ECLI:NL:RBZWB:2023:2603

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1927 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een bouwstop met last onder dwangsom in het kader van een omgevingsvergunning

In deze zaak hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, waarbij een bouwstop met last onder dwangsom was opgelegd aan een derde partij die een omgevingsvergunning had aangevraagd voor het realiseren van zes appartementen voor recreatieve verhuur. De aanvraag was gedaan op 18 januari 2022, maar de vergunning was nog niet verleend. Verzoekers hebben hun zienswijze naar voren gebracht tijdens de periode dat het ontwerpbesluit ter inzage lag. Na melding van illegale bouwactiviteiten door verzoekers, heeft het college op 1 februari 2023 een bouwstop opgelegd. Echter, op 14 februari 2023 werd deze bouwstop opgeheven omdat de derde partij aanvullende gegevens had aangeleverd.

Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen. Tijdens de zitting op 28 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de werkzaamheden vergunningplichtig zijn en dat de bouwstop ten onrechte was opgeheven. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoekers bij het voorkomen van een onomkeerbare situatie zwaarder weegt dan het financiële belang van de derde partij. De voorzieningenrechter heeft daarom het bestreden besluit geschorst en het college opgedragen het griffierecht aan verzoekers te vergoeden, evenals de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke regeling die voorkomt dat er een onomkeerbare situatie ontstaat zonder dat een voorzieningenrechter de zaak heeft beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de derde partij niet in een andere positie verkeert dan andere initiatiefnemers die moeten wachten op de vergunning.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1927 WABO VV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 28 maart 2023 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[namen verzoekers], te [woonplaats verzoekers], verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [vestigingsplaats vergunninghouder],
gemachtigde: mr. K.M. Moeliker.

Procesverloop

Derde partij heeft op 18 januari 2022 een omgevingsvergunning gevraagd voor het realiseren van zes appartementen voor recreatieve verhuur in het pand [adres pand] te [plaats pand]. De aanvraag heeft betrekking op de activiteit bouwen, op het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en op het in gebruik nemen van een bouwwerk met het oog op de brandveiligheid.
Verweerder heeft op 13 oktober 2022 kenbaar gemaakt dat hij voornemens is om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Vanwege de vereiste afwijking van de regels van het bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” met toepassing van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) heeft verweerder de aanvraag voorbereid volgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Gedurende de tijd dat het ontwerpbesluit ter inzage lag hebben verzoekers hun zienswijze naar voren gebracht. Omdat de bouwwerkzaamheden in het pand (weer) een aanvang hadden genomen en verzoekers nog geen reactie op hun zienswijze hadden ontvangen, hebben zij op 30 januari 2023 bij verweerder melding gemaakt van de illegale bouwactiviteiten.
Dit heeft geleid tot een bouwcontrole en vervolgens tot het besluit van 1 februari 2023 om derde partij een bouwstop met last onder dwangsom op te leggen.
Bij besluit van 14 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bouwstop per direct opgeheven omdat derde partij aanvullende gegevens ten behoeve van de vergunningverlening had aangeleverd en het traject richting legalisering daarmee is gestart.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 28 maart 2023. Verzoekers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [namen vertegenwoordigers]. Derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.M. Moeliker en [naam vertegenwoordiger].

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. Vaststaat dat de werkzaamheden in en aan het pand [adres pand] te [plaats pand] vergunningplichtig zijn. Weliswaar is een ontwerpbesluit ter inzage gelegd waarin het college aangeeft medewerking te willen verlenen aan de door derde partij gevraagde omgevingsvergunning, maar die vergunning is tot op heden nog niet verleend. Niettemin heeft het college de bouwstop per direct opgeheven. Volgens het college is met het indienen van een ontvankelijke aanvraag het traject richting legalisering gestart. Zoals het college zelf al bij het opleggen van de bouwstop terecht heeft opgemerkt, is het bij een dergelijke ordemaatregel echter niet relevant of sprake is van concreet zicht op legalisatie. Derde partij heeft een beroep gedaan op de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 augustus 2021, ECLI:NL:RBOVE:2022:3346, waarin de voorzieningenrechter van die rechtbank een opgelegde bouwstop per direct heeft opgeheven omdat “anders dan op het moment waarop de bouwstop is opgelegd (..) er naar het oordeel van de voorzieningen-rechter nu (meer) concreet zicht op legalisatie (is)”. Deze zaak is echter niet op één lijn te stellen met de situatie die hier aan de orde is, reeds omdat de voorzieningenrechter van deze rechtbank in deze zaak wel rekening moet houden met omwonenden die belang hebben bij het voortduren van de bouwstop.
Verder is van belang dat de aanvraag is voorbereid volgens de uov zodat de omgevingsvergunning ingevolge artikel 6.1, tweede lid, van de Wabo eerst in werking treedt na afloop van de (6 weken-)termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb. Vervolgens bepaalt artikel 6.1, derde lid, van de Wabo dat, indien binnen die 6 weken-termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de omgevingsvergunning niet in werking treedt voordat op dat verzoek is beslist. Dit betekent dat het belang van verzoekers bij het voorkomen van een onomkeerbare situatie wordt ondersteund door een wettelijke regeling die in het leven is geroepen om te voorkomen dat er een onomkeerbare situatie kan ontstaan zonder dat een voorzieningenrechter er naar heeft kunnen kijken.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt dit belang zwaarder dan het financiële belang van derde partij bij het mogen doorgaan met bouwen zonder te beschikken over de vereiste vergunning. Derde partij verkeert niet in een andere positie dan alle andere initiatiefnemers in Nederland die een bouwproject willen realiseren en die ook moeten wachten totdat de vergunning is verleend en in werking is getreden.
3. Dit brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het bestreden besluit moet worden geschorst. Daardoor herleeft het besluit van 1 februari 2023 waarbij derde partij een bouwstop met last onder dwangsom is opgelegd. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden. Daarnaast veroordeelt de voorzieningenrechter het college in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Het betreft een bedrag van € 78,80 voor twee dagretour treinkaarten 2e klas.

Beslissing

  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,-- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 78,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 28 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.