ECLI:NL:RBZWB:2023:26

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
22-010901 en 22-010900
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vergoeding wegens ondergane voorlopige hechtenis

Op 3 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een vergoeding vroeg voor de schade die hij had geleden door ondergane voorlopige hechtenis. Verzoeker, geboren in 1965 en woonachtig in Oisterwijk, had op 12 februari 2020 in verzekering gesteld en was op 15 mei 2020 onder voorwaarden uit de voorlopige hechtenis geschorst. Hij werd op 22 april 2022 vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. In zijn verzoekschrift vroeg hij een totale vergoeding van € 9.730,00 voor de dagen die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht, alsook een vergoeding van € 680,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie stelde dat de verzochte vergoeding volgens hun berekening toewijsbaar was tot € 9.515,00. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld en kwam tot de conclusie dat verzoeker recht had op een vergoeding van € 9.610,00 voor de schade wegens ondergane voorlopige hechtenis en € 680,00 voor de kosten van het verzoekschrift. De rechtbank wees de overige verzoeken af. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-038590-20
rk-nummers: 22-010901 en 22-010900
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 24 mei 2022, in de zaak:
[verzoeker] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. A.A.W. den Ouden te (5061 KB) Oisterwijk, Schijfstraat 6F.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 9.730,00, € 9.730,00, voor schade wegens ondergane voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00 € 340,00 zijnde de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het vonnis van de meervoudige kamer van 22 april 2022 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 12 februari 2020 in verzekering is gesteld en op 15 mei 2020 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 20 december 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. T.M.C. Hendriks, en mr. A.A.W. den Ouden als gemachtigd advocaat van verzoeker, gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij op 12 februari 2020 in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer in verzekering is gesteld. Diezelfde dag zijn aan verzoeker alle beperkingen opgelegd. Op 19 februari 2020 werden deze beperkingen opgeheven. Verzoeker is met ingang van 15 mei 2020 onder voorwaarden geschorst uit de voorlopige hechtenis en is vervolgens bij vonnis van de meervoudige strafkamer op 22 april 2022 integraal vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde. Verzoeker acht het redelijk dat aan hem een vergoeding wordt toegekend van in totaal € 9.730,00 voor de drie dagen die hij in verzekering in beperkingen op het politiebureau heeft doorgebracht (3 x € 130,00) en voor de 91 dagen die hij de P.I. Dordrecht verbleef (91 x € 100,00), te vermeerderen met een bedrag van € 30,00 voor de 8 dagen gedurende welke hij aan alle beperkingen onderworpen was. Tot slot wordt verzocht om de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich opnieuw op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding wegens ondergane voorlopige hechtenis volgens de berekening van het Openbaar Ministerie toewijsbaar is tot een bedrag van een bedrag van € 9.515,00.
De raadsman heeft zich in raadkamer gerefereerd aan het voorlopig oordeel van de rechtbank dat verzoeker volgens de berekening van de rechtbank recht zou hebben op vergoeding van een bedrag van € 9.610,00.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker is vrijgesproken. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan hem een vergoeding toe te kennen voor de dagen die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Verzoeker heeft
94 dagen in voorlopige hechtenisdoorgebracht, waarvan 2 dagen met beperkingen op het politiebureau en 92 dagen dagen in het Huis van Bewaring waarvan 5 dagen met beperkingen. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 130,00, maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 100,00 wordt aangemerkt als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 100,00.
De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 9.610,00.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 9.610,00, bestaande uit de schade wegens ondergane voorlopige hechtenis;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 680,00, bestaande uit de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 10.290,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Den Ouden Stichting Beheer Derdengelden, onder vermelding van “ [naam] ”
Deze beslissing is op 3 januari 2023 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 januari 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).