ECLI:NL:RBZWB:2023:2572

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
AWB- 20_9984
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over Ziektewet-uitkering na arbeidsongeschiktheid

Op 11 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een Ziektewet-uitkering. De eiser, werkzaam als assistent service monteur, had zich in januari 2020 ziekgemeld na een bedrijfsongeval en ontving vanaf eind januari 2020 een Ziektewet-uitkering. Na een ontslag op staande voet, dat later werd herroepen, heeft de werkgever het UWV verzocht om de uitkering per 30 april 2020 te weigeren, omdat de eiser volgens hen niet meer arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op de datum in geding, 30 april 2020, niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten door een combinatie van psychische klachten en een licht verstandelijke beperking. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte de Ziektewet-uitkering had geweigerd en heeft het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft bepaald dat de eiser recht heeft op een Ziektewet-uitkering per 30 april 2020 en heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9984 ZW

uitspraak van 11 april 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. M. van Lith,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Derde partij: [naam werkgever] te [plaatsnaam 2] (werkgever)

gemachtigde: mr. A. Wit.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van (bestreden besluit) van het UWV over zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Eiser heeft toestemming gegeven aan de werkgever om kennis te nemen van zijn medische gegevens.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en begeleider [naam begeleider] . Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] . Namens de werkgever is niemand verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Afgesproken is dat het UWV de werkgever zal benaderen om een werkbeschrijving op te stellen. Vervolgens zal het UWV de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) verzoeken te reageren op de laatstelijk ingediende medische informatie.
Op 31 mei 2022 heeft de werkgever een werkbeschrijving ingezonden.
Op 5 juli 2022 heeft het UWV het rapport van de verzekeringsarts b&b van 27 juni 2022 ingezonden.
Op 7 november 2022 heeft de werkgever op het rapport gereageerd.
Op 20 december 2022 heeft het UWV op de reactie van de werkgever gereageerd.
Op 16 maart 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten, nadat geen van partijen heeft aangegeven prijs te stellen op een nadere zitting.

Overwegingen

1.
Feiten
Eisers werkgever is eigen risico drager (ERD) voor de uitvoering van de ZW. Eiser is bij de werkgever werkzaam geweest als assistent service monteur gedurende 40 uur per week. In november 2019 is eiser een bedrijfsongeval overkomen en heeft hij zich arbeidsongeschikt gemeld. In december 2019 heeft eiser zijn werkzaamheden hervat. Op 8 januari 2020 heeft eiser zich weer ziekgemeld.
Op 28 januari 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en de werkgever (de heer [naam man] ) over de vermissing van een elektromotor.
Op 29 januari 2020 heeft eiser zich ziekgemeld en vanaf dat moment ontving hij een ZW-uitkering van zijn werkgever.
Op 4 februari 2020 is eiser op staande voet ontslagen door de werkgever. Bij brief van 21 februari 2020 heeft de werkgever het ontslag herroepen en eiser bevestigd dat de (tijdelijke) arbeidsovereenkomst tot en met 30 april 2020 in stand blijft.
De werkgever heeft eiser vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 9 maart 2020 naar aanleiding van een ontvangen advies van de bedrijfsarts. Eiser heeft zich hiervoor afgemeld. Vervolgens heeft de werkgever eiser meegedeeld dat de bedrijfsarts concludeerde dat eiser niet meer arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk per 27 februari 2020. Op 10 maart 2020 heeft met eiser een gesprek plaatsgevonden waarin hij hersteld is verklaard en hem passend werk als magazijnmedewerker is geboden. Verder is hem is aangezegd dat het loon per 27 februari 2020 niet langer zal worden betaald.
Op 29 april 2020 heeft eiser een deskundigenoordeel bij het UWV gevraagd. Conclusie van de verzekeringsarts was dat geen sprake was van arbeidsongeschiktheid door ziekte of gebrek en dat het door de werkgever aangeboden werk (magazijnmedewerker) passend was.
De werkgever heeft vervolgens het UWV verzocht om de ZW-uitkering van eiser per 30 april 2020 (afloop contract) te weigeren omdat per genoemde datum geen sprake is van ziekte of gebrek.
Bij besluit van 30 juni 2020 (primair besluit) heeft het UWV, op verzoek van de werkgever, de ZW-uitkering geweigerd met ingang van 30 april 2020.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 13 oktober 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft geweigerd per 30 april 2020 (einde dienstverband).
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk als assistent service monteur als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt. Een werkbeschrijving van dit werk is op 31 mei 2022 opgesteld.
5.
Medische beoordeling van het UWV
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] van [naam bedrijf 1] heeft in zijn rapport van 18 juni 2020 geconcludeerd, in navolging van de bedrijfsarts en verzekeringsarts van het UWV, dat geen sprake is van arbeidsongeschikt per 29 januari 2020 en dat eiser per 30 april 2020 niet arbeidsongeschikt uit dienst is gegaan. Evenmin is volgens hem sprake van arbeidsongeschiktheid per 11 juni 2020.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] heeft het dossier bestudeerd en heeft eiser gezien en gesproken op de hoorzitting van 13 oktober 2020. Tevens heeft hij de door eiser nagestuurde medische informatie van [naam bedrijf 2] , te weten het behandelplan van 14 april 2020, het psychologisch onderzoek van 5 juni 2020 en de motivatie toegang WLZ van [naam bedrijf 3] van 11 oktober 2020, bestudeerd. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er bij eiser op de datum in geding wel beperkingen waren vanwege de psyche en het beperkte IQ maar dat dit hem niet ongeschikt maakte voor het verrichten van de maatgevende arbeid. Hij wijst erop dat eiser heeft aangegeven dat het werk en het omgaan met collega’s prima ging en dat het zelfs een beschermde factor was vanwege zijn moeite om impulsen te beheersen inzake agressieve uitingen. Er waren volgens de verzekeringsarts b&b voldoende gegevens aanwezig om de belastbaarheid te kunnen vaststellen. Uit het bezwaarschrift en de verkregen gegevens komen geen evident nieuwe gegevens naar voren die aanleiding geven tot wijziging van het medisch oordeel. De verzekeringsarts b&b concludeert dat eiser op de datum in geding niet ongeschikt was voor het eigen werk.
6.
Standpunt eiser
Eiser heeft, kort gezegd, tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat onvoldoende onderzoek is verricht naar zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser stelt dat de uitgebrachte rapportages alleen zijn gebaseerd op telefoongesprekken. Alleen de verzekeringsarts b&b heeft hem op de hoorzitting gezien. Eiser bestrijdt dat zijn ongeschiktheid voortkomt uit een arbeidsconflict met de werkgever. Eiser stelt dat zijn psychische klachten al veel langer bestaan. Aan de ziekmelding per 8 januari 2020 lagen stressklachten ten grondslag. Daarna werd eiser ook nog eens beschuldigd van diefstal en volgde een ontslag op staande voet. Dit heeft ertoe geleid dat eiser te maken kreeg met paniekaanvallen, slapeloosheid en duizeligheid. Eiser heeft zich opnieuw bij [naam bedrijf 2] moeten melden voor behandeling. Hoewel het ontslag op staande voet is teruggedraaid, is eiser niet meer in staat geweest zijn werkzaamheden te hervatten. Eiser gebruikt medicatie waardoor hij niet mag autorijden en geen machines mag besturen/bedienen. De verzekeringsarts b&b heeft hier volgens eiser ten onrechte geen rekening mee gehouden. Eiser stelt dat zijn psychische klachten na de ziekmelding op 8 januari 2020 zijn toegenomen door de beschuldiging, het ontslag op staande voet en de gevoerde bezwaarprocedure en huidige beroepsprocedure. Eiser wijst ook op het rapport van de Arboarts van 11 juni 2020 waarin deze op basis van zijn eigen inzichten oordeelt dat eiser geen benutbare mogelijkheden heeft. Desondanks komt hij in zijn rapport van 18 juni 2020 tot de geheel andere conclusie dat eiser wel benutbare mogelijkheden heeft. Dit op basis van het deskundigenoordeel van het UWV dat ook slechts op basis van telefoongesprekken is uitgevoerd.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn klachten niet het gevolg zijn van het arbeidsconflict, heeft eiser overgelegd het rapport van het arbeidsdeskundig onderzoek van 10 augustus 2021, een verklaring van zijn persoonlijke begeleider, een verklaring van zijn voormalige persoonlijke begeleider en de motivatie toegang Wet langdurige zorg (Wlz).
7.
Standpunt werkgever
Namens de werkgever is gesteld dat, gelet op de rapporten van arbo-arts [naam verzekeringsarts 1] , verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] en verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] , in onderling verband met elkaar bezien, de conclusie niet anders kan zijn dan dat op 30 april 2020 geen sprake was van ongeschiktheid in de zin van de Ziektewet. Eiser heeft geen nieuwe relevante medische gegevens over zijn gezondheidstoestand overgelegd die de juistheid van het medisch oordeel van bedrijfsartsen en verzekeringsartsen weerleggen.
8.
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank stelt vast dat de datum in geding 30 april 2020 is.
Eiser heeft aangevoerd dat hij op 30 april 2020 ongeschikt was voor het verrichten van zijn arbeid als assistent service monteur.
Hangende beroep heeft de werkgever op verzoek van de rechtbank een beschrijving van deze arbeid overgelegd.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser op 25 november 2021 nadere stukken ingediend. Naar aanleiding van die stukken, waaruit onder meer blijkt dat eiser bij [naam bedrijf 2] onder behandeling is geweest van 9 maart 2020 tot 12 augustus 2020, heeft verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] , op verzoek van de rechtbank, beoordeeld of deze stukken, in relatie tot de werkbeschrijving, aanleiding zijn voor een gewijzigd standpunt. De verzekeringsarts b&b heeft in haar rapport van 27 juni 2022 onder meer gerapporteerd dat eiser vanwege zijn licht verstandelijke beperking, in combinatie met de aanwezige spanningsklachten op 30 april 2020 niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten. Eiser heeft in zijn werkzame leven op zijn tenen moeten lopen, wat onder andere blijkt uit het feit dat hij meermaals een psychologische behandeling heeft gehad en veel verschillende kortdurende dienstverbanden, waarin hij frequent werd overvraagd. Inmiddels is een Wlz-indicatie gesteld voor zelfstandig wonen met 24 uurs begeleiding. Dat eiser spanningsklachten had blijkt onder andere uit het gebruik van Quetiapine sinds februari 2020 en het starten van Mirtazapine net na de datum in geding. De in de functiebeschrijving aangegeven noodzakelijke competenties zijn vanwege zijn licht verstandelijke beperking onvoldoende aanwezig, zoals het nemen van eigen initiatief, het leggen van verbanden, herkennen van wensen, inzicht in eigen sterktes en zwaktes. Het is hierdoor reëel dat eiser in de duur van de werkzaamheden spanningsklachten heeft ontwikkeld, zeker gezien de hoeveelheid uren (soms 54 uur per week) die eiser werkte. De verzekeringsarts b&b vindt het werk niet passend en concludeert dat eiser op 30 april 2020 ongeschikt was voor zijn arbeid als assistent service monteur.
De werkgever kan zich niet in deze conclusie vinden. De werkgever erkent dat eiser soms overuren maakte, maar bestrijdt dat eiser gemiddeld 54 uur per week werkzaam was. Werkgever heeft daartoe een overzicht overgelegd van de door eiser gewerkte overuren.
Werkgever stelt dat, uitgaande van de conclusie van de verzekeringsarts b&b, eiser nooit geschikt is geweest voor zijn werkzaamheden bij de werkgever omdat hij bij nader inzien niet beschikte over de benodigde competenties. In dat verband wijst de werkgever erop dat het te betalen ziekengeld in een dergelijk geval niet ten laste komt van de eigenrisicodrager, maar van het UWV.
De rechtbank kan het standpunt van het UWV volgen dat de conclusie ten aanzien van de ongeschiktheid voor het eigen werk niet zal wijzigen als de omvang van overuren geringer is. Uit het door de werkgever verstrekte overzicht blijkt dat eiser weliswaar niet structureel 54 uur per week werkte, maar wel regelmatig meerdere overuren per week werkte.
De ongeschiktheid is gelegen in de combinatie van spanningsklachten, de licht verstandelijke beperking, de te werken uren en de reisuren.
Uit het voorgaande volgt dat het UWV terecht het gewijzigde standpunt heeft ingenomen dat eiser op en na 30 april 2020 ongeschikt was voor zijn arbeid. Dit betekent dat eiser per 30 april 2020 recht heeft op een ZW-uitkering.
Het bij brief van 7 november 2022 ingenomen standpunt van de werkgever dat eiser bij de indiensttreding al ongeschikt was voor zijn werk zodat het te betalen ziekengeld ten laste dient te komen van het UWV en niet ten laste van de werkgever, valt buiten de omvang van het geding en ligt daarom niet ter beoordeling aan de rechtbank voor.

Conclusie

Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat eiser recht heeft op een ZW-uitkering per 30 april 2020.
9.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,-,
1. punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat eiser recht heeft op een ZW-uitkering per 30 april 2020;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.868,-.
Deze uitspraak is gedaan op 11 april 2023 door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.