ECLI:NL:RBZWB:2023:2647

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
02-270645-22, 02-270821-22 en 02-820347-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en vernieling met gevangenisstraf en tenuitvoerlegging voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en vernieling. De verdachte, geboren in 1978 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. el Darrazi. Tijdens de zitting op 6 april 2023 zijn de zaken onder de parketnummers 02/270645-22, 02/270821-22 en 02/820347-18 gevoegd en inhoudelijk behandeld. De verdachte was niet aanwezig, maar zijn raadsvrouw was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. S. Vermeulen, heeft de standpunten van de vervolging gepresenteerd.

De tenlastelegging omvatte onder andere de bedreiging van een medewerkster van het Leger des Heils en de vernieling van ruiten van het opvangcentrum. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging met de dood en de vernieling van de ruiten wettig en overtuigend bewezen waren, op basis van de aangifte en de (grotendeels) bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar achtte de overige feiten bewezen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 14 dagen op, met gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. De rechtbank overwoog dat het gedrag van de verdachte gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt bij de hulpverleners en bewoners van het Leger des Heils. De rechtbank hield rekening met de recidive van de verdachte en zijn huidige situatie van dakloosheid en het weigeren van hulp. De rechtbank besloot dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het meest passend was, gezien de omstandigheden en het verleden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/270645-22, 02/270821-22 en 02/820347-18 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 20 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats]
geen vaste woon- of verblijfplaats in en buiten Nederland
raadsvrouw mr. A. el Darrazi, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

Ter zitting van 6 april 2023 zijn de zaken onder voormelde parketnummers overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering gevoegd.
De zaken zijn vervolgens ter zitting inhoudelijk behandeld. Verdachte is niet verschenen. Wel is zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsvrouw verschenen. De officier van justitie,
mr. S. Vermeulen, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ook is de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Inzake 02/270645-22
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
[aangeefster] (hierna: aangeefster) heeft bedreigd;
een deur van het Leger des Heils heeft vernield;
inzake 02/270821-22
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (de ruit van) een toegangsdeur en/of een ruit (van een kamer) van het Leger des Heils heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Inzake 02/270645-22
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging met de dood van aangeefster. De officier van justitie acht de ten laste gelegde woorden (“kutwijf, ik ga je vermoorden, zal ik eens koffie over jouw harses gooien”), gelet op onder meer de (grotendeels) bekennende verklaring van verdachte bewezen. Ook acht de officier van justitie de ten laste gelegde schietbewegingen wettig en overtuigend bewezen. Tegenover de ontkennende verklaring van verdachte, plaatst de officier van justitie de geloofwaardige verklaring van aangeefster.
Ook acht de officier van justitie de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling van de ruit van de tussendeur bij de ingang van het Leger des Heils wettig en overtuigend bewezen, gelet op onder meer de (grotendeels) bekennende verklaring van verdachte.
Inzake 02/270821-22
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde vernieling van de ruit van de tweede toegangsdeur van het Leger des Heils. Overigens gaat de officier van justitie er vanuit dat de tweede toegangsdeur dezelfde deur betreft als de tussendeur bij de ingang (
02/270645-22).Ook acht de officier van justitie de wettig en overtuigend bewezen de vernieling van een ruit van een kamer van het Leger des Heils. De officier van justitie baseert zich voor beide vernielingen onder meer op de (grotendeels) bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van de vernieling van de ruit van de kamer van het Leger des Heils als gevolg van het gooien met een fietsstuur stelt de officier van justitie dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Door met een zwaar voorwerp, zoals een fietsstuur, te gooien bestaat de aanmerkelijke kans dat het een nabij goed raakt, als gevolg waarvan dit geraakte goed vernield raakt. Verdachte heeft de kans op vernieling van de ruit van de kamer van het Leger des Heils op de koop toe genomen door met het fietsstuur te gooien.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Inzake 02/270645-22
De verdediging refereert zich voor wat de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten 1 en 2 aan het oordeel van de rechtbank.
Inzake 02/270821-22
De verdediging refereert zich voor wat de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inzake 02/270645-22
Feit 1
Op grond van de aangifte en de (grotendeels) bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging met de dood en met zware mishandeling door aan- geefster dreigend de woorden toe te voegen “kutwijf, ik ga je vermoorden, zal ik eens koffie over jouw harses gooien”.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schietbewegingen heeft gemaakt. Dit wordt door verdachte ontkend en vindt ook geen steun in een ander bewijsmiddel in het dossier. Verdachte wordt daarom van dit onderdeel partieel vrijgesproken.
Feit 2
Op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling van een deur van het Leger des Heils.
Inzake 02/270821-22
Op grond van de aangifte en de (grotendeels) bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde vernieling van de ruit van de tweede toegangsdeur en een ruit van een kamer van het Leger des Heils.
Met de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de vernieling van de ruit van een kamer van het Leger des Heils met een fietsstuur sprake is van voorwaardelijk opzet. Door met zo’n zwaar voorwerp ongecontroleerd te gooien in de nabijheid van ramen, bestaat de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou kunnen intreden en verdachte heeft die kans ook aanvaard.
Met de officier van justitie is de rechtbank van mening dat (de ruit van) de tussendeur bij de ingang van het Leger des Heils (
02/270645-22)dezelfde is als de tweede toegangsdeur van het Leger des Heils
(02/270821-22).Verdachte heeft deze ruit op 21 oktober een trap gegeven waardoor het glas versplinterd raakte en dus beschadigd werd en op 22 oktober wederom, waardoor het glas brak en de ruit dus vernield was.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Inzake 02/270645-22
1.
op 21 oktober 2022 te [plaats] , [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [aangeefster] dreigend de woorden toe te voegen "kutwijf, ik ga je vermoorden, zal ik eens koffie over jouw harses gooien";
2.
op 21 oktober 2022 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een deur, die aan Leger des Heils toebehoorde heeft beschadigd;
Inzake 02/270821-22
in de periode van 20 oktober 2022 tot en met 22 oktober 2022 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk de ruit van een toegangsdeur en een ruit van een kamer, die aan Leger des Heils toebehoorden heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de duur van de door de officier van justitie gevorderde gevangenis- straf moet worden gematigd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een medewerkster van het Leger des Heils bedreigd met de dood en met zware mishandeling. Ook heeft verdachte bij dit opvangcentrum meerdere ruiten vernield. Dit gedrag van verdachte heeft gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Niet alleen bij hulpverleners van het Leger des Heils, maar ook bij de bewoners van dit opvangcentrum.
Deze hulpverlenende organisatie en haar hulpverleners doen hun werk en waren er ook om verdachte juist te helpen. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 5 april 2023. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte op 14 oktober 2022 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor een vernieling. Er is dus sprake van recidive. Verder blijkt hieruit dat verdachte de onderhavige feiten heeft gepleegd, terwijl hij ook nog in een proeftijd liep van een eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke straf wegens brandstichting. Deze omstandigheden worden in het nadeel van verdachte meegewogen.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 16 januari 2023.
Hieruit leidt de rechtbank af dat de reclassering het recidiverisico hoog inschat. Recidive-verhogende factoren zijn het middelengebruik van verdachte, zijn houding en psychiatrische problematiek en zijn dakloosheid. De reclassering signaleert geen steunbronnen. Verdachte heeft een vermijdende houding ten aanzien van (verplichte) hulpverlening en wil met rust gelaten worden. Maatschappelijke teloorgang en gevaar voor de maatschappij dreigt als hij niet de juiste hulp krijgt. Er geldt een afspraak dat wanneer verdachte wordt aangehouden en/of wordt gezien door de politie, er bij aanleiding, een crisisbeoordeling wordt gedaan. Volgens reclassering biedt verplichte zorg in de toekomst mogelijk een uitkomst. Voor nu zijn daar geen acute redenen voor. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden ziet met interventies of toezicht de risico’s te beperken of gedrag te veranderen. De mogelijkheden tot reclasseringsinterventies zijn uitgeput.
[deskundige] heeft ter zitting toegelicht dat verdachte het meest geholpen zou zijn als hij een klinische behandeling ondergaat en stabiliseert. Verdachte weigert echter iedere medewerking en er waren geen acute redenen voor hulpverlening in een verplicht kader. In detentie kunnen de casemanagers in samenwerking met de reclassering wel op zoek naar een passend traject voor verdachte.
Hoewel een gevangenisstraf in beginsel niet de meest passende strafmodaliteit is voor feiten als de onderhavige, ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie. Het verleden van verdachte, de omstandigheid dat sprake is van recidive én de huidige situatie van verdachte, waarin hij dakloos is en elke hulp weigert, maken dat de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het meest passend vindt. Het betalen van een geldboete of het verrichten van een taakstraf acht de rechtbank niet haalbaar. De rechtbank zal derhalve aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Inzake 02/270821-22
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het volgende in beslag genomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer:
- 1 STK handgereedschap, zwart mes, goednummer G2517418.
Het voorwerp is tot het begaan van het feit bestemd en het voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie vordert dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van deze rechtbank van 14 december 2018, ten uitvoer zal worden gelegd. Verdachte had zich schuldig gemaakt aan brandstichting en verduistering.
De verdediging stelt dat de vordering moet worden afgewezen, omdat toewijzing van de vordering niet opportuun is. De (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd voor een geheel ander feit dan de feiten die in deze zaak aan de orde zijn en waarvan de ernst relatief gering is. Een gevangenisstraf leidt niet tot recidivevermindering en evenmin tot gedragsverandering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering in beginsel worden toegewezen.
De deels voorwaardelijke gevangenisstraf is destijds aan verdachte opgelegd om hem de kans te geven zijn leven op de rit te krijgen. Verdachte verbleef 12 maanden in detentie (het onvoorwaardelijke deel van de straf) en moest zich 12 maanden aan de algemene en enkele bijzondere voorwaarden houden. In 2021 is al eens de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf gevorderd, nadat verdachte bijzondere voorwaarden had overtreden. De rechtbank heeft verdachte een kans gegeven en de vordering afgewezen, waarbij de proeftijd is verlengd.
Omdat verdachte al meerdere kansen heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging nu moet worden toegewezen. De rechtbank acht het echter niet proportioneel om de gehele vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen, gelet op de relatief geringe ernst van de gepleegde feiten. Hoewel de feiten die aan de vordering tenuitvoerlegging ten grondslag liggen wezenlijk verschillen van de feiten waarover de rechtbank in dit vonnis heeft geoordeeld, kunnen al deze feiten wel allemaal worden herleid tot het middelengebruik van verdachte. De rechtbank wijst een substantieel deel van de vordering, namelijk vier maanden gevangenisstraf, toe. Tijdens deze detentieperiode kan worden gezocht naar een passend en bij voorkeur duurzaam traject voor verdachte.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 58, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
inzake 02/270645-22
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen;
inzake 02/270821-22
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 14 dagen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het volgende in beslag genomen voorwerp:
- 1 STK handgereedschap, zwart mes, goednummer G2517418;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, die bij vonnis van 14 december 2018 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/820347-18,
een gedeelte ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 4 (vier) maanden;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Hofman, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 april 2023.
Mr. Sterk en mr. Hofman zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.