ECLI:NL:RBZWB:2023:2645

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
02-336619-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetwitwassen van een geldbedrag van 40.100 euro met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzetwitwassen. De verdachte, geboren in 1987, had zijn bankrekening ter beschikking gesteld aan een onbekende persoon, waardoor er op zijn rekening een bedrag van 40.100 euro werd gestort, afkomstig van een oplichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. De officier van justitie had een taakstraf van 50 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en schuldenproblematiek. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, die slachtoffer was van de oplichting. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 32.408,94, te vermeerderen met wettelijke rente, en legde een schadevergoedingsmaatregel op. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact op slachtoffers van oplichting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-336619-21
vonnis van de meervoudige kamer van 20 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987, te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. B.G. Meijer, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Jansen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
geld heeft witgewassen, dan wel dat hij daaraan medeplichtig is geweest.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, zoals primair is tenlastegelegd. Verdachte heeft redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geld dat op zijn rekening werd gestort van misdrijf afkomstig was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Verdachte was in contact gekomen met een jongen, genaamd [naam] . Hij heeft zijn bankpas afgegeven en had met [naam] de afspraak gemaakt dat er een bedrag van maximaal 10.000 euro op zijn rekening zou worden gestort. Verdachte vertrouwde [naam] volledig en ging ervan uit dat het geld dat op zijn rekening zou worden gestort afkomstig was van het bedrijf van [naam] . Verdachte zou nooit hebben ingestemd als hij had geweten dat het om geld van derden ging.
Ten aanzien van de medeplichtigheid zoals subsidiair is ten laste gelegd, betoogt de verdediging dat het dubbel opzet dat hiervoor vereist is, ontbreekt omdat er geen opzet, dan wel voorwaardelijk opzet was op het witwassen. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte de op zijn naam staande ABN AMRO-rekening ( [rekeningnummer] ) ter beschikking heeft gesteld aan een persoon, volgens verdachte genaamd [naam] . Op deze bankrekening is op 19 oktober 2021 in drie delen in totaal een bedrag van 40.100 euro, afkomstig van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), gestort. [slachtoffer] deed op 20 oktober 2021 aangifte van oplichting. Zij verklaarde dat ze telefonisch was benaderd door iemand die zich voordeed als medewerker van de fraudedesk van de ABN AMRO en haar vertelde dat er een transactie van haar bankrekening naar Ghana was onderschept en dat haar bankrekening niet meer beschermd was. [slachtoffer] moest de applicatie Anydesk downloaden zodat de bankmedewerker haar bankzaken veilig kon stellen. [slachtoffer] heeft dit vervolgens gedaan en op instructie van de vermeende medewerker een aantal keer ingelogd met haar identifier, bankpas en pincode. Later bleek dat haar op deze manier een groot bedrag afhandig is gemaakt dat in delen op rekeningen van twee voor haar onbekende mensen is gestort. Naar de bankrekening van verdachte is hiervan een bedrag van € 40.100,= overgemaakt.
De vragen die de rechtbank moet beantwoorden is ​​​of kan worden bewezen dat het bedrag van 40.100 euro uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is, en zo ja, of verdachte dit ook wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden. Uit de aangifte van [slachtoffer] en de overige stukken in het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat het betreffende geldbedrag van misdrijf afkomstig is, te weten de oplichting van [slachtoffer] door een zogenaamde babbeltruc.
Met betrekking tot de wetenschap van verdachte hiervan overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij via een influencer op Snapchat in contact is gekomen met ene [naam] . Deze [naam] appte via Snapchat naar verdachte dat hij in crypto handelde. Verdachte moest een LiteBit-account aanmaken waarnaar hij het geld dat op zijn bankrekening zou worden gestort moest doorstorten. Er zou een bedrag van maximaal € 10.000,= op de rekening van verdachte worden gestort en verdachte zou daarvan 40% mogen houden. Verdachte moest daarvoor wel zijn bankpas en pincode afgeven en verdachte zou na de transactie een brief krijgen van de bank. Verdachte heeft vervolgens zijn pinpas en pincode afgegeven aan iemand die hij niet kende en die door [naam] gestuurd zou zijn. Verdachte heeft ook daadwerkelijk een bedrag van € 14.000,= op zijn bankrekening zien binnenkomen en dit bedrag zelf doorgestort naar het LiteBit-account.. Tot slot heeft verdachte op zitting verklaard dat hij wel vermoedens had dat het geld dat op zijn rekening zou worden gestort afkomstig zou zijn uit misdrijf, maar dat het beloofde geld hem blind maakte, en dat hij eventuele risico’s niet wilde zien.
Verdachte heeft aldus zijn bankrekening laten gebruiken door iemand die hij niet kent en nog nooit heeft ontmoet. Ook zijn bankpas en pincode, wat zeer persoonsgebonden items zijn, heeft verdachte aan iemand afgegeven die hij niet kent en nog nooit eerder heeft gezien. Daarnaast zou verdachte € 4.000,= krijgen voor het doorstorten van een bedrag en voor het slechts tijdelijk een bankpas en pincode afstaan, wat op dat moment voor hem een meer dan dubbel maandsalaris betrof en voor welk maandsalaris hij meer dan 40 uur per week hard moest werken. Daarnaast was verdachte gewaarschuwd dat na de transactie de bank contact met hem zou opnemen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder deze omstandigheden bewust de ogen heeft gesloten voor de herkomst van de geldbedragen en daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de op zijn bankrekening gestorte geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Aldus is sprake geweest van opzetwitwassen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 oktober 2021 in Nederland een geldbedrag van in totaal 40.100,00 euro heeft voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat dat
geldbedrag- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, is in de zesde regel van het tenlastegelegde weggevallen het woord
geldbedrag.
De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 50 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraken dient geen straf te worden opgelegd. Indien toch een straf wordt opgelegd, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op alle persoonlijke omstandigheden niet passend en dient te worden volstaan met een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetwitwassen. Hij heeft zijn bankrekening beschikbaar gesteld aan derden die zich bezighielden met oplichting. Hierdoor is er
€ 40.100,= aan crimineel geld op zijn bankrekening gestort. Waar het geld vervolgens is gebleven, is niet geheel duidelijk geworden. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer en de openbare orde en verdachte verdient daarom straf. In dit geval heeft verdachte gefaciliteerd dat er een groot bedrag aan spaargeld van [slachtoffer] kon worden afgenomen. Ter zitting is gebleken dat dit haar financiële situatie substantieel negatief heeft beïnvloed, en zij niet in aanmerking komt voor enige vergoeding door de bank. Oplichting, in de vorm als hier aan de orde was, en het daarmee onlosmakelijk verbonden witwassen kan zich alleen ontplooien als personen, zoals verdachte, bereid zijn hun bankrekening ter beschikking te stellen.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmodaliteit en strafmaat rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn strafblad, het tijdsverloop in de strafprocedure en het gegeven dat verdachte een zogenaamde katvanger is en zeer waarschijnlijk niets van het door oplichting verkregen geld heeft gekregen. Ook houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten van het LOVS ( Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) voor fraude waar de rechtbank aansluiting bij zoekt. Volgens deze oriëntatiepunten is bij dit bedrag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden passend. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten omdat verdachte voor soortgelijke feiten niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en omdat de feiten al ruim tweeëneenhalf jaar geleden hebben plaatsgevonden. Verder heeft verdachte zijn leven op orde, heeft hij werk en is hij hard bezig zijn schulden af te lossen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit doorkruisen. Wel acht de rechtbank een flinke stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke straf voor verdachte van groot belang, mede gelet op zijn schuldenproblematiek, om te voorkomen dat hij weer op “makkelijke” wijze aan geld komt. Daarnaast dient verdachte een taakstraf uit te voeren.
Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf voor de duur van 180 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 90 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 47.090,33 voor onderhavig feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 32.408,94,= aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2021 over het bedrag van € 32.400,= en vanaf 6 april 2023 voor het bedrag van € 8,94 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij de bepaling van dit bedrag is het totaalbedrag van € 40.100 euro dat op de rekening van verdachte is gestort vanaf de bankrekening van [slachtoffer] als uitgangspunt genomen. Uit het dossier blijkt dat er een bedrag van € 7.700,= is teruggestort naar de bankrekening van [slachtoffer] . Dit bedrag moet in mindering worden gebracht op het bedrag van € 40.100,=. De gevorderde reiskosten voor het bedrag van € 8,94 kunnen ook worden toegewezen, zodat die bij het bedrag moeten worden opgeteld.
Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, omdat de terbeschikkingstelling van de bankrekening een onmisbare schakel was voor het voorhanden hebben van het uit misdrijf afkomstige geld (dus voor het witwassen). Daarom is sprake van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vaststaan. Verdere behandeling van dit deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel dan ook niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: opzetwitwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 32.408,94aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2021 over het bedrag van € 32.400,= en vanaf 6 april 2023 voor het bedrag van € 8,94 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
, € 32.408,94te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
197 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Gillesse, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. C. Hofman, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 april 2023.
Mr. Gillesse, mr. Hofman en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.