ECLI:NL:RBZWB:2023:2590

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
02/041536-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersdelict met zwaar lichamelijk letsel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De verdachte, geboren in 1960, reed op 1 december 2021 in Tilburg met een snelheid tussen de 66 en 71 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid op de Ringbaan-Noord 50 kilometer per uur was. Tevens negeerde zij een rood verkeerslicht, wat leidde tot een aanrijding met een scooter, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep, te weten een open breuk in het onderbeen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gehandeld, wat resulteerde in schuld in de zin van de Wegenverkeerswet.

Tijdens de zitting op 4 april 2023 heeft de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, de verdachte beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. G. Demir, betoogde dat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de aard van het letsel, de noodzaak van medisch ingrijpen en de geschatte genezingsduur wezenlijk zijn voor de beoordeling van de ernst van het letsel. De rechtbank achtte het zwaar lichamelijk letsel bewezen en legde een lagere straf op dan gebruikelijk, rekening houdend met de positieve proceshouding van de verdachte en haar directe zorg voor het slachtoffer na het ongeval.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 20 dagen, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/041536-22
vonnis van de meervoudige kamer van 18 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. G. Demir, advocaat te Gilze.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval, waardoor zwaar lichamelijk letsel werd veroorzaakt, subsidiair ten laste gelegd als het veroorzaken van gevaar op de weg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Zij gaat daarbij uit van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend handelen en zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld. Niet kan worden vastgesteld dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het ontstaan van letsel waaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte op 1 december 2021 in Tilburg met haar auto over de Ringbaan-Noord heeft gereden. Zij reed met een snelheid gelegen tussen de 66 en 71 kilometer per uur, terwijl op de Ringbaan-Noord een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur is toegestaan. Verdachte is vervolgens de kruising met de Oude Lind opgereden terwijl het verkeerslicht dat voor haar gold, rood licht uitstraalde. Als gevolg hiervan is verdachte met haar auto in aanrijding gekomen met het [slachtoffer] , waardoor deze laatste lichamelijk letsel opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van de gedragingen van verdachte maakt dat zij zich aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen. Daarom is sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, zoals primair ten laste is gelegd.
De raadsman heeft betoogd dat het delictsbestanddeel zwaar lichamelijk letsel niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
In zijn algemeenheid geldt dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel in ieder geval factoren meewegen als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
[slachtoffer] heeft als gevolg van het ongeval een open breuk in zijn onderbeen opgelopen, waarvoor een operatie noodzakelijk was. De geschatte genezingsduur was drie tot zes maanden. Ter zitting is door verdachte verklaard dat zij na het ongeval contact heeft gehad met [slachtoffer] , waarbij hij verklaarde zes weken te hebben moeten revalideren. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad geldt in de regel dat indien sprake is van een fractuur die operatief ingrijpen van een zekere ernst noodzakelijk maakt, die fractuur, vanwege de noodzaak en de aard van het medisch ingrijpen, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. De rechtbank acht zwaar lichamelijk letsel dan ook bewezen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen primair aan haar ten laste is gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 1 december 2021 te Tilburg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Ringbaan-Noord, naderende de kruising met de Oude Lind, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en met een snelheid van tussen de 66 en 71 kilometer per uur, ter plaatse waar een driekleurig verkeerslicht voor het in haar, verdachtes, richting rood licht uitstraalde, door het rode licht is gereden, (zulks) terwijl een scooter die kruising opreed, (mede) waardoor het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding is gekomen met die scooter, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een
open breuk in een onderbeen, werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 80 uur, te vervangen door 40 dagen hechtenis. Daarnaast vordert zij een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en haar proceshouding. Verzocht wordt een taakstraf aan verdachte op te leggen en daarbij een lagere taakstraf op te leggen dan de oriëntatiepunten als uitgangspunt geven omdat een taakstraf voor verdachte, gelet op haar werk, een extra zware belasting vormt. Ook wordt verzocht een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen omdat zij haar auto nodig heeft voor haar werk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich als bestuurder van een auto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen door met een te hoge snelheid een kruising te naderen en op te rijden, waarbij zij bovendien een voor haar rood uitstralend verkeerslicht over het hoofd heeft gezien. Als gevolg daarvan is verdachte in aanrijding gekomen met [slachtoffer] die op zijn scooter eveneens de kruising op reed. [slachtoffer] heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Ook houdt de rechtbank rekening met de leeftijd van verdachte, de financiële en familie problemen die bij haar spelen en het nodige van haar vragen en met het feit dat zij haar auto nodig heeft voor haar werk.
Daarnaast houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de proceshouding van verdachte en de wijze waarop zij heeft gehandeld kort na het ongeval. Zij is direct uit de auto gestapt en heeft zich om [slachtoffer] bekommerd. Later heeft verdachte contact opgenomen met [slachtoffer] om te vragen hoe het met hem ging. Ook heeft zij een verzoek gedaan tot mediation. Door zo op te treden, heeft verdachte gehandeld zoals men van iemand mag verwachten na het veroorzaken van een dergelijk ongeval. Verdachte heeft verklaard veel last te hebben van hetgeen is gebeurd en komt authentiek over in haar verklaringen. Ter zitting heeft verdachte, ondanks haar verklaring dat zij niet meer weet of zij te hard heeft gereden of een rood uitstralend verkeerslicht over het hoofd heeft gezien, toch aanvaard wat er is gebeurd en haar verantwoordelijkheid genomen.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat een taakstraf van 40 uur en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar passend en geboden zijn.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 (veertig) uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 (twintig) dagen;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 (één) jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 april 2022.
Mrs. Verschueren en Van der Ven - van de Riet zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.