Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
‘aanmerkelijk onvoorzichtig’. Verdachte heeft derhalve een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt, zoals wordt bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Het gevolg van de aanrijding is dat het slachtoffer een gebroken hand heeft, hetgeen moet worden beschouwd als lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
(hierna: verdachte)die andere scooters voorbij gereden is. Zij heeft de scootersnelheid van verdachte omschreven als ‘heel hard’. Verdachte is tijdens de inhaalactie op de weghelft van [slachtoffer] terechtgekomen, waarna een aanrijding heeft plaatsgevonden. Volgens [slachtoffer] heeft verdachte niet geremd en heeft hij haar niet gezien. De verklaring van [slachtoffer] wordt onderschreven door de verklaring van [getuige 1] . Deze getuige heeft waargenomen dat verdachte in een onoverzichtelijke bocht over de middellijn heen gereden is, zodat hij op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terechtgekomen is, waar [slachtoffer] en [getuige 1] gefietst hebben. Het is ook volgens [getuige 1] ‘heel hard’ gegaan. Verdachte heeft bij de politie erkend dat hij te hard gereden heeft in een onoverzichtelijke bocht. Hij heeft naar zijn zeggen een verkeerde inschatting gemaakt.
5.De strafbaarheid
6.De strafoplegging
7.De wettelijke voorschriften
8.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
een taakstraf van 20 (twintig) uren, subsidiair 10 (tien) dagen vervangende hechtenis, waarvan 10 (tien) uren, subsidiair 5 (vijf) dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, voor de duur van 3 (drie) maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.