ECLI:NL:RBZWB:2023:2571

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4761
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda inzake belanghebbendheid bij handhavingsverzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 11 april 2023, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda beoordeeld. Het college had op 1 september 2022 de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belanghebbendheid. De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2023 behandeld, waarbij eiser 1 en een vertegenwoordiger van eiser 3 aanwezig waren, terwijl eiser 2 niet verscheen. Het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar.

De rechtbank oordeelt dat de bezwaren van eisers terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Eisers, die zich verzetten tegen het gebruik van een opslagruimte door een bedrijf, stelden dat dit gebruik leidt tot meer emissies en gevolgen voor hun woon- en leefomgeving. De rechtbank concludeert echter dat eisers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van het gebruik van de opslagruimte, die zich op meer dan 200 meter afstand van hun woningen bevindt.

Eiseres 3, een rechtspersoon, betoogde dat zij wel belanghebbend is op basis van haar statutaire doelstellingen. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte heeft beoordeeld dat eiseres 3 geen gevolgen van enige betekenis ondervindt. Desondanks laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat het college in het verweerschrift voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres 3 niet de belangen behartigt die binnen haar doelstellingen vallen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en bepaalt dat het college het griffierecht en proceskosten aan eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4761 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2023 in de zaak tussen

1. [naam eiser 1]te [plaatsnaam] ,
2. [naam eiser 2]te [plaatsnaam] ,
3. [naam eiser 3]te [plaatsnaam] ,
tezamen: eisers
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college.

Inleiding

1 In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 1 september 2022 (bestreden besluit) waarin het college de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van belanghebbendheid.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Ter zitting zijn eiser 1 en [naam vertegenwoordiger 1] namens [naam eiser 3] verschenen met hun gemachtigde. Eiser 2 is niet verschenen. Het college is vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt of de bezwaren van eisers terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens het ontbreken van belanghebbendheid. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3 De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
3.2
[naam bedrijf] is gevestigd op het adres [adres] 590 te [plaatsnaam] .
3.3
Het college heeft op 21 september 2017 een omgevingsvergunning verleend aan [naam bedrijf] voor het realiseren van een opslagruimte ten behoeve van de onderneming.
3.4
Eisers hebben op 4 februari 2022 een handhavingsverzoek ingediend, omdat zij van mening zijn dat het bouwwerk uitsluitend of mede wordt gebruikt ten behoeve van andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend.
Een inspecteur van Toezicht en Handhaving van de gemeente [plaatsnaam] heeft op 6 april 2022 een controle uitgevoerd bij [naam bedrijf] De inspecteur heeft geconstateerd dat in het bouwwerk een tweetal was-poetsruimten voor paarden en een zadelkamer zijn gemaakt. De overige ruimte in het bouwwerk wordt gebruikt als opslag voor hooi.
Het college heeft met het besluit van 11 april 2022 het handhavingsverzoek afgewezen, omdat het college van oordeel is dat geen sprake is van strijdig gebruik van het bouwwerk.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt op 2 mei 2022.
3.5
De adviescommissie bezwaarschriften (hierna: commissie) heeft het college geadviseerd de bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren, omdat zij niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het college heeft met het bestreden besluit de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbendheid natuurlijke personen
4.1
Eisers hebben betoogd dat de opslagruimte wordt gebruikt voor het houden van paarden en het strijdige gebruik leidt tot meer emissies. Zij ondervinden hiervan gevolgen van enige betekenis. In eerdere uitspraken is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) geoordeeld dat zij belanghebbend waren bij handhavingsbesluiten die gerelateerd waren aan de manege-activiteiten op het perceel. Het is van belang dat de diverse manege-gerelateerde activiteiten niet los van elkaar gezien kunnen worden.
4.2
Het college heeft betoogd dat de opslagruimte niet wordt gebruikt voor het houden van paarden en het gebruik van de opslagruimte daarmee niet leidt tot extra emissies. Eisers 1 en 2 wonen op een afstand van meer dan 200 meter van de manege. Het gebruik van de opslagruime als wasplaats en zadelkamer heeft een dermate gering ruimtelijk effect, dat zij niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt.
4.3
Onder een belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [1] Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moeten eisers een objectief, actueel, eigen, persoonlijk belang hebben dat hen in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
4.5
Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het beluit, zoals een vergunning, toestaat, is in beginsel belanghebbend bij dat besluit. De Afdeling heeft overwogen dat het criterium “gevolgen van enige betekenis” als correctie op dat uitgangspunt dient. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij dat besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, moet er worden gekeken naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat. De factoren dienen worden bekeken in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [2]
4.6
De Afdeling heeft op 4 december 2019 geoordeeld dat eisers 1 en 2 geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van de opslagruimte, omdat de opslagruimte is gerealiseerd op een afstand van ruim 200 meter van het perceel van eisers 1 en 2 af en ruim 240 meter van hun woning. [3] De rechtbank ziet geen aanleiding dit oordeel nu niet te volgen. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat gebruik van de opslagruimte tot meer emissies leidt en zij hierdoor toch aan te merken zijn als belanghebbende. De gerealiseerde wasbox en zadelkamer hebben niet tot gevolg dat meer paarden gehouden kunnen worden op de manege en hebben daarmee ook geen extra emissies tot gevolg. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij gevolgen van enige betekenis ondervinden van het gebruik van de opslagruimte en zijn daarmee niet als belanghebbende aan te merken. De rechtbank is van oordeel dat hun bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Belanghebbendheid [naam eiser 3]
5.1
Eisers hebben betoogd dat het college ten onrechte heeft beoordeeld over eiseres 3 gevolgen van enige betekenis ondervindt van de opslagruimte. Eiseres 3 ontleent haar belanghebbendheid aan haar statutaire doelstellingen en haar feitelijke werkzaamheden. Het strijdig gebruik van de opslagruimte leidt tot meer emissies, wat invloed heeft op de duurzame ontwikkeling tussen de mens en zijn omgeving.
5.2
Het college heeft betoogd dat de stelling van de commissie dat eiseres 3 geen gevolgen van enige betekenis ondervindt een kennelijke verschrijving was. In de aanhef van de kop ‘Ontvankelijkheid bezwaarmaker 3’ wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 2.1, eerste en derde lid van de Awb. Het valt niet in te zien dat de belangen die eiseres 3 beoogt te beschermen, worden aangetast door het gebruik van de opslagruimte. Het gebruik van de opslagruimte leidt namelijk niet tot meer emissies.
5.3
Op grond van artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
5.4
Eiseres 3 heeft in haar statuten als doel het bevorderen van duurzame ontwikkeling tussen de mens en zijn omgeving, met daarbij een speciale zorg voor de natuur, landschap en het milieu in [plaatsnaam] en aangrenzende gemeenten. Eiseres 3 tracht dit doel te bereiken door het handelen van of nalaten van handelen door overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en particulieren te beoordelen, te beïnvloeden of te begeleiden. De vereniging streeft het doel na, onafhankelijk van enige politieke levensbeschouwing of maatschappelijke overtuigen.
5.5
Van een schrijffout waaraan kan worden voorbijgegaan is slechts sprake bij een kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel. Van belang is dat bij het bestuursorgaan en derden direct duidelijk is dat sprake is van een vergissing. [4] De rechtbank volgt het college niet in het verweer dat het hier een kennelijke verschrijving betreft. Het gaat niet om een fout waarvoor bij derden direct duidelijk is dat sprake is van een vergissing. Het college heeft ten onrechte beoordeeld of eiseres 3 gevolgen van enige betekenis ondervindt van de opslagruimte.
5.6
In het verweerschrift en ter zitting heeft het college alsnog gemotiveerd dat eiseres 3 niet is aan te merken als belanghebbende, omdat de belangen die zij beoogt te behartigen niet valt binnen haar doelstellingen. Het gebruik van de opslagruimte leidt er niet toe dat er meer paarden gehouden kunnen worden op de manege en leidt hierdoor niet tot meer emissies. De rechtbank is van oordeel dat het college alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres 3 niet aan te merken is als belanghebbende. Met het oog op een definitieve beslechting van het geschil ziet de rechtbank om die reden aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten met toepassing van 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

6.1
Het beroep is gegrond omdat het college de belanghebbendheid van eiseres 3 ten onrechte heeft getoetst aan het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, maar laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat de rechtbank van oordeel is dat het college in het verweerschrift en ter zitting alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres 3 niet de belangen beoogt te behartigen die valt binnen haar doelstellingen. Daarnaast ondervinden eisers 1 en 2 geen gevolgen van enige betekenis van het gebruik van de opslagruimte. Dat betekent dat eisers niet zijn aan te merken als belanghebbenden.
6.2
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
6.3
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op € 1.674,- voor ieder bestuursorgaan (1 punt voor het indien van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met en waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover het eiseres 3 betreft, gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 september 2022 in zoverre;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in zoverre in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot vergoeding van bij eisers in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 11 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.ABRvS 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
3.ABRvS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4076.
4.ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3233, ro. 4.1.