ECLI:NL:RBZWB:2023:2581

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
02-196477-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige; bewijsvoering en strafoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 3 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging houdt in dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij het slachtoffer, dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, haar vader, tante en een verbalisant als geloofwaardig beoordeeld, en deze verklaringen werden ondersteund door DNA-sporen van de verdachte die op de kleding van het slachtoffer zijn aangetroffen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer consistent zijn en dat zij in een kindvriendelijke omgeving is gehoord. De verdachte heeft ontkend de handelingen te hebben gepleegd, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsmiddelen, waaronder het DNA-onderzoek, voldoende wettig bewijs opleveren voor de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het plegen van ontuchtige handelingen met het slachtoffer op 20 augustus 2021 en heeft hem veroordeeld tot een leerstraf van 40 uur, met een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met het slachtoffer en is de verdachte verplicht om mee te werken aan begeleiding door de jeugdreclassering.

De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding gevorderd, die door de rechtbank gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover het slachtoffer en dat hij verplicht is de schade te vergoeden. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 950,68, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de overige vorderingen afgewezen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-196477-22
vonnis van de meervoudige kamer van 17 april 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats]
wonende [woonadres]
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 3 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij [slachtoffer] , die toen nog geen zestien jaar was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ontucht. Hij baseert zich daarbij op de verklaringen van [slachtoffer] , haar vader, haar tante en het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] . [slachtoffer] vertelt steeds hetzelfde over wat verdachte bij haar heeft gedaan. De vader, de tante en ook [verbalisant] hebben [slachtoffer] op verschillende momenten horen vertellen dat [verdachte] aan haar plasdoosje en haar billen heeft gezeten. Deze verklaringen vinden verder steun in het DNA-spoor van verdachte dat in het onderbroekje van [slachtoffer] is aangetroffen. Verdachte heeft geen andere verklaring kunnen geven hoe zijn DNA-sporen daar terecht zijn gekomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging wijst op de consistente ontkenning van verdachte. Volgens verdachte heeft hij geen ontuchtige handelingen gepleegd bij [slachtoffer] . Hij heeft haar alleen geholpen toen haar fiets vast zat tussen een aanhanger en een paaltje. Hij heeft haar toen in haar zij geduwd, omdat zij in de weg stond. Verder is er volgens verdachte geen enkel fysiek contact geweest tussen [slachtoffer] en hem. De verdediging sluit niet uit dat [slachtoffer] steeds hetzelfde heeft verklaard, omdat zij daarin door de volwassenen om haar heen werd bevestigd. Zij was nog erg jong en kan dan in haar verhaal blijven doorgaan. Ook ziet de verdediging een aantal inconsistenties in de verklaring van [slachtoffer] , waardoor een andere gang van zaken niet uitgesloten is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De vader van [slachtoffer] , [vader slachtoffer] , huurt van [moeder verdachte] , een loods op haar erf. Op 20 augustus 2021, omstreeks 20.00 uur, is [slachtoffer] met haar vader, oom en tante bij de loods. Verdachte heeft op die avond met [slachtoffer] op het erf gefietst. Om 22.30 uur rijdt [slachtoffer] in de bus met haar vader, oom en tante mee naar huis. [slachtoffer] zit achterin naast haar tante. Tegen haar tante vertelt [slachtoffer] dat [verdachte] aan haar plasdoosje heeft gezeten en dat dat pijn deed en dat hij aan haar kontje heeft gekriebeld. [slachtoffer] vertelde ook dat haar plasdoos pijn deed. Op verzoek van de tante stopt de vader het busje. Hierna vertelt [slachtoffer] tegen haar vader dat verdachte aan haar plasdoosje en kontje heeft gezeten, dat dit kriebelde en dat zij bij haar plasdoosje iets scherps heeft gevoeld. De vader belt de politie en wacht op hun komst. Als [verbalisant] ter plaatse komt, gaat zij met [slachtoffer] in de politieauto zitten. Op de vraag van [verbalisant] wat verdachte bij haar heeft gedaan, antwoordt [slachtoffer] dat [verdachte] aan haar heeft gezeten en dat dat nu pijn deed. [slachtoffer] wees daarbij naar haar schaamstreek. Verder vertelde [slachtoffer] aan [verbalisant] dat verdachte aan haar billen heeft gezeten en dat dat nu kriebelde.
Algemeen
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader. Indien de veronderstelde dader ontkent, moet de rechter beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling benadrukt door te overwegen dat deze strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daar staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaring van de aangever voldoende wettig bewijs kan opleveren.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
De rechtbank zal eerst beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] als betrouwbaar dient te worden gekwalificeerd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval. [slachtoffer] verklaart in de kern consistent en komt authentiek over. Ook over de handelingen heeft [slachtoffer] consistent en authentiek verklaard. Zij verklaart steeds dat zij is aangeraakt in de schaamstreek en bij haar billen en dat de aanrakingen in de schaamstreek pijn deden en dat de aanrakingen bij de billen kriebelden. [slachtoffer] is in een kindvriendelijke studio gehoord door gecertificeerde rechercheurs en ook daar beschrijft zij dezelfde handelingen die verdachte bij haar heeft verricht.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] .
De rechtbank gaat er op grond van het voorgaande dan ook vanuit dat de handelingen op de manier zoals deze ten laste zijn gelegd daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, dat deze handelingen ontuchtig zijn geweest en dat [slachtoffer] hiervan slachtoffer is geworden.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het verdachte is geweest die de ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] heeft gepleegd.
Gelegenheid en daderschap van verdachte
Verdachte heeft op de bewuste avond met [slachtoffer] over het erf gefietst en zij zijn daarbij uit het zicht geweest van de volwassenen die in de loods waren. Verdachte heeft dan ook de gelegenheid gehad om de ontucht te kunnen plegen. De rechtbank heeft voorts geen reden te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] die ziet op het daderschap van verdachte en ziet geen aanwijzingen voor een scenario dat [slachtoffer] verdachte valselijk zou beschuldigen. De rechtbank is bovendien van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
De vader, de tante en [verbalisant] verklaren onafhankelijk van elkaar dat zij [slachtoffer] diezelfde avond hebben horen zeggen dat de door haar beschreven handelingen door verdachte zijn gepleegd.
DNA-onderzoek
Op het politiebureau zijn diezelfde avond de legging en de onderbroek van [slachtoffer] veiliggesteld voor onderzoek. Verdachte heeft meegewerkt aan de afname van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek. Het NFI is verzocht de elf door de politie aangeleverde bemonsteringen en het referentiemateriaal van verdachte te onderwerpen aan een (vergelijkend) DNA-onderzoek. Het doel van dit onderzoek was om vast te stellen of de bemonsteringen DNA bevatten en, zo ja, van wie dat DNA afkomstig kan zijn.
In de bemonsteringen werden vijf DNA-sporen aangetroffen die mogelijk van verdachte afkomstig zijn. Bij deze sporen stelde het NFI steeds dat de bevindingen meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer – kort gezegd – de bemonstering DNA bevat van verdachte dan wanneer deze DNA bevat van een willekeurige onbekende persoon. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat de volgende vijf bemonsteringen DNA bevatten van de verdachte:
- op de legging: aan de binnenzijde van de voor- en achterkant langs de elastieken band;
- op de onderbroek: aan de binnen- en buitenzijde van het voorpand en aan de buitenzijde van het achterpand.
Dit sporenbeeld komt exact overeen met de verklaring van [slachtoffer] , inhoudende dat verdachte haar heeft aangeraakt in de schaamstreek en aan de billen. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring afgelegd voor de aanwezigheid van zijn DNA aan onder meer de binnen- en buitenzijde van het voorpand en de achterzijde van het achterpand van de onderbroek van [slachtoffer] . De verklaring van verdachte dat zijn DNA op de genoemde aangetroffen plekken door overdracht via de duw in haar zij, of via het stuur en/of het zadel van de fiets van [slachtoffer] en/of de duw in de zij van [slachtoffer] terecht is gekomen, acht de rechtbank onwaarschijnlijk. Doorslaggevend daarvoor is dat het sporenbeeld exact overeenkomt met de verklaring van [slachtoffer] .
De verklaring van [slachtoffer] over de ontucht in combinatie met de aangifte, de verklaring van [getuige] (de tante), het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] en de uitslag van het DNA-onderzoek levert naar het oordeel van de rechtbank niet alleen voldoende wettig, maar ook overtuigend bewijs op voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 20 augustus 2021 te Tilburg, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2015, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van de schaamstreek, van die [slachtoffer] en
- het betasten van de billen van die [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een leerstraf, zijnde So Cool regulier, gedurende 40 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaar. Eveneens wordt verzocht begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering op te leggen, met als bijzondere voorwaarde het meewerken aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte behandeling en een contactverbod met [slachtoffer] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
In het geval dat de rechtbank tot een veroordeling komt, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte kan zich vinden in de eis van de officier van justitie. Hij heeft geen bezwaar tegen een contactverbod met [slachtoffer] .
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met de destijds zesjarige [slachtoffer] . Dit vond plaats op het erf waar [slachtoffer] speelde, terwijl haar vader, oom en tante in de loods elders op het erf waren. Er was een fijne vriendschappelijke basis tussen de vader van [slachtoffer] en de moeder van verdachte. Ook verdachte had een vriendschappelijke band met de vader en hij mocht zelfs een week mee naar zijn werk. Gezien deze goede banden mocht [slachtoffer] zich veilig en vertrouwd wanen in deze omgeving. Met zijn handelen heeft verdachte echter het vertrouwen van [slachtoffer] in hem in ernstige mate geschonden. De verdachte heeft bij hem opkomende seksuele gevoelens niet in bedwang gehouden en [slachtoffer] is daarvan de dupe geworden. Door zijn handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . Zij kan de gevolgen hiervan nog lange tijd ervaren. Naast de impact op het slachtoffer, leidt ontucht met minderjarigen ook tot grote verontwaardiging en onrust bij de familie van het slachtoffer en in de maatschappij.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 17 februari 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens het plegen van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) dat op 29 maart 2023 over verdachte is opgesteld. Uit het rapport volgt dat de Raad het noodzakelijk acht dat verdachte wordt begeleid bij het vergroten van zijn inzicht en vaardigheden, onder andere gericht op het leren herkennen van grenzen van de ander en van zichzelf. Naar de mening van de Raad is een gedragsinterventie in de vorm van de leerstraf So Cool Regulier passend, gezien het ontwikkelingsniveau van verdachte. De nadruk moet worden gelegd op niet-vrijblijvende hulpverlening, waarbij aan verdachte in dat geval begeleiding door de jeugdreclassering van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering moet worden opgelegd. Er zal daarbij moeten worden nagegaan of er nog aanvullende hulp nodig is - naast de inzet van de gedragsinterventie So Cool Regulier - om verdachte te ondersteunen bij onder andere het vergroten van zijn vaardigheden, zijn inlevingsvermogen, het leren herkennen en respecteren van zijn eigen grenzen en die van de ander. De jeugdreclasseerder kan tevens een klankbord zijn voor de moeder van verdachte, gezien de zorgen die zij heeft over de sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte en haar hulpvraag, gericht op het vergroten van haar vaardigheden om beter bij verdachte te kunnen aansluiten. Gezien de aard van het delict heeft de Raad tijdens het onderzoek ter zitting zijn advies gewijzigd in die zin, dat wordt geadviseerd in plaats van een voorwaardelijke werkstraf een voorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte op te leggen, met daarbij de voorwaarden:
- verdachte pleegt geen delicten tijdens zijn proeftijd;
- verdachte werkt mee aan het vaststellen van zijn identiteit en aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- verdachte werkt mee aan de aanwijzingen, die aan hem in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding door de jeugdreclassering worden gegeven,
waarbij aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming &
Jeugdreclassering te [plaats] de opdracht wordt gegeven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
- verdachte werkt mee aan de voor hem noodzakelijk geachte hulpverlening en behandeling, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
De rechtbank constateert dat in deze zaak sprake is van een groot tijdsverloop, waarbij de door de Hoge Raad vastgestelde redelijke termijn in jeugdzaken van 16 maanden, is overschreden. Dit is gebeurd zonder duidelijke reden en zonder dat hiervan een verwijt kan worden gemaakt aan verdachte. De rechtbank zal deze termijnoverschrijding verdisconteren in de straftoemeting
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf, zijnde een leerstraf van 40 uur, te weten de gedragsinterventie So Cool Regulier (te vervangen door 20 dagen jeugddetentie) een passende en geboden reactie vormt. De leerstraf zal verdachte onder meer helpen bij het leren herkennen van grenzen van de ander en van zichzelf.
Gezien de ernst van het feit is de rechtbank met de Raad bovendien van oordeel dat er niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur hiervan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de Raad begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank de jeugddetentie voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden zoals door de Raad voorgesteld. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal verder verdachte een contactverbod opleggen ten aanzien van het slachtoffer.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van in totaal € 1.450,68, bestaande uit een bedrag van € 100,68 aan materiële schade, een bedrag van € 850,00 aan immateriële schade ten aanzien van haarzelf en een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade ten aanzien van haar vader [vader slachtoffer] .
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 950,68, waarvan € 100,68 aan materiële schade en € 850,00 aan immateriële schade.
Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal derhalve in totaal een bedrag van € 950,68 toewijzen, vermeerderd met
de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag in verband met door [vader slachtoffer] gestelde schade moet worden afgewezen.
Ingevolge artikel 51f, eerste lid 1 Sv kan alleen degene die rechtstreeks schade heeft geleden door het strafbare feit zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Voorts is ook geen sprake van affectieschade of verplaatste schade.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, zijnde een leerstraf, te weten So Cool Regulier van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
20 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van twee weken;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaar na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering uit te voeren door William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te [plaats] als gecertificeerde instelling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte meewerkt de voor hem noodzakelijk geachte hulpverlening en behandeling, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2015;
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [vader slachtoffer] , als wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij [slachtoffer] , van € 950,68, waarvan € 100,68 aan materiële schade en € 850,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 20 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst het overige deel van de vordering van de benadeelde partij af;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] aan haar wettelijk vertegenwoordiger [vader slachtoffer] , € 950,68 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 20 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Pellikaan, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en mr. W. Toekoen, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Joosen, en Meeuwissen, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 april 2023.
De griffier Meeuwissen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te onderteken