ECLI:NL:RBZWB:2023:2640

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
02-334203-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor witwassen en medeplichtigheid aan witwassen wegens onduidelijke tenlastelegging

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1965, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 april 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van witwassen en medeplichtigheid aan witwassen, waarbij de tenlastelegging vermeldde dat de medeplichtigheid op of omstreeks 19 oktober 2021 zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank constateerde echter dat de relevante feiten zich op 11 oktober 2021 hebben voorgedaan, wat niet onder de tenlastelegging viel. Hierdoor kon de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van de tenlastelegging.

Tijdens de zitting op 6 april 2023 hebben zowel de officier van justitie, mr. M. Jansen, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie vroeg vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit, maar achtte de medeplichtigheid wel bewezen. De verdediging was van mening dat er geen opzet of voorwaardelijk opzet was op het witwassen, en vroeg ook vrijspraak voor het subsidiaire feit.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wist van de bankrekeningen die op zijn naam waren geopend en dat er geen bewijs was voor zijn wetenschap van de geldbedragen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Daarnaast verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan. De kosten van de verdachte werden begroot op nihil.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-334203-21
vonnis van de meervoudige kamer van 20 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1965, te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] , Nederland,
raadsman mr. M. Sculic, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Jansen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
geld heeft witgewassen, dan wel dat hij daaraan medeplichtig is geweest.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vraagt vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit (het witwassen). Het subsidiair ten laste gelegde, de medeplichtigheid aan het witwassen, acht zij wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft gelegenheid, middelen en inlichtingen verschaft door aan een voor hem onbekende persoon een foto van zijn identiteitskaart en een foto van zichzelf te verstrekken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde. Verdachte heeft geen opzet dan wel voorwaardelijk opzet gehad op het witwassen. Om die reden dient ook voor het subsidiaire feit vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
witwassen
Verdachte wordt primair verweten dat hij op of omstreeks 19 oktober 2021 geldbedragen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze uit misdrijf afkomstig waren.
Verdachte verklaart dat hij een foto van zijn identiteitskaart en een foto van zichzelf heeft laten maken door een persoon op een treinstation in Rotterdam. Volgens verdachte bood die persoon hem daarvoor veertig euro. Met deze beide foto’s zijn op naam van verdachte bankrekeningen bij KNAB en de Rabobank geopend, waarop op 19 oktober 2021 geld is gestort dat afkomstig was van oplichting. Dit geld is vrijwel onmiddellijk weer doorgestort naar cryptorekeningen.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte de beschikking had over de (gelden op de) betreffende bankrekeningen.. Verdachte heeft onder meer verklaard dat hij niet wist dat er rekeningen bij KNAB en Rabobank op zijn naam waren geopend en dat hij nooit enig bericht van één van beide banken heeft ontvangen. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet onaannemelijk, onder meer gelet op de persoonlijke situatie waarin verdachte zich toen bevond, te weten drugsverslaafd en snakkend naar geld. Ook betrekt de rechtbank daarbij de foto’s die van verdachte en zijn identiteitskaart zijn gemaakt, waaruit blijkt dat deze ergens in het donker op een treinstation zijn gemaakt. Dit laatste ligt namelijk niet voor de hand als je zelf een bankrekening opent en daarbij een foto van jezelf moet overleggen. In het dossier bevindt zich bovendien geen begin van bewijs voor de wetenschap van verdachte van die bankrekeningen. Nu niet is komen vast te staan dat verdachte wetenschap had van het bestaan van deze bankrekeningen kan niet worden vastgesteld dat er sprake was van enige beschikkingsmacht van verdachte over de (gelden op die) bankrekeningen (bij KNAB en de Rabobank). Om die reden kan het voorhanden hebben van de geldbedragen niet bewezen worden en dient verdachte van het primair ten laste gelegde feit vrijgesproken te worden.
medeplichtigheid aan witwassen
Verdachte wordt subsidiair verweten dat hij zich op of omstreeks 19 oktober 2021 schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan witwassen door een foto van zijn identiteitskaart en een foto van zichzelf aan een ander ter beschikking te stellen.
De rechtbank gaat uit van de verklaring van verdachte dat hij in ruil voor geld foto’s van zijn identiteitskaart en zichzelf heeft laten maken door een ander. Vast staat dus dat hij deze gegevens aan een ander ter beschikking heeft gesteld. De volgende vraag is wanneer verdachte dit heeft gedaan.
Uit het procesdossier blijkt dat de Rabobankrekening op naam van verdachte is geopend op 11 oktober 2021. Ook werd op 11 oktober 2021 een Litebit-account op naam van verdachte geopend waarbij de hierboven genoemde foto’s van verdachte en zijn identiteitskaart zijn gebruikt.
Gelet op het voorgaande, moet verdachte in ieder geval uiterlijk op 11 oktober 2021 de foto’s van zichzelf en zijn identiteitskaart hebben laten maken en daarmee aan een ander ter beschikking hebben gesteld. Echter, ten laste is gelegd dat hij dit op of omstreeks 19 oktober 2021 heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel, mede op grond van vaste jurisprudentie, dat onder de in de tenlastelegging vermelde tijdsaanduiding “op of omstreeks 19 oktober 2021” niet kan worden begrepen de datum van 11 oktober 2021, meer dan een week ervoor. Om die reden zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.

5.De benadeelde partij

De [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 47.090,33 voor het onderhavige feit.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Gillesse, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. C. Hofman, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 april 2023.
Mr. Gillesse, mr. Hofman en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.