesteld. Eiseres had aangevoerd dat haar beperkingen zwaarder zijn dan door het UWV vastgesteld, maar de rechtbank volgt dit standpunt niet. De rechtbank wijst het verzoek om een onafhankelijke deskundige aan te stellen af, omdat er geen reden is om te twijfelen aan de oordelen van de verzekeringsartsen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3692 ZW

uitspraak van 18 april 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 11 oktober 2021 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 12 november 2021. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van het UWV,
mr. C.J.G. Roumen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres minder dan 35 % arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 12 november 2021. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor deze zaak belangrijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage behorend bij deze uitspraak.
3.1.
Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als parttime verkoper. Voor dat werk is zij op 16 april 2019 uitgevallen, vanwege psychische klachten. Na herstelmelding door de werkgever is het dienstverband beëindigd per 1 april 2020. Bij de aanvraag WW bleek eiseres ziek uitgevallen en heeft zij zich per 16 april 2020 opnieuw ziekgemeld. De eerste arbeidsongeschiktheidsdag is 16 april 2020.
Na een zogeheten Eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft het UWV gesteld dat eiseres in staat is om passende arbeid te verrichten. Bij besluit van 11 oktober 2021 (primair besluit) is de ZW-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 12 november 2021. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
3.2
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts, getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
Arts [naam arts] heeft in het kader van de EZWb een rapport opgesteld op 23 augustus 2021. Hij heeft de beschikbare medische informatie bestudeerd. Daarnaast vond er op 3 mei 2021 een telefonisch spreekuur plaats. Er werd een anamnese afgenomen en er vond oriënterend psychisch onderzoek plaats. De arts stelt dat eiseres bekend is met een zeer belaste voorgeschiedenis op mentaal emotioneel vlak. Zij heeft zich ook met psychische klachten ziekgemeld, waarvoor zij hulp heeft gezocht. Er dienen volgens de arts beperkingen te worden aangenomen met betrekking tot de stemming en de persoonlijkheidsproblematiek. Ook dient er rekening te worden gehouden met de darmklachten die eiseres ervaart. Gelet op de begeleiding die eiseres zal krijgen, is zij enigszins beperkt voor de werkzaamheden. De dagactiviteiten wijzen in de richting van een verminderde belastbaarheid. Er dienen volgens de arts beperkingen te worden aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Ook dient er in de werkomgeving een toilet beschikbaar te zijn en is eiseres beperkt in dynamisch handelen in de vorm van activiteiten met een hoge buikdruk, zoals het frequent buigen, duwen en trekken, tillen of dragen. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 augustus 2021. Het oordeel van de arts is getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] .
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het bezwaarschrift en de medische informatie bestudeerd. Daarnaast heeft zij de hoorzitting middels beeldbellen bijgewoond en haar observaties beschreven. De verzekeringsarts b&b stelt in haar rapportage van 10 juni 2022 dat eiseres al vanaf de middelbare schoolleeftijd last heeft van psychische klachten. Er is sprake van een eetstoornis, problemen met emotieregulatie en onzekerheid over haar eigen gevoelens en verwachtingen van anderen. In 2021 zijn de diagnoses eetstoornis, dysthymie en een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. Gezien het dagelijks functioneren op de datum in geding (12 november 2021) en de aard van de psychische stoornissen kan volgens de verzekeringsarts b&b niet gesteld worden dat eiseres op medische gronden volledig arbeidsongeschikt was. De dagbehandeling is in december 2021 gestart en het was op de datum in geding nog niet bekend wanneer deze zou starten. Er kunnen daarom geen beperkingen in de duurbelastbaarheid worden aangenomen. Nu de dagbehandeling wel geïndiceerd was in combinatie met de gestelde diagnose is een beperking van de duurbelasting tot 32 uur per week wel aannemelijk. Daarnaast stelt de verzekeringsarts b&b dat er geen cognitieve functiestoornissen waarneembaar zijn. Wel is aannemelijk dat er in verband met de persoonlijkheidsproblematiek beperkingen zullen zijn in het sociaal functioneren. Er zijn volgens de verzekeringsarts b&b geen redenen om af te wijken van de door de primaire arts opgestelde FML van 23 augustus 2021.
4.2.
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er zwaardere beperkingen moeten worden aangenomen en dat haar belastbaarheid is overschat. Zij ervaart immers constante stressklachten en dat brengt extra beperkingen met zich mee. Ook ondergaat zij behandelingen bij [naam bedrijf] en GGZ die dermate talrijk zijn dat er een urenbeperkingen dient te worden aangenomen. Het persoonlijk en sociaal functioneren van eiseres is zodanig beperkt dat zij niet in staat is om bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten.
Daarnaast heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting naar voren gebracht dat er een deskundige moet worden benoemd, omdat zowel de verzekeringsartsen als de rechter niet kundig genoeg zijn om psychische klachten te kunnen beoordelen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door de arts en de verzekeringsarts b&b op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de arts en de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde psychische klachten, waaronder de eetstoornis, dysthymie en andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Zij beschikten over medische informatie en hebben deze informatie betrokken bij hun oordeel. Eiseres is sinds eind december 2021 twee dagen per week in therapie en volgde daarnaast een kappersopleiding.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de beschikbare medische informatie onjuist geïnterpreteerd of gewogen zouden hebben. Daarbij is in aanmerking genomen dat de arts en de verzekeringsarts b&b beperkingen hebben aangenomen op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren. Ook is in verband met de psychische klachten een urenbeperking aangenomen, waarbij is vastgesteld dat eiseres 32 uur per week kan werken, geen nachtdiensten kan werken en is aangewezen op regelmatige werktijden. Daarbij is meegewogen dat eiseres pas na de datum in geding is gestart met een dagbehandeling, maar deze wel al geïndiceerd was, dit in combinatie met de gestelde diagnosen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres gesteld dat er een deskundige moet worden aangesteld, omdat de rechtbank en de verzekeringsartsen niet kundig genoeg zijn om psychische klachten te beoordelen.
De rechtbank begrijpt dit standpunt als een beroep op het Korošec arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de mens van 8 oktober 2015. [1] De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de primaire arts en de verzekeringsarts b&b blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek, en toereikend is gemotiveerd. Ook heeft eiseres voldoende gelegenheid gehad om in bezwaar en beroep medische gegevens in te brengen. Zij heeft daar ook gebruik van gemaakt. Van schending van het beginsel van een ‘equality of arms’ is daarom geen sprake. Er is ook geen reden om te oordelen dat de arts en de verzekeringsarts b&b een onjuist of een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiseres of anderszins reden om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen, en wijst het verzoek daartoe af.
De beroepsgrond dat eiseres medisch meer beperkt moet worden geacht, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 23 augustus 2021.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1.
Een arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV hebben, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: medior soldering operator (Sbc-code 111180), productiemedewerker samensteller (Sbc-code 271130) en wikkelaar(ster) transformatoren en wikkelaar (EWS) (Sbc-code 267053).
5.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat het aspect ‘eigen gevoelens uiten’ ten onrechte niet is mee genomen in de beoordeling van de functies. Uitoefening van de functies is om deze reden, zeker in combinatie met overige beperkingen, onmogelijk. Het persoonlijk en sociaal functioneren is dusdanig beperkt dat zij niet in staat is om bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten.
5.3.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidskundige van 11 oktober 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 23 juni 2022. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Met betrekking tot ‘het uiten van gevoelens’ heeft de arbeidsdeskundige b&b toegelicht dat bij de functies wordt uitgegaan van het aanwezig zijn van deze beperking, zodat het geen enkel probleem is als eiseres ‘haar gevoelens toch duidelijk, voorspelbaar en conventioneel uit’. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting betoogd dat eiseres dat juist niet altijd doet.
Hoewel de rechtbank de gemachtigde van eiseres kan volgen in het standpunt dat de arbeidsdeskundige b&b de passendheid van de functies op dit punt niet duidelijk heeft toegelicht, leidt dit niet tot het oordeel dat de geduide functies niet aan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag mochten worden gelegd. Ter zitting is door de gemachtigde van het UWV toegelicht dat uit de FML en de Resultaat functiebeoordeling volgt dat het geen probleem is als eiseres tijdens het uitoefenen van een van deze functies haar gevoelens onduidelijk of op een onvoorspelbare wijze uit, en dat de toelichting van de arbeidsdeskundige b&b ook zo moet worden gelezen. De rechtbank volgt dit standpunt.
Naar oordeel van de rechtbank is, uitgaande van de FML van 23 augustus 2021, voldoende rekening gehouden met de beperkingen van eiseres in de geduide functies en ook voldoende gemotiveerd waarom de geselecteerde functies voor eiseres geschikt zijn. Dat eiseres niet in staat is de geduide functies te verrichten vloeit voort uit de opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres een verdienvermogen heeft van 96,18% en daarmee minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Het UWV heeft de ZW-uitkering van eiseres dan ook terecht beëindigd per 12 november 2021.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt zij het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A de Roo, griffier, op 18 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage
Wettelijk kader
Ziektewet:
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).

Voetnoten

1.Zie: EHRM 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 en de uitspraak van de CRvB van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226).