ECLI:NL:RBZWB:2023:256

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5153
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen arbeid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Het UWV had op 21 juli 2021 besloten om per 1 juni 2021 geen ZW-uitkering toe te kennen aan eiser, die sinds 3 mei 2021 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt. Eiser had zich ziek gemeld vanwege oog- en gewrichtsklachten, alsook psychische klachten, na het beëindigen van zijn dienstverband als imam op 30 april 2021. Het UWV verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond op 17 november 2021.

De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank baseert zich op rapporten van verzekeringsartsen van het UWV, die concludeerden dat eiser, ondanks zijn medische klachten, in staat is om als imam te werken. De rechtbank wijst erop dat de subjectieve beleving van klachten niet doorslaggevend is voor de beoordeling van de objectieve beperkingen.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering heeft geweigerd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen proceskostenvergoeding of griffierecht vergoed krijgt. De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, en openbaar gemaakt op 17 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5153

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. W.R. Aerts),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 21 juli 2021 (primair besluit) geweigerd per 1 juni 2021 aan eiser een ZW-uitkering toe te kennen.
Met het bestreden besluit van 17 november 2021 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft geweigerd per 1 juni 2021.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is gedurende 22 jaar werkzaam geweest als imam bij een moskee. Dit dienstverband is beëindigd op 30 april 2021. Eiser ontvangt sinds 3 mei 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 20 juni 2021 heeft eiser zich vanuit de WW met terugwerkende kracht per 1 juni 2021 ziekgemeld vanwege oog- en gewrichtsklachten en psychische klachten.
3.3
De rechtbank stelt vast dat het werk als imam als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser langer bestaande aanzienlijk verminderde visus heeft en gewrichtsklachten als gevolg van jicht, waarvoor periodieke controle bij specialisten en behandeling is ingezet. Als gevolg van deze al langere tijd stabiele, medische klachten heeft eiser beperkingen, waar hij mee heeft gewerkt. Daarnaast heeft eiser het zwaar met het gegeven dat zijn dienstverband na 22 jaar (plots) tot een eind is gekomen. Dit is vanuit eiser invoelbaar. In overeenstemming met de waarnemingen, lijkt volgens de verzekeringsarts echter sprake te zijn van verwerkingsproblematiek en niet van evidente psychopathologie. Dit wordt ondersteund door het gegeven dat er geen therapie of psychofarmaca zijn voorgeschreven. Er is daarom geen reden om beperkingen hiervoor aan te nemen. Het is voor eiser zaak zo snel mogelijk de normale arbeidsrol op te pakken. De verzekeringsarts concludeert dat bij eiser weliswaar sprake is van beperkingen voor arbeid, maar dat hij met deze beperkingen per datum ziekmelding geschikt is zijn arbeid als imam te verrichten.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd en eiser gesproken tijdens een telefonisch spreekuur. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat eiser bekend is met oog- en gewrichtsklachten en diabetes mellitus en met deze klachten heeft gewerkt. Uit de gegevens van de huisarts blijkt dat er geen sprake is van een evidente verandering van het medisch beeld op datum in geding. Vanuit deze klachten is er geen grondslag voor arbeidsongeschiktheid. Eiser geeft aan zijn psychische klachten al sinds december 2020 te ervaren, maar hij heeft zich gedurende zijn dienstverband niet ziekgemeld. Ook de maand erna heeft geen verslechtering op psychisch gebied plaatsgevonden. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat eerst op 23 juli 2021 sprake is van psychische klachten, waarvoor medicatie is gegeven en een doorverwijzing naar een psycholoog. Volgens de verzekeringsarts b&b is het einde van het dienstverband impactvol geweest, maar waren de ervaren psychische klachten niet op stoornisniveau aanwezig op datum in geding. Er is dan ook geen grondslag voor arbeidsongeschiktheid voor het werk als imam per 1 juni 2021.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn medische beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Hij heeft in 2013 papilatrofie opgelopen, nadat hij voor een verhoogde oogdruk verkeerde medicatie heeft gekregen. Hierdoor ziet eiser met zijn linkeroog bijna niets. Daarnaast heeft hij ten gevolge van het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst per 1 mei 2021 depressieve klachten, waarvoor hij wordt behandeld.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde oog- en psychische klachten. Verder heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid als imam te verrichten.
De door eiser in bezwaar overgelegde informatie van de huisarts geeft geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser al sinds 2013 beperkingen aan zijn oog heeft en daarmee al die tijd heeft kunnen werken. Dat eiser als gevolg van het verlies van zijn baan psychische klachten ervaart, acht de rechtbank aannemelijk. Volgens vaste rechtspraak is echter de subjectieve beleving en ervaring van klachten niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn van belang. Uit de informatie van de huisarts blijkt niet dat op de datum in geding (1 juni 2021) sprake was van een dusdanige psychische stoornis dat daar beperkingen voor moeten worden aangenomen. Eiser heeft in beroep geen (medische) stukken ingebracht, waaruit de door hem geclaimde, ernstigere klachten en beperkingen op de datum in geding blijken, op de wijze zoals hij die ervaart. De enkele stelling van eiser dat sprake is van meer beperkingen dan door de verzekeringsartsen is aangenomen, is daartoe onvoldoende. Ook de ter zitting ingenomen stelling dat de functie van imam veeleisend (meer dan 40 uur per week) en plaatsgebonden is en dat eisers belastbaarheid in deze functie wordt overschreden op de datum in geding, heeft hij niet met medische stukken onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsartsen in hun rapportages waarin zij hun bevindingen inzichtelijk en overtuigend hebben beargumenteerd.
4.4
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd per 1 juni 2021 aan eiser een ZW-uitkering toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht geweigerd heeft om per 1 juni 2021 een ZW-uitkering toe te kennen.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 17 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).