ECLI:NL:RBZWB:2023:264

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
02/227405-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met taakstraf en ontzegging rijbevoegdheid

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2023, is de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval door schuld, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de snelheid van de verdachte ten tijde van het ongeval niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld, en dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte schuld had aan het ongeval.

Wel werd de verdachte veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit, dat hij gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt, zoals bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een hogere snelheid dan verantwoord had gereden en tijdens een inhaalmanoeuvre onvoldoende rechts had gehouden, waardoor hij op de weghelft van tegemoetkomend verkeer terechtkwam. Dit leidde tot een aanrijding met een fietsster, die hierdoor letsel opliep.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 20 uur, subsidiair 10 dagen hechtenis, waarvan 10 uur subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van drie maanden, eveneens voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn PTSS en blanco strafblad, en matigde de straf in vergelijking met de eis van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/227405-22
vonnis van de meervoudige kamer van 20 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
wonende op het adres: [woonadres]
raadsman: mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt dat aan zijn schuld te wijten is, dan wel dat hij gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte, op een snorfiets waarvan hij de bestuurder is geweest, met te hoge snelheid een onoverzichtelijke bocht is ingereden. Hij heeft daarbij een inhaalmanoeuvre verricht en is daarbij op de andere weghelft terechtgekomen. Hierdoor is een aanrijding ontstaan met een fietsster die hem in tegenovergestelde richting tegemoet is gereden. De gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als
‘aanmerkelijk onvoorzichtig’. Verdachte heeft derhalve een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt, zoals wordt bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Het gevolg van de aanrijding is dat het slachtoffer een gebroken hand heeft, hetgeen moet worden beschouwd als lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde en heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Het opsporingsonderzoek van de politie is incompleet en bevat gebreken. De situatieschets van het ongeluk is niet gedetailleerd genoeg, er is geen verkeersongevallenanalyse opgemaakt en er zijn meerdere getuigen niet gehoord. Daarnaast is geen verkeersspecialist van de politie betrokken bij het onderzoek. Verder zijn de getuigen en het slachtoffer niet in een vraag/antwoord-stijl verhoord. Hetgeen zij hebben verklaard, is bovendien niet altijd gebaseerd op eigen waarneming, maar is voor een deel gebaseerd op vermoedens. Voorts staan een aantal getuigenverklaringen diametraal tegenover elkaar. Verdachte heeft daarentegen wel consistent verklaard. Deze verklaring dient als uitgangspunt te worden genomen en op basis daarvan moeten de gedragingen worden beoordeeld. Tot slot is van belang dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden beschouwd en evenmin als letsel, waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in normale bezigheden is ontstaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit
Het juridisch kader
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan. Voor schuld is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en de oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank is, met de verdediging, van oordeel dat op basis van dit strafdossier een aantal zaken niet kunnen worden vastgesteld. Het is voor de rechtbank niet duidelijk met welke snelheid verdachte heeft gereden ten tijde van het verkeerongeval. De vraag of, en zo ja in welke mate, de maximumsnelheid is overschreden, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden beantwoord. Daarnaast zijn van de plaats van het ongeval slechts twee foto’s in het dossier beschikbaar en is een situatieschets bijgevoegd. Er zijn geen foto’s van de schade aan de fiets en de snorscooter gemaakt. Op grond van deze stukken kan niet worden afgeleid wat de precieze locatie van de botsing in de bocht is geweest, de impact van de botsing op de fiets en snorfiets en of er (contra)indicaties op het wegdek zijn dat er door verdachte geremd is. Deze feiten en omstandigheden zijn essentieel bij de beoordeling van het primair ten laste gelegde. Mede door het ontbreken van een verkeersongevallenanalyse kan hierover in deze zaak geen opheldering worden gegeven. De verklaringen die zijn afgelegd door de getuigen, verdachte en het slachtoffer maken dit niet anders.
De rechtbank is op basis van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om daaraan de conclusie te verbinden dat de gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als (zeer) aanmerkelijk, dan wel onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag. Er is dan ook geen sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Het verweer van de verdediging slaagt in zoverre.
4.3.2
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.3
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit
Het juridisch kader
Voor overtreding van artikel 5 WVW is een duidelijke grens aan de strafrechtelijke verwijtbaarheid gesteld, in die zin dat er sprake moet zijn van concreet gevaarzettend gedrag van de verkeersdeelnemer. Dit gedrag behelst in beginsel ieder gedrag dat van invloed is op de veiligheid van het verkeer, waarbij de strekking is dat er in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar door de gedraging is ontstaan. Of dit zo is, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Ook bij artikel 5 WVW geldt dat de gevolgen, hoe ernstig ook, volgens vaste jurisprudentie niet bepalend zijn voor de beoordeling door de strafrechter.
Met inachtneming van het voorgaande, dient de rechtbank in deze zaak op basis van dit dossier antwoord te geven op de vraag of er sprake is van een of meerdere door verdachte gemaakte verkeersfouten en of als gevolg daarvan, gevaar of hinder op de weg is ontstaan waarvan verdachte strafrechtelijk een verwijt in de zin van artikel 5 WVW valt te maken.
De feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting komt de volgende gang van zaken naar voren. Op 19 mei 2022 bevindt het [slachtoffer] zich op het Vijverpad in Tilburg, waar zij heeft gefietst. Het Vijverpad is een fietspad van ongeveer 4 meter breed, waarbij de weghelften gescheiden worden door een onderbroken streep. [slachtoffer] heeft gezien dat, midden in een aldaar gelegen bocht, een inhaalmanoeuvre is verricht door een scooterbestuurder
(hierna: verdachte)die andere scooters voorbij gereden is. Zij heeft de scootersnelheid van verdachte omschreven als ‘heel hard’. Verdachte is tijdens de inhaalactie op de weghelft van [slachtoffer] terechtgekomen, waarna een aanrijding heeft plaatsgevonden. Volgens [slachtoffer] heeft verdachte niet geremd en heeft hij haar niet gezien. De verklaring van [slachtoffer] wordt onderschreven door de verklaring van [getuige 1] . Deze getuige heeft waargenomen dat verdachte in een onoverzichtelijke bocht over de middellijn heen gereden is, zodat hij op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terechtgekomen is, waar [slachtoffer] en [getuige 1] gefietst hebben. Het is ook volgens [getuige 1] ‘heel hard’ gegaan. Verdachte heeft bij de politie erkend dat hij te hard gereden heeft in een onoverzichtelijke bocht. Hij heeft naar zijn zeggen een verkeerde inschatting gemaakt.
Het oordeel van de rechtbankOp basis van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden -en de in de Bijlage II aangehechte bewijsmiddelen- kunnen de volgende gedragingen aan verdachte worden toegeschreven.
Op de eerste plaats heeft verdachte in een onoverzichtelijke bocht met een hogere snelheid gereden dan ter plaatse verantwoord is. Dat verdachte harder heeft gereden dan zijn voorgangers en een inhaalmanoeuvre op dit punt van het fietspad heeft ingezet, maakt alleen al dat zijn snelheid hoger was dan ter plaatse verantwoord. Op de tweede plaats houdt de rechtbank het ervoor dat verdachte, tijdens de inhaalmanoeuvre, niet op de eigen weghelft (rechts) is blijven rijden. Verdachte moet tegen de rijrichting in van het verkeer uit de tegenovergestelde richting zijn gereden. [slachtoffer] en [getuige 1] hebben hierover eensluidend verklaard, namelijk dat verdachte op de rijstrook van het hem tegemoetkomend verkeer is uitgekomen bij de inhaalactie. Op de derde plaats kan uit het geheel van de vooromschreven gedragingen worden afgeleid dat verdachte onvoldoende aandacht heeft geschonken aan de verkeerssituatie ter plaatse. Immers, door vermelde gedragingen is verdachte tegen het slachtoffer aangereden. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij niet de indruk heeft gehad dat verdachte haar heeft zien aankomen, terwijl dit wel van hem mocht worden verlangd. Dit klemt temeer nu [slachtoffer] , volgens [getuige 1] , juist zelf wel uiterst rechts heeft aangehouden op haar eigen weghelft.
De bespreking van het verweer
De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij heeft moeten uitwijken voor een beweging naar links van [getuige 2] in de bocht, vlak voordat verdachte de inhaalmanoeuvre heeft willen verrichten. Deze verklaring wordt namelijk niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Integendeel, de verklaring van verdachte wordt weersproken door de verklaring van [slachtoffer] inhoudende dat verdachte (midden)in de bocht de inhaalactie al volledig heeft uitgevoerd. Verdachte is dus al voorbij [getuige 2] gereden en is als eerste uit de bocht gekomen. Hij heeft echter daarna niet tijdig kunnen reageren en anticiperen op [slachtoffer] die hij toen op de andere weghelft is tegengekomen.
Het verweer wordt door de rechtbank verworpen.
De conclusie moet dan ook zijn dat verdachte met deze gedragingen gevaar en hinder heeft veroorzaakt op de weg, zoals wordt bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 mei 2022 te Tilburg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets), daarmede rijdende over de weg, het Vijverpad, zich zodanig heeft gedragen dat door zijn gedragingen gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd, immers heeft hij, verdachte, gereden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was en tijdens een inhaalmanoeuvre onvoldoende rechts gehouden en (deels) gereden op het weggedeelte dat bestemd is voor het aan hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer en in onvoldoende mate op het voor hem, verdachte, gelegen fietspad gelet of dit fietspad vrij was van overige verkeersdeelnemers.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis. Daarnaast houdt de strafeis in dat verdachte wordt veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om die reden de straf te matigen. Verdachte heeft PTSS, een blanco strafblad en heeft zijn rijbewijs in de toekomst nodig als hij weer een baan heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 19 mei 2022 in Tilburg met een hogere snelheid dan verantwoord was, in een onoverzichtelijke bocht, een inhaalmanoeuvre uitgevoerd. Hij is hierdoor op het weggedeelte terechtgekomen van tegemoetkomend fietsverkeer, zonder zich er voldoende van te vergewissen dat deze weghelft vrij was. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar en hinder op de weg. Dit gevaar heeft zich ook daadwerkelijk gemanifesteerd en heeft geleid tot een verkeersongeval, waardoor het slachtoffer een gebroken handbeen heeft opgelopen. Zij heeft daardoor pijn ondervonden en nadat haar hand uit het gips kwam, was er bij haar sprake van tijdelijk krachtsverlies in haar hand. Hoewel verdachte geen schuld heeft aan dit ongeval in de zin van artikel 6 WVW, houdt de rechtbank wel rekening met de ernst van de gevolgen van het gevaarlijk verkeersgedrag.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op de straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare zaken. Er wordt in acht genomen dat er sprake is van een overtreding en niet van een misdrijf. Daarnaast wordt rekening gehouden met het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte. Hieruit komt naar voren dat hij niet eerder door justitie is vervolgd voor enig strafbaar feit. Verder is van belang dat verdachte wel gedeeltelijk heeft erkend een fout te hebben gemaakt en dat hij de gevolgen van het ongeluk voor het slachtoffer heeft betreurd. Dit getuigt van introspectief vermogen en daarbij speelt tevens een rol, zo is ter zitting gebleken, dat verdachte zelf in het verleden ook slachtoffer is geweest van een zwaar verkeerongeluk en nog altijd kampt met de fysieke en mentale gevolgen daarvan. Dit alles weegt in strafmatigende zin mee. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de financiële omstandigheden van verdachte en zal mede om die reden een taakstraf in plaats van een geldboete opleggen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij het van het primair ten laste gelegde en komt daarmee tot een minder verstrekkende bewezenverklaring dan de officier van justitie en zal om die reden een lagere straf opleggen dan is gevorderd. Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis, waarvan 10 uren subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast wordt aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het subsidiair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 20 (twintig) uren, subsidiair 10 (tien) dagen vervangende hechtenis, waarvan 10 (tien) uren, subsidiair 5 (vijf) dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, voor de duur van 3 (drie) maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. A. Hello en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 januari 2023.
De voorzitter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.