ECLI:NL:RBZWB:2023:2599

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
AWB- 23_61
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 14 april 2023, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg op zijn aanvraag van 26 augustus 2022, zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig is. Eiser heeft op 3 januari 2023 beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist.

Verweerder stelt dat de beslistermijn voor het Woo-verzoek niet was verstreken op het moment van het indienen van het beroep. Hij is van mening dat de aanvraag van 26 augustus 2022 als bezwaar is meegenomen in een eerdere procedure. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat verweerder op 16 januari 2023 op het bezwaar tegen de beschikking van 1 augustus 2022 heeft beslist, maar dat dit niet betekent dat de nieuwe aanvraag van 26 augustus 2022 in die procedure is meegenomen. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen rechtsgeldig is en voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

Ondanks het standpunt van verweerder heeft deze op 13 februari 2023 alsnog een besluit genomen op het Woo-verzoek van 26 augustus 2022. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen mede geacht wordt te zijn gericht tegen dit besluit. Aangezien eiser geen inhoudelijke standpunten heeft ingediend over het Woo-verzoek, verwijst de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 februari 2023 naar verweerder ter behandeling als bezwaar. De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- dient te vergoeden en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en verwijst het beroep tegen het besluit van 13 februari 2023 naar verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/61

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 26 augustus 2022 als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo).

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Verweerder is van mening dat de beslistermijn voor het Woo-verzoek niet was verstreken op het moment dat eiser op 3 januari 2023 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek gelijk is aan het Woo-verzoek van 8 juli 2022. Hierop heeft verweerder op 1 augustus 2022 een beslissing genomen, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. Verweerder stelt dat de nieuwe aanvraag van 26 augustus 2022 als bezwaar is meegenomen in die procedure.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 16 januari 2023 op het bezwaar tegen de beschikking van 1 augustus 2022 heeft beslist. Anders dan verweerder stelt, kan de rechtbank hieruit niet afleiden dat de hernieuwde aanvraag van 26 augustus 2022 in deze procedure is meegenomen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen en dat het beroepschrift voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Ondanks het standpunt van verweerder, heeft verweerder op 13 februari 2023 alsnog een apart besluit op het Woo-verzoek van 26 augustus 2022 genomen. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
Niet gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het Woo-verzoek zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Bij brief van 7 maart 2023 heeft de rechtbank aan eiser de vraag voorgelegd of hij het al dan niet eens is met de beslissing van verweerder. Daarbij heeft de rechtbank aangegeven dat als er niet binnen de gestelde termijn van twee weken gereageerd wordt, de rechtbank ervan uit gaat dat eiser het niet eens is met het besluit. In dat geval wordt het beroep verder behandeld op grond van het eerder ingediende beroepschrift.
Eiser heeft desgevraagd telefonisch aangegeven het niet eens te zijn met het besluit van 13 februari 2023.
Nu eiser nog geen inhoudelijke standpunten ten aanzien van het Woo-verzoek heeft ingediend, ziet de rechtbank aanleiding het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit van 13 februari 2023 te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar (artikel 6:20, vierde lid, van de Awb).
Dit betekent dat de rechtbank het (aanvullend) beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift zal doorzenden aan verweerder onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Nu dit beroepschrift reeds in bezit is van verweerder zal de rechtbank dit niet opnieuw toezenden en volstaan met deze mededeling.
Omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn Woo-verzoek bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Daarnaast zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.
De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht (wegingsfactor 0,5), gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verwijst het beroep tegen het besluit van 13 februari 2023 naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 14 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.