ECLI:NL:RBZWB:2023:2591

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
02/066759-22 en 02/304221-19 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor drie overvallen met toepassing van het adolescentenstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij drie overvallen op supermarkten in Roosendaal. De verdachte, geboren in 2002 en gedetineerd in een jeugdinrichting, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden. De rechtbank heeft uitgebreid stilgestaan bij de vraag of het adolescentenstrafrecht van toepassing was, maar heeft uiteindelijk besloten om de verdachte te berechten volgens het volwassenenstrafrecht. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de overvallen, waarbij hij medewerkers met een mes had bedreigd en geld had geëist. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en medeverdachten meegewogen, evenals de modus operandi van de verdachte, die bij alle overvallen vergelijkbaar was. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ADHD en licht verstandelijke beperking, maar concludeerde dat deze niet voldoende waren om af te wijken van het volwassenenstrafrecht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële schade voor de slachtoffers van de overvallen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/066759-22 en 02/304221-19 (vord. tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 18 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
gedetineerd in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting De Hartelborgt te Spijkenisse,
raadsvrouw mr. B. van der Werf, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1) een winkeloverval bij [supermarkt 1] te Roosendaal op 15 maart 2022 samen met een ander;
2) een winkeloverval bij [supermarkt 2] in Roosendaal op 11 maart 2022;
3) een winkeloverval bij [supermarkt 3] in Roosendaal op 3 maart 2022 samen met een ander.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 en 3 en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Zij verzoekt verdachte vrij te spreken van feit 2, omdat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft feit 1 bekend. De verdediging refereert zich daarom voor de bewezen-verklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de feiten 2 en 3 stelt de verdediging voorop dat de schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris ontbreekt die nodig is voor het mogen afluisteren van de telefoon van verdachte. De resultaten die afkomstig zijn van dit opsporingsmiddel dienen dan ook te worden uitgesloten van het bewijs. De bewijsmiddelen die overblijven in het dossier zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van deze feiten. De rechtbank dient verdachte daarom vrij te spreken van de feiten 2 en 3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen en verwijst daartoe naar de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II.
Feit 2 en 3
Vormverzuim
De rechtbank zal de tapgesprekken niet gebruiken voor het bewijs. Het verweer van de verdediging heeft daarom geen nadere bespreking nodig.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 11 maart 2022, om ongeveer 20:45 uur, liep een man de [supermarkt 2] in Roosendaal binnen. Hij liep naar de servicebalie waar hij tegen de daar aanwezige medewerkster schreeuwde: “geef alles wat je hebt” en “meer, meer, meer”. De man sloeg meerdere keren met een mes op de toonbank. De medewerkster gaf de man vervolgens het geld uit de kassalade. Zij omschrijft de dader als een jonge man, met een slank postuur en ongeveer 1.70 meter lang. Hij droeg een donker trainingsjack met drie witte strepen op elke mouw, een grijze joggingbroek en donkere schoenen met een opvallend witte zool. Er is brief- en muntgeld weggenomen met een waarde van € 569,95.
Op 3 maart 2022, om ongeveer 20:20, liepen twee mannen de [supermarkt 3] in Roosendaal binnen. Beide mannen hielden een groot mes vast. Eén van hen wees met het mes richting de caissière, de andere wees met het mes richting de medewerker bij de servicebalie. De dader bij de kassa zwaaide met zijn mes richting de caissière. Hij schreeuwde “schiet op, schiet op” en sloeg met het mes op de kassa. De caissière opende daarop haar kassa en legde het aanwezig brief- en muntgeld in een rode plastic zak die de dader bij zich had. De dader bij de servicebalie riep “geld, geld, geld" en sloeg met het mes op de servicebalie. De medewerker opende hierop zijn kassalade en legde het aanwezige brief- en muntgeld op de balie. De dader bij de servicebalie is omschreven als een man tussen de 1.65 en 1.75 meter lang, tussen de 16 en 20 jaar oud met een normaal postuur. Hij droeg een lichtgrijze joggingsbroek en een zwart trainingsjack met rode strepen over de zijkant van de mouwen. In totaal is er € 681 euro aan brief- en muntgeld weggenomen.
Verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij deze aan hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte ook deze overvallen, net zoals de onder feit 1 tenlastegelegde en door hem bekende overval, heeft gepleegd en overweegt daartoe als volgt.
Verklaring [medeverdachte]
heeft bij de politie verklaard dat verdachte betrokken is geweest bij de overval op de [supermarkt 3] . Nadat het verhoor was beëindigd, vertelde [medeverdachte] onderweg naar huis in het dienstvoertuig van de politie dat verdachte ook betrokken was bij de overval op de [supermarkt 2] . De verklaring van [medeverdachte] wordt ondersteund door een whatsapp-gesprek tussen verdachte en [medeverdachte] twee dagen na de overval op de [supermarkt 3] . Hierin wordt gesproken over muntgeld wat bij een bank zou worden ingeleverd. De rechtbank stelt vast dat bij de overval op de [supermarkt 3] onder andere muntgeld buit is gemaakt. Volgens [medeverdachte] had verdachte tegen hem gezegd dat hij de overval zou plegen en was afgesproken dat hij dit muntgeld voor verdachte zou storten. Verdachte heeft ter zitting geen overtuigende verklaring kunnen geven voor dit gesprek.
Overeenkomsten signalement en kleding verdachte
De rechtbank stelt vast dat verdachte past in het signalement dat door verschillende getuigen van (een van) de overvaller(s) is gegeven. Allen beschrijven een jong persoon, smal van postuur en ongeveer 1.70 meter lang. Dit signalement is passend bij verdachte. Daarnaast is er door de politie onderzoek gedaan naar de kleding die door de daders bij de verschillende overvallen werd gedragen. Hieruit volgt dat één van de daders telkens soortgelijke kleding droeg. Bij de overval op de [supermarkt 1] droeg één van de overvallers een donker trainingsjack met drie witte strepen op de mouw. Bij de overval op de [supermarkt 2] droeg de overvaller een donker trainingsjack met drie witte strepen op de mouw, een grijze joggingsbroek en donkere schoenen met een witte zool. Bij de overval op de [supermarkt 3] droeg één van de overvallers een grijze joggingsbroek en donkere schoenen met een witte zool. Bij de doorzoeking in de woning van verdachte is een donker trainingsjack met drie witte strepen op de mouw aangetroffen.
Modus operandi
De rechtbank stelt vast dat de modus operandi van de overval die verdachte heeft bekend en de modi operandi van de overvallen die hem onder feit 2 en 3 worden verweten, in grote mate overeenkomen. Het betreft overvallen op supermarkten in Roosendaal die binnen een periode van twee weken zijn gepleegd. De overvallen duurden kort, waarbij de overval-ler(s) zich rechtstreeks naar de kassa begaf/begaven. Vervolgens is met een mes gedreigd en is met dit mes geslagen op de toonbank of een tafel. Deze werkwijze is naar het oordeel van de rechtbank specifiek en onderscheidend en draagt daarom in sterke mate bij aan de overtuiging van de rechtbank dat verdachte ook de feiten 2 en 3 heeft gepleegd.
Conclusie
Op grond van al het bovenstaande, mede in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat wettig en overtuigen bewezen kan worden dat verdachte de onder feit 2 en 3 ten laste gelegde overvallen heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 15 maart 2022 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander € 490,- dat aan winkelbedrijf [supermarkt 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met
geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Overval. Doe je lade open!" en "Doe de kassa open" en die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een mes te tonen en met dat mes een slaande beweging op de kassalade te maken;
2.
op 11 maart 2022 te Roosendaal met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van € 569,65,- dat aan [supermarkt 2] toebehoorde, door die [slachtoffer 3] een mes te tonen en dreigend de woorden toe te voegen "Geef alles wat je hebt." "Meer, meer, meer" "houd je bek" en met het mes op de toonbank te slaan;
3.
op 3 maart 2022 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van in totaal €681,- dat aan winkelbedrijf [supermarkt 3] toebehoorde door die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] messen te tonen en dreigend de woorden toe te voegen "Geld, geld, geld" "Schiet op! Schiet op!" en met die messen op de toonbank en inpaktafel te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft schrijffouten in de tenlastelegging verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt geen toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) en aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van voorarrest op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt toepassing te geven aan het ASR, zoals door de reclassering ook is geadviseerd. Verzocht wordt om bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte een deel van de voorlopige hechtenis heeft moeten uitzitten in een regulier Huis van Bewaring in plaats van een jeugdinrichting, omdat er geen plaats voor hem was. Daarnaast wordt verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte reeds een lange periode is geschorst uit zijn voorlopige hechtenis onder strikte voorwaarden, waaronder het dragen van een enkelband.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft in een periode van nog geen twee weken drie keer een supermarkt overvallen. Twee van deze overvallen pleegde hij samen met een ander. Bij de overvallen werden medewerkers van de supermarkten door verdachte bedreigd met een mes. Hij richtte het mes op de medewerker of medewerkster en riep dat hem geld moest worden geven, waarna hij er met het verkregen geld vandoor ging
De rechtbank acht de gepleegde feiten ernstig. Overvallen zijn bijna altijd traumatisch voor de slachtoffers. Deze ondervinden nog lange tijd de psychische gevolgen ervan, zeker indien de overval op de vertrouwde werkplek plaatsvindt. Dat de overvallen voor de slachtoffers een zeer angstige ervaring zijn geweest, blijkt ook uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] en de vordering van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 1] heeft haar baan bij de [supermarkt 1] opgezegd omdat de werkplek haar na wat er was gebeurd een slecht gevoel bleef geven. Ook op haar nieuwe werkplek merkt zij dat zij op haar hoede is en ervaart zij gevoelens van angst en alertheid. [slachtoffer 3] is naar aanleiding van psychische klachten door haar huisarts verwezen naar een psycholoog waarna bij haar PTSS is vastgesteld. Inmiddels heeft zij 18 behandelingen ondergaan waaronder EMDR-therapie. De behandelingen zijn afgerond maar zij blijft last hebben van doemgedachtes, extra alertheid en is minder onbevangen.
Verdachte heeft alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers zou hebben. Los van hetgeen deze overvallen bij de slachtoffers hebben veroorzaakt, dragen overvallen in algemene zin bij aan gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging in de maatschappij, zeker als de feiten plaatsvinden te midden van winkelend publiek. Al met al neemt de rechtbank de verdachte het plegen van de onderhavige feiten zeer kwalijk.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij in 2021 is veroordeeld voor een straatroof. Ook heeft hij de ten laste gelegde feiten gepleegd in een nog lopende proeftijd.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsrapporten van 5 juli 2022 en 28 maart 2023. Hierin komt naar voren dat verdachte is gediagnosticeerd met ADHD en een licht verstandelijke beperking. Als gevolg van deze problematiek lijkt verdachte onvol-doende inzicht te hebben in de gevolgen van zijn handelen en handelt hij impulsief. Daarnaast is verdachte bekend met agressieproblematiek en is hij beïnvloedbaar door zijn sociaal netwerk, hetgeen hem kwetsbaar maakt
.Deze negatieve beïnvloeding houdt verband met eerder delictgedrag. Het ontbreekt verdachte daarnaast aan dagbesteding en een inkomen. Hij staat niet open voor pedagogische beïnvloeding van zijn ouders en kan niet meer verblijven in zijn ouderlijke woning. Een traject bij de jeugdreclassering mislukte tweemaal.
Wel/geen ASR
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 20 jaar oud en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat een (jong)volwassen verdachte, die ten tijde van het plegen van de strafbare feiten meerderjarig was, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten om voor jongvolwassenen met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht jeugdsancties op te leggen, indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder een feit is begaan.
De reclassering heeft over verdachte een rapport opgesteld waarin zij op basis van het ASR-wegingskader adviseert om het ASR toe te passen. In het rapport van 28 maart 2023 wordt hierover het volgende naar voren gebracht:

Betrokkene handelt impulsief handelt en lijkt situaties niet altijd goed te overzien. Daar betrokkene bekend is met een licht verstandelijke beperking en hij gevoelig is voor negatieve beïnvloeding zien wij hem als een kwetsbare jongeman. De manier van denken en reageren maakt op ons een jongere, wat onvolwassen indruk. Hij beschikt daarnaast over beperkte sociale vaardigheden. Hij dient nog stappen te maken in zijn ontwikkeling richting volwassenheid. Er is een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte. De reclassering erkent dat verdachte minimaal ontvankelijk is voor pedagogische beïnvloeding. Betrokkene kan niet meer terugkeren naar de ouderlijke woning. Het traject bij de jeugdreclassering verliep stroef en mislukte tweemaal. De inzet van de jeugdreclassering en van diverse hulpverlenende instanties hebben niet geleid tot gedragsverandering en vermindering van recidive. Desondanks worden er nog wel mogelijkheden gezien voor interventies vanuit/ begeleiding van de jeugdreclassering.”
De deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] hebben voornoemd advies ter zitting nader toegelicht. Zij beamen dat de mogelijkheden tot het inzetten van interventies en begeleiding vanuit de jeugdreclassering nog niet zijn uitgeput. [deskundige 2] stelt dat verdachte een stoere houding aanneemt en dat hij door zijn licht verstandelijke beperking niet in staat is taken uit te voeren of een baan te behouden. Hij wil gezien worden als een jong-volwassene die nergens hulp bij nodig heeft. Hij heeft volgens haar echter baat bij een hand-in-hand benadering. Hij moet bij de hand genomen worden om zaken door te spreken en te ondernemen. Dit moet stap voor stap met hem worden gedaan. De jeugdreclassering kan hem hierbij helpen.
De rechtbank overweegt dat zij met de reclassering omstandigheden ziet in het persoonlijke leven van verdachte die passen bij de toepassing van het ASR. De rechtbank stelt echter vast dat er ook belangrijke contra-indicaties zijn. Verdachte heeft een pro-criminele houding. Dit blijkt niet alleen uit zijn strafblad, maar ook uit het feit dat hij kort achter elkaar de onder-havige ernstige strafbare feiten heeft gepleegd. Hij recidiveerde daarmee in een nog lopende proeftijd. Ter zitting heeft verdachte, hoewel daartoe in ruime mate in de gelegenheid te zijn gesteld, niet goed kunnen uitleggen wat hij van het verleden heeft geleerd en hoe hij in de toekomst op het rechte pad zal blijven. Daarnaast lijken de mogelijkheden voor pedago-gische beïnvloeding uitgeput. Verdachte staat hier niet voor open en hij is daarnaast niet meer welkom in de ouderlijke woning. Eerdere trajecten bij de jeugdreclassering zijn mislukt en andere vormen van beïnvloeding hebben tot op heden niets opgeleverd. Ook tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis is het verdachte niet gelukt om zich aan de voorwaarden te houden, getuige het feit dat hij zijn enkelband heeft doorgeknipt.
[deskundige 2] heeft ter zitting verklaard dat zij nog mogelijkheden ziet voor begeleiding van verdachte vanuit jeugdreclassering. Hoewel de rechtbank haar betrokkenheid bij verdachte waardeert, kon de deskundige naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet maken hoe de door haar voorgestane begeleiding en gedragsinterventies vorm gegeven kunnen worden opdat zij het hoge recidiverisico reëel kunnen beperken. Bij dat oordeel weegt de rechtbank mee dat verdachte ter zitting heeft verklaard geen meerwaarde te zien in begeleiding en hier ook niet aan mee te zullen werken.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende reden is om af te wijken van het uitgangspunt om verdachte een straf op te leggen op basis van het volwassen-sanctierecht. Het ASR zal niet worden toegepast. Verdachte wordt berecht volgens het reguliere volwassenstrafrecht.
De straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat met niets anders kan worden volstaan dan met oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, valt de door de rechtbank opgelegde straf hoger uit dan de straf die door de officier van justitie is geëist.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS en met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank in strafverzwarende zin meegewogen dat twee feiten in vereniging zijn gepleegd. Verdachte heeft bovendien onvoldoende inzicht getoond in de kwalijke gevolgen van zijn handelen.
Ondanks het uitblijven van de toepassing van het ASR, zal de rechtbank bij het bepalen van de straf wel rekening houden met de jeugdige leeftijd van verdachte. Verdachte was 20 jaar ten tijde van de strafbare feiten en wordt in de reclasseringsrapporten omschreven als een kwetsbaar persoon wie door zijn verstandelijke beperking niet altijd de gevolgen van zijn handelingen kan overzien. De rechtbank weegt dit in strafmatigende zin mee.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd van 42 maanden. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van het gehele gevorderde bedrag van € 1.000,00 billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2022 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2022 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2022 tot aan de dag der voldoening, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald en andersom.
[supermarkt 2]
De benadeelde partij [supermarkt 2] vordert een schadevergoeding van € 1.521,66 aan materiële schade voor feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De gevorderde schade omvat de volgende posten:
Weggenomen geld € 569,95
Salariskosten opvang en nazorg € 823,30
Gemiste inkomsten i.v.m. sluiting € 110,71
Totaal € 1521,66
De rechtbank zal de gevorderde salariskosten voor opvang en nazorg niet toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat het onduidelijk is of deze kosten in rechtstreeks verband staan met het strafbare feit. Onduidelijk is of de benadeelde partij extra kosten heeft moeten maken doordat niet bekend is of de desbetreffende medewerker naast het normale salaris extra uren heeft uitbetaald gekregen of dat er iemand in dienst is genomen om de uren die de medewerker aan opvang heeft besteed, op te vangen. De benadeelde partij zal daarom ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de gevorderde kosten voor het weggenomen geld en de gemiste inkomsten toewijzen. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd en deze schade is een rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde feiten waarvoor verdachte aansprakelijk is. Het totaal-bedrag van deze materiele schade bedraagt € 680,36 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag der voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
In zoverre de verdediging stelt dat de heer of mevrouw [benadeelde] niet bevoegd is om de vordering in te dienen overweegt de rechtbank dat uit het dossier genoegzaam blijkt dat de supermarkt als gevolg van het door verdachte gepleegde misdrijf rechtstreeks schade heeft opgelopen. De Hoge Raad beoogt een eenvoudige en laagdrempelige procedure om personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos te stellen. Het is [benadeelde] geweest die namens naamgenoot [supermarkt 2] het wensenformulier heeft ingevuld en vervolgens de vordering heeft ingediend. Het is [benadeelde] geweest die van het Openbaar Ministerie de kennisgeving van de zitting ontving. Uit de gang van zaken is wat de rechtbank betreft in voldoende mate af te leiden dat [benadeelde] namens de [supermarkt 2] optreedt en dat toegekende schade ten deel zal vallen aan die supermarkt. Anders beslissen acht de rechtbank niet billijk.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 3.366,89 waarvan
€ 366,89 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, voor feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding van € 366,89 acht de rechtbank geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag der voldoening. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd en staan in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
11 maart 2022 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank wil met deze matiging van het gevorderde bedrag niets afdoen aan de ernst van hetgeen de benadeelde is overkomen, maar zij heeft aansluiting gezocht bij de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van twee maanden jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer te Breda van 1 februari 2021 onder parketnummer 02/304221-19 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:afpersing;
feit 3:afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1]
(feit 1), € 1.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
15 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[supermarkt 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 680,36,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde]
(feit 2), € 680,36,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
11 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 13 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 1.366,89, waarvan € 366,89 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3]
(feit 2), € 1.366,89 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 23 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 303,10 (omschrijving: G2440475);
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 1 februari 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/304221-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
2 (twee) maanden jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. T.M. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 april 2023.
Mrs. Verschueren en Van der Ven – van de Riet zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.