In deze zaak hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, waarbij een bouwstop met last onder dwangsom was opgelegd aan een derde partij die een omgevingsvergunning had aangevraagd voor het realiseren van zes appartementen voor recreatieve verhuur. De aanvraag was gedaan op 18 januari 2022, maar de vergunning was nog niet verleend. Verzoekers hebben hun zienswijze naar voren gebracht tijdens de periode dat het ontwerpbesluit ter inzage lag. Na melding van illegale bouwactiviteiten door verzoekers, heeft het college op 1 februari 2023 een bouwstop opgelegd. Echter, op 14 februari 2023 werd deze bouwstop opgeheven omdat de derde partij aanvullende gegevens had aangeleverd.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen. Tijdens de zitting op 28 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de werkzaamheden vergunningplichtig zijn en dat de bouwstop ten onrechte was opgeheven. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoekers bij het voorkomen van een onomkeerbare situatie zwaarder weegt dan het financiële belang van de derde partij. De voorzieningenrechter heeft daarom het bestreden besluit geschorst en het college opgedragen het griffierecht aan verzoekers te vergoeden, evenals de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke regeling die voorkomt dat er een onomkeerbare situatie ontstaat zonder dat een voorzieningenrechter de zaak heeft beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de derde partij niet in een andere positie verkeert dan andere initiatiefnemers die moeten wachten op de vergunning.