ECLI:NL:RBZWB:2023:2551

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5109
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over aanvullende compensatie voor werkelijke schade in het kader van de hersteloperatie toeslagen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 7 april 2023, wordt de beoordeling van de aanvullende compensatie voor werkelijke schade in het kader van de hersteloperatie toeslagen besproken. Eiser, die in het verleden kinderopvangtoeslag ontving, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen die hem onvoldoende compensatie toekenden voor de geleden schade door de toeslagenaffaire. De rechtbank behandelt de verschillende schadeposten, waaronder inkomensschade, pensioenschade en immateriële schade, en concludeert dat de toegekende bedragen niet in overeenstemming zijn met de werkelijke schade die eiser heeft geleden. De rechtbank oordeelt dat er gebreken zijn in de besluitvorming van de Belastingdienst/Toeslagen en biedt hen de gelegenheid om deze gebreken te herstellen. De rechtbank stelt dat de schadeposten 'inkomensschade van eiser over 2013' en 'immateriële schade' hoger moeten worden vastgesteld. Tevens wordt de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen om de wettelijke rente opnieuw te berekenen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming en het belang van het vaststellen van de werkelijke schade voor de betrokkenen in de toeslagenaffaire.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5109 KINDER
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen
[naam eiser], uit [plaatsnaam] , eiser
en
Belastingdienst/Toeslagen(verweerder)
(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).
Inleiding
1. In het besluit van 24 november 2021 (primair besluit) heeft Belastingdienst/Toeslagen aan eiser een bedrag van € 24.093,- aan aanvullende compensatie voor werkelijke schade toegekend in het kader van de hersteloperatie toeslagen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 1 november 2022 (bestreden besluit I) is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en is aan eiser nog een bedrag van € 10.194,- aan aanvullende compensatie voor werkelijke schade toegekend. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Met het besluit van 1 december 2022 (bestreden besluit II) heeft Belastingdienst/Toeslagen bepaald dat nog een bedrag van € 2.899,- aan aanvullende compensatie voor werkelijke schade zal worden betaald. Eiser heeft meegedeeld dat hij zich niet kan vinden in dit besluit. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser ook betrekking op dit besluit.
Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingezonden.
Bij brief van 12 januari 2023 heeft Belastingdienst/Toeslagen de rechtbank meegedeeld dat eiser nog een betaling zal ontvangen van € 28,99.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van Belastingdienst/Toeslagen.
De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.
Totstandkoming van het besluit
2.1 Eiser heeft over de jaren 2008 en 2009 via gastouderbureau [naam gastouderbureau] kinderopvang voor zijn kinderen geregeld en ontving kinderopvangtoeslag. Op 2 oktober 2012 heeft Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008 en 2009 op nihil gesteld. Eiser diende de ontvangen kinderopvangtoeslag van € 7.243,- (over 2008) en € 12.359 (over 2009) terug te betalen. Tegen deze besluiten heeft hij bezwaar gemaakt. Het bezwaar is ongegrond verklaard. Door middel van betalingen/verrekeningen is een bedrag van € 9.632,- terugbetaald.
2.2 Eiser heeft op 20 mei 2020 om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009 verzocht. Belastingdienst/Toeslagen heeft op 28 mei 2020 eiser geïnformeerd dat hij onderdeel is geweest van een zogeheten CAF-onderzoek. [1]
2.3 Vanwege vertraging in de beoordeling heeft eiser op 21 november 2020 een eenmalige tegemoetkoming van € 750,- ontvangen.
Bij besluit van 15 februari 2021 heeft Belastingdienst/Toeslagen aan eiser op basis van de zogeheten Catshuisregeling [2] een forfaitair bedrag van € 30.000,- toegekend.
2.4 Bij besluit van 15 mei 2021 is de compensatie kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008 en 2009 integraal berekend op in totaal € 32.011,-. Omdat een bedrag van € 30.000,- al eerder is toegekend, zal eiser nog een bedrag van € 2.011,- ontvangen.
2.5 Eiser heeft een verzoek tot aanvullende compensatie voor werkelijke schade ingediend. De Commissie Werkelijke Schade (CWS) heeft op 1 november 2021 Belastingdienst/Toeslagen geadviseerd om een aanvullende compensatie van € 24.093,- toe te kennen.
2.6 Bij besluit van 24 november 2021 (primair besluit) heeft Belastingdienst/Toeslagen aan eiser een aanvullende compensatie voor werkelijke schade toegekend van € 24.334,-, bestaande uit het door de CWS geadviseerde bedrag plus 1% vergoeding.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.7 Op 28 april 2022 heeft de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) eiser tijdens een hoorzitting gehoord. De BAC heeft Belastingdienst/Toeslagen geadviseerd om de schade omtrent de levensloop-hypotheek te betrekken bij de beslissing op bezwaar. Verder heeft de BAC geadviseerd om nader advies bij de CWS in te winnen over de opbouw van de vergoeding van de immateriële schade, met name over de bijzondere aard en ernst van het schadeveroorzakend handelen en bijkomende factoren.
2.8 Op 12 september 2022 heeft de CWS nader advies uitgebracht aan Belastingdienst/Toeslagen.
2.9 Met het bestreden besluit I van 1 november 2022 heeft Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard. Eiser krijgt nog een extra aanvullende compensatie in verband met inkomensschade (€ 5.480,-), pensioenschade (€ 2.613,-) en immateriële schade (€ 2.000,-) van in totaal € 10.093,-. Daarover wordt een bedrag van 1% vergoed, wat betekent dat eiser een aanvullend bedrag van € 10.194,- wordt toegekend.
2.10 Met het bestreden besluit II van 1 december 2022 heeft Belastingdienst/Toeslagen geconstateerd dat zij in een schriftelijke reactie van 31 maart 2022 heeft meegedeeld dat aanvullend € 13.093,- vergoed zou worden. Omdat dit bedrag hoger is dan het bedrag dat in het bestreden besluit I van 1 november 2022 is berekend, en de Belastingdienst/Toeslagen niet wil terugkomen op een gedane toezegging, wordt aanvullend een bedrag van (€ 13.093,- minus € 10.194,-) € 2.899,- toegekend.
2.11 Bij brief van 12 januari 2023 heeft Belastingdienst/Toeslagen de rechtbank meegedeeld dat eiser nog een betaling zal ontvangen van 1% over het nabetaalde bedrag van € 2.899,- zijnde € 28,99.
Beoordeling door de rechtbank
3.1 De rechtbank beoordeelt de aan eiser toegekende aanvullende compensatie voor werkelijke schade in het kader van de hersteloperatie toeslagen. Zij doet dat, onder meer, aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2 De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
4.1 Eiser stelt samengevat dat de toegekende materiele en immateriële schadevergoeding te laag is vastgesteld. Gezien alle feiten en in aanmerking nemend wat eiser en zijn echtgenote in de toekomst nog hadden kunnen verdienen zonder toeslagenaffaire, acht eiser een totale schadevergoeding van € 640.822,- voor eiser en € 346.973,- voor zijn echtgenote redelijk.
4.2 Eiser voert verder aan dat het bedrag wat in het bestreden besluit II is toegekend, niet overeen komt met de door Belastingdienst/Toeslagen gedane toezegging in de brief van 31 maart 2022 dat er nog € 16.855,- aanvullend zou worden vergoed.
(Achtergrond van de) besluitvorming
5.1 In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in voorgaande jaren zijn fouten gemaakt, waarvan ouders de dupe zijn geworden. Deze toeslagenaffaire heeft geleid tot verschillende herstelregelingen om burgers te compenseren voor deze fouten. De compensatie wordt door Belastingdienst/Toeslagen toegekend. De uitvoering van deze regelingen is belegd bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT).
5.2 De rechtbank stelt vast het compensatiebesluit hier in geding is gebaseerd op de compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de beleidsregels zoals neergelegd in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (Besluit Compensatieregeling). Met ingang van 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie Toeslagen (Wht) van kracht. Voornoemde compensatieregeling is met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht [3] worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht.
5.3 Vast staat dat de Belastingdienst/Toeslagen aan eiser voor de toeslagjaren 2008 en 2009 reeds bij de integrale beoordeling een bedrag van € 32.011,- aan compensatie heeft toegekend op grond van voornoemde compensatieregeling. In dit bedrag is € 4.901,- aan materiele schade en € 9.000,- aan immateriële schade begrepen.
5.4 Omdat eiser van mening is dat hij meer schade heeft geleden, heeft hij op grond van onderdeel 4.2 van het Besluit Compensatieregeling [4] een verzoek tot aanvullende compensatie van de werkelijke schade ingediend. In de daarop volgende - in deze procedure te beoordelen - besluitvorming is (in aanvulling op voornoemd bedrag van € 32.011,-) in totaal een bedrag van € 37.455,99 toegekend (€ 24.334,- in het primaire besluit en in aanvulling daarop € 10.194,- in bestreden besluit I, € 2.899,- in bestreden besluit II en € 28,99 bij brief van 12 januari 2023).
5.5 Omdat met het bestreden besluit II een hogere compensatie is toegekend dan in bestreden besluit II en nadien bij brief van 12 januari 2023 is gesteld dat aan eiser nog een aanvullend bedrag toekomt, is het beroep van eiser tegen bestreden besluit I, zoals aangevuld door bestreden besluit II, reeds daarom gegrond. Dit besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal later beoordelen of de rechtsgevolgen van de vernietigde besluitvorming in stand kunnen blijven.
Omvang van het geding
6.1 De rechtbank stelt voorop dat de door eiser genoemde schadeposten op het ingediende verzoek om compensatie voor werkelijke schade in beginsel leidend zijn voor de omvang van het geding.
6.2 De besluitvorming van Belastingdienst/Toeslagen gaat niet in op de inkomens- en pensioenschade van de echtgenote van eiser. Eiser heeft, ook al in de bezwaarfase, aangevoerd dat deze schadepost wel aan de orde is.
Ter zitting heeft eiser desgevraagd toegelicht dat het van meet af aan zijn intentie is geweest om ook voor zijn echtgenote vergoeding van inkomens- en pensioenschade te vragen, maar dat het aanvraagformulier dat hij naar de CWS heeft gezonden hem niet duidelijk was. Hij heeft de schadeposten inkomens- en pensioenschade van zijn echtgenote opgevoerd bij de schadepost ‘immateriële schade’. Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting erkend dat dit inderdaad onder de schadepost immateriële schade is vermeld.
De rechtbank zal het verzoek om aanvullende schadevergoeding dan ook zo lezen dat dit mede omvat het verzoek om vergoeding van inkomens- en pensioenschade van de echtgenote van eiser.
6.3 Verder heeft eiser uren die hij zelf aan deze zaak heeft besteed (in totaal beraamd op € 49.000,-) als schadepost aangedragen. Ter zitting heeft eiser aangegeven niet langer aanspraak te maken op de kosten gemaakt voor deze eigen uren, zodat de rechtbank dit onderdeel verder onbesproken zal laten.
6.4 De rechtbank zal hierna voor de verschillende posten aan materiele en immateriële schade beoordelen waarop eiser recht heeft,
Schadeposten
7. Als uitgangspunt geldt dat een aanvrager van compensatie voor werkelijke schade aannemelijk dient te maken dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan het na de integrale beoordeling toegekende bedrag. [5]
Materiele schadevergoeding
8. Eiser heeft betoogd dat hij recht heeft op een hogere materiele schadevergoeding vanwege de inkomens- en pensioenschade van hemzelf en zijn echtgenote, de kosten voor de levensloop-hypotheek en de schade ontstaan door verkoop van de bruidsschat.
Inkomens- en pensioenschade eiser
8.1 Eiser stelt dat hij in 2013 ziek is geworden door de problematiek rondom de toeslagen. Hierdoor had hij per maart 2013 te maken met een inkomensverlies van 30%, zijnde € 18.555,- bruto (netto € 12.999,-). Zijn ontslag in 2013 was een gevolg van zijn ziekte. In 2014 was hij nog steeds ziek. Ook in 2015 was hij nog niet volledig hersteld, maar omdat hij geen WIA-uitkering wilde is eiser gaan solliciteren. Hij is, vanwege het feit dat hij langere tijd uit de running was geweest, echter nergens aangenomen. Zijn carrière in de accountancy is stukgelopen als gevolg van het handelen van Belastingdienst/Toeslagen. Daaraan doet niet af dat de arbeidsovereenkomst per 6 november 2013 door de kantonrechter formeel om een andere reden is ontbonden. Het netto inkomensverlies bedraagt volgens eiser € 108.784,-. Door het stuklopen van zijn carrière kon hij vanaf november 2013 geen pensioen meer opbouwen. De schade die hieruit voortvloeit bedraagt volgens eiser € 83.420,-.
8.2 Belastingdienst/Toeslagen acht aannemelijk dat eisers inkomensverlies door ziekte in 2013 en 2014 te wijten is aan het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen. Dit geldt niet voor het (extra) inkomensverlies vanwege het ontslag. Uit de beschikking van de kantonrechter van 6 november 2013 volgt dat de arbeidsovereenkomst is ontbonden vanwege de slechte financiële situatie van de werkgever, waardoor de noodzaak bestond personeelsleden te ontslaan. Over de periode waarin eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving (het jaar 2015) en de periode daarna wordt geen schadevergoeding toegekend vanwege het ontbreken van een causaal verband.
Omdat van onjuiste inkomensgegevens is uitgegaan over de jaren 2013 en 2014, is in het bestreden besluit II aanvullend € 5.480,- toegekend, waarmee het totaal aan schadevergoeding vanwege inkomensverlies over 2013 en 2014 uitkomt op € 18.610,-. De pensioenschade over deze jaren is vastgesteld op € 2.613,-.
Inkomensschade over het jaar 2013
8.3.1 De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser zich op 7 maart 2013 ziek heeft moeten melden door de problemen rondom de kinderopvangtoeslag. Hierdoor heeft eiser in de periode maart-november 2013 te maken gehad met een inkomensverlies van 30%. Tussen partijen is niet in geschil dat deze schade € 18.555,- bruto, zijnde € 12.999,- netto bedraagt.
8.3.2 Belastingdienst/Toeslagen heeft echter gesteld dat er over 2013 geen sprake is van financiële schade omdat eiser in dat jaar een ontslagvergoeding van € 16.232,40 heeft gekregen.
8.3.3 De rechtbank stelt vast dat de kantonrechter bij beschikking van 23 oktober 2013 de arbeidsovereenkomst tussen eiseres werkgever en eiser heeft ontbonden per 6 november 2013, onder toekenning van een vergoeding aan eiser ten laste van de werkgever ten bedrage van € 16.232,40 bruto. De beschikking vermeldt als reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst dat de werkgever in een zeer slechte financiële positie verkeerde waardoor zij was genoodzaakt diverse personeelsleden te ontslaan. De ontslagvergoeding is aldus toegekend voor de financiële gevolgen bij ontslag vanwege bedrijfseconomische redenen. Zonder nadere motivering is niet begrijpelijk waarom dit bedrag voor dat jaar moet worden verrekend met de schade veroorzaakt door 30% inkomensverlies vanwege ziekte gedurende maart-november 2013. Die motivering is er – ook desgevraagd ter zitting – niet alsnog gekomen. Dat betekent dat Belastingdienst/Toeslagen naar het oordeel van de rechtbank voor het jaar 2013 ten onrechte geen materiele schadevergoeding wegens inkomensverlies van netto € 12.999,- heeft toegekend.
Inkomensschade over het jaar 2014
8.4 Ten aanzien van het jaar 2014 is niet in geschil dat eiser inkomensverlies heeft gehad vanwege ziekte, gerelateerd aan de toeslagenproblematiek. Over de hoogte van de schadevergoeding (€ 13.130,-) bestaat geen verschil van inzicht, zodat de rechtbank de inkomensschade over het jaar 2014 verder onbesproken zal laten.
Pensioenschade over de jaren 2013 en 2014
8.5 Ten aanzien van de pensioenschade over deze jaren is, zoals ter zitting is bevestigd, niet in geschil dat de hoogte door Belastingdienst/Toeslagen correct is vastgesteld op € 2.613,-.
Inkomens- en pensioenschade over het jaar 2015 en volgende jaren
8.6.1 Uitgangspunt is dat degene die schade stelt ook het causaal verband aannemelijk moet maken tussen de vermeende schadeveroorzakende gebeurtenis en de ontstane schade. Concreet betekent dit dat eiser het causaal verband tussen de problemen rondom de kinderopvangtoeslag en zijn inkomensachteruitgang vanaf het jaar 2015 zal moeten aannemelijk maken.
8.6.2 Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser in 2015 niet langer ziek was. Er is geen verband tussen de toeslagenproblematiek en de inkomensachteruitgang vanaf 2015.
8.6.3 Eiser stelt dat het inkomensverlies vanaf 2015 wel verband hield met de problematiek rondom de toeslagen. Zijn carrière is stukgelopen door de toeslagenaffaire. Hij heeft gesteld te beschikken over medische stukken waaruit dit causale verband blijkt.
8.6.4 De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn op 23 december 2022 ingezonden pleitnota op de pagina’s 23-25 heeft gewezen op medische informatie, waaronder een EMDR-behandeling op 2 december 2021 door [persoon EMDR-behandelaar] en informatie van psychosomatisch fysiotherapeut [naam psychosomatisch fysiotherapeut] . Hoewel eiser de onderliggende medische stukken niet heeft ingediend, zal de rechtbank de weergave van deze stukken zoals in de pleitnota opgenomen bij de beoordeling betrekken. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat eiser de onderliggende medische stukken ter zitting wel bij zich had, maar ook naar aanleiding van vragen van de rechtbank over zijn stellingen ter zake, geen aanleiding heeft gezien die in te dienen.
8.6.4.1 Uit de door eiser weergegeven informatie van de psychosomatisch fysiotherapeut [naam psychosomatisch fysiotherapeut] valt op te maken dat eiser van 26 juli 2013 tot en met 29 augustus 2014 onder behandeling is geweest vanwege ernstige depressie ten gevolge van stress. Er heeft een behandeling plaatsgevonden bestaande uit onder meer mindfulness, exposure op angst, bewegen en ademtherapie. Uiteindelijk was op 29 augustus 2014 het einddoel - geen paniekaanvallen meer en reductie van de depressie - bereikt. Op 11 maart 2022 zag de psychosomatisch fysiotherapeut eiser weer. Er was sprake van recidive van klachten sinds 17 november 2021 (psychische en lichamelijk klachten). Eiser is inmiddels weer onder behandeling.
De rechtbank stelt vast dat uit de aangehaalde informatie van psychosomatisch fysiotherapeut [naam psychosomatisch fysiotherapeut] niet blijkt dat eiser in de periode tussen 29 augustus 2014 en 17 november 2021 klachten heeft gehad en met name niet dat die klachten hem minder arbeidsgeschikt maakten. Met verwijzing naar de informatie van [naam psychosomatisch fysiotherapeut] heeft eiser niet onderbouwd dat sprake is van een causaal verband tussen de problematiek rondom de toeslagen en de inkomensachteruitgang vanaf 2015.
8.6.4.2 Met betrekking tot de EMDR behandeling merkt de rechtbank op dat deze behandeling volgens de gegevens van eiser heeft plaatsgevonden op 2 december 2021. Dit sluit ook aan op de informatie van psychosomatisch fysiotherapeut [naam psychosomatisch fysiotherapeut] , namelijk dat bij eiser sprake was van een achteruitgang op 17 november 2021. Uit deze gegevens omtrent de EMDR blijk niet dat eiser vanaf 2015 vanwege de problematiek rondom de toeslagen niet zou kunnen werken en dus minder inkomen zou hebben.
8.6.5 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet met de hierboven aangehaalde gegevens of andere gegevens uit objectieve bron aannemelijk gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen de problematiek rondom de toeslagen en de inkomensachteruitgang vanaf 2015. Belastingdienst/Toeslagen heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van inkomensschade vanaf 2015, die Belastingdienst/Toeslagen zou moeten vergoeden.
8.6.6 Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank ook dat eiser vanaf 2015 zelf had kunnen voorzien in een pensioenvoorziening. Er bestaat geen aanleiding om eiser voor de gestelde pensioenschade vanaf 2015 een schadevergoeding toe te kennen.
Inkomens- en pensioenschade echtgenote
9.1 Volgens eiser heeft ook zijn echtgenote inkomensverlies door de problemen rondom de toeslagen. Zij is werkzaam geweest als boekhouder en op 10 september 2015 tijdens haar zwangerschap ziek geworden, mede door de problemen die bestonden ten aanzien van de handelwijze van Belastingdienst/Toeslagen. Na de geboorte van hun derde kind heeft zijn echtgenote een hersenbloeding gehad en vanaf eind 2017 ontvangt zij een WIA-uitkering. Gedurende de periode dat eiser ziek was heeft zij extra zwaar lichamelijk werk moeten verrichten. Haar inkomensverlies is € 43.469,- netto. Verder geldt dat haar pensioenschade € 34.560,- bedraagt.
9.2 De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst/Toeslagen in de verschillende besluiten ten onrechte niet is ingegaan op deze door eiser aangedragen schadeposten betreffende de echtgenote. Het bestreden besluit is in zoverre niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
9.3 Ter zitting heeft de gemachtigde van Belastingdienst/Toeslagen, onder verwijzing naar het eerste advies van de CWS van 1 november 2021, toegelicht dat niet duidelijk is wat de oorzaak is geweest van de ziekte van de echtgenote van eiser in 2015 bij gebrek aan gegevens uit objectieve bron, zodat er geen causaal verband kan worden aangenomen tussen de toeslagenaffaire en het inkomensverlies van de echtgenote van eiser.
9.4 De rechtbank kan dit standpunt van Belastingdienst/Toeslagen volgen. Eiser heeft niet met objectieve gegevens onderbouwd dat de inkomensschade van zijn echtgenote rechtstreeks voortvloeit uit de problemen rondom de toeslagen. Vanwege het ontbreken van een causaal verband behoefde Belastingdienst/Toeslagen geen schadevergoeding toe te kennen.
Gelet daarop bestaat er ook geen aanleiding om schadevergoeding voor pensioenschade toe te kennen.
Levensloop-hypotheek
10.1 Eiser stelt dat hij zijn levensloop-hypotheek noodgedwongen aan heeft moeten aanpassen omdat hij door de vorderingen van de Belastingdienst/Toeslagen destijds de hogere premie niet langer kon betalen. Hierdoor is het uit te keren bedrag dat hij op 3 februari 2040 zou ontvangen, verlaagd van € 225.000,- naar € 103.000,-. Door toedoen van Belastingdienst/Toeslagen is een restschuld ontstaan van € 121.492,-. Eiser stelt dat uit de offerte van [naam bedrijf] van juli 2022 volgt dat er een extra storting van € 67.000,- moet komen om in de toekomst geen restschuld meer te hebben.
10.2 De CWS heeft in het eerste advies van 1 november 2021 gesteld dat er geen sprake is van schade, nu tegenover het lagere eindbedrag ook een lagere premie staat. Belastingdienst/Toeslagen heeft dit standpunt gevolgd in het primaire besluit.
De BAC heeft vervolgens in haar advies van 16 juni 2022 geoordeeld dat dit standpunt van de CWS te kort door de bocht is. Zij heeft de CWS om een nader advies gevraagd. In haar tweede advies van 12 september 2022 stelt de CWS dat er in hetgeen door eiser is aangevoerd geen aanknopingspunten zijn te vinden om tot een ander oordeel te komen. Belastingdienst/Toeslagen heeft dit standpunt gevolgd in het bestreden besluit.
10.3 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) [6] mag een bestuursorgaan afgaan op een door een deskundige uitgebracht advies of rapport, nadat het bestuursorgaan is nagegaan of dit advies of rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies of rapport afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur om een reactie op wat de belanghebbende over het advies heeft aangevoerd.
10.4 De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiser vanwege de toeslagenaffaire de premie voor de levensloop-hypotheek heeft moeten verlagen teneinde zijn maandlasten te verlagen om met lagere inkomsten rond te kunnen komen.
De vraag of Belastingdienst/Toeslagen zich in het besluit mocht baseren op de adviezen van de CWS, beantwoordt de rechtbank ontkennend op grond van de inhoud van de adviezen zoals hiervoor onder 10.2 aangehaald. Nadat de BAC kanttekeningen bij het eerste advies had geplaatst en eiser stukken van [naam bedrijf] had overgelegd, volstond de CWS in het tweede advies met de opmerking dat het wellicht zo zou kunnen zijn dat sprake is van schade maar dat zij in hetgeen door de ouder is aangevoerd geen aanknopingspunten ziet om dit punt tot een ander inhoudelijk advies te komen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het tweede advies van de CWS niet afdoende, nu dit advies inhoudelijk niets toevoegt aan het eerdere advies, terwijl eiser na dat eerdere advies informatie van [naam bedrijf] heeft verstrekt. Aan de door eiser verstrekte informatie is de CWS voorbij gegaan. Het tweede advies van de CWS, waarop Belastingdienst/Toeslagen zich baseert, is derhalve niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Bovendien geldt dat weliswaar aannemelijk is dat er tegenover de lagere einduitkering enige besparing in premies staat, die op grond van de toepasselijke regels in het Burgerlijk Wetboek (BW) zouden kunnen worden verrekend met de schade, maar dat niet zonder meer aannemelijk is dat die besparing even groot of groter is dan de schade.
Dat betekent dat Belastingdienst/Toeslagen zich in het bestreden besluit ten aanzien van de schade ontstaan ten aanzien van de levensloop-hypotheek niet zonder meer mocht baseren op de door de CWS uitgebrachte adviezen
.
10.5 Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal Belastingdienst/Toeslagen daartoe in de gelegenheid stellen.
Belastingdienst/Toeslagen zal nader moeten uitwerken wat de concrete schade is ten aanzien van de levensloop-hypotheek. De rechtbank maakt uit door eiser overgelegde stukken van [naam bedrijf] op dat eiser vanaf 3 juli 2013 zijn maandelijkse premie heeft verlaagd. Belastingdienst/Toeslagen zal eerst moeten bepalen over welke periode vanaf 3 juli 2013 de door eiser geleden schade vanwege de premieverlaging aan de problematiek van de toeslagen is toe te rekenen. Vervolgens zal moeten worden bepaald tot welke schade de premieverlaging over deze periode heeft geleid (gemist rendement), mede in aanmerking genomen de inhoud van de overeenkomst met [naam bedrijf] . De rechtbank merkt op dat eiser inzicht dient te geven in de overeenkomst met [naam bedrijf] , dan wel met inachtneming van voornoemde periode zonodig [naam bedrijf] dient te benaderen om een nieuwe berekening te maken. Daarbij wijst de rechtbank erop dat de rechtbank, als partijen niet met een goed onderbouwde berekening komen, de schade op grond van artikel 6:97 van het BW kan begroten/schatten.
Bruidsschat
11.1 Eiser stelt dat sprake is van materiele schade door verkoop van de bruidsschat, Hij heeft de bruidsschat van zijn echtgenote op 25 januari 2013 onder druk moeten verkopen, omdat hij in één keer een bedrag aan Belastingdienst/Toeslagen diende terug te betalen. Als er geen toeslagenaffaire zou zijn geweest, dan was de bruidsschat niet verkocht. Een bedrag van € 5.877,- is volgens eiser redelijk gelet op het waardeverlies tussen 25 januari 2013 en 5 maart 2022.
11.2 Eiser heeft ter zitting erkend dat hij de bruidsschat in 2013 heeft verkocht voor de waarde die de bruidsschat toen had. Nu de bruisschat niet onder dagwaarde is verkocht, is de rechtbank met Belastingdienst/Toeslagen van oordeel dat eiser daardoor geen materiele schade heeft geleden.
11.3 Belastingdienst/Toeslagen heeft de immateriële schade die eiser en zijn gezin hebben geleden door de verkoop van de bruidsschat begroot op € 1.000,-. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten dit bedrag voor onjuist te houden.
Immateriële schadevergoeding
12.1 Eiser verzoekt om vergoeding van immateriële schade voor hemzelf, zijn echtgenote en hun drie kinderen van in totaal € 180.000,-.
12.2 In het bestreden besluit heeft Belastingdienst/Toeslagen erkend dat eiser en zijn gezin door de problemen met de kinderopvangtoeslag veel stress en verdriet hebben ervaren gelet op de aard en ernst van de problematiek. Vergoeding voor het geestelijk leed is daarom op zijn plaats. Eiser komt in aanmerking voor een schadevergoeding van € 24.500,- (€ 7.500,- voor de drie kinderen tezamen, € 6.500,- voor eiser en zijn echtgenote tezamen en € 10.500,- voor de lange duur van de onzekerheid).
12.3 Ter zitting heeft Belastingdienst/Toeslagen erkend dat het bedrag van € 6.500,- niet juist is. In aansluiting op hetgeen was besloten in het primaire besluit, zijn de juiste bedragen volgens Belastingdienst/Toeslagen € 2.500,- per kind, € 5.000,- voor eiser, € 5.000,- voor zijn echtgenote en € 1.000,- voor de gedwongen verkoop van de bruidsschat, naast het bedrag voor de lange duur van de onzekerheid (in totaal € 10.500,-). In totaal komt eiser in aanmerking voor een vergoeding voor de immateriële schade van € 29.000,-.Ter onderbouwing van dit bedrag wijst Belastingdienst/Toeslagen op het tweede advies van de CWS. Factoren [7] die daarin zijn meegewogen, betreffen onder meer de financiële gevolgen versterkt door dwangverrekeningen en daadwerkelijke terugbetalingen/verrekeningen (€ 9.632,- van de terugvordering van € 19.602,- in relatie tot het totale bruto jaarinkomen van eiser en zijn echtgenote van ongeveer € 84.000,-), de sociale gevolgen voor het gezin, de verminderde kwaliteit van leven voor de kinderen, de ziekte van eiser ten gevolge van de problematiek en de impact daarvan op zijn echtgenote, de verkoop van de bruidsschat en de lange duur van onzekerheid.
12.4 Op grond van het voorgaande is de immateriële schadevergoeding in het bestreden besluit niet correct vastgesteld. Met de aanvullende motivering kan de rechtbank Belastingdienst/Toeslagen volgen dat eiser voor een immateriële schadevergoeding van € 29.000,- in aanmerking komt. Aanknopingspunten om tot een hogere schadevergoeding te concluderen, ontbreken.
Wettelijke rente
13.1 De rechtbank constateert dat aan eiser in bestreden besluit I en vervolgens in bestreden besluit II een hogere aanvullende compensatie is toegekend. De wettelijke rente die hierover is berekend is echter hetzelfde bedrag (namelijk € 2.114,-) gebleven als de wettelijke rente toegekend in het primaire besluit.
De gemachtigde van Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting desgevraagd erkend dat er geen wettelijke rente is berekend over de gaandeweg de besluitvorming aanvullend toegekende bedragen. Eiser zal hierover nog een nadere rentevergoeding ontvangen.
13.2 Er is in zoverre sprake van een gebrek in de besluitvorming. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen.
Daartoe zal Belastingdienst/Toeslagen opnieuw de wettelijke rente moeten berekenen en inzichtelijk moeten maken, met inachtneming van de betalingen die reeds zijn verricht.
Toezegging nagekomen in bestreden besluit II?
14.1 Eiser stelt dat Belastingdienst/Toeslagen de toezegging in de brief van 31 maart 2022 niet geheel is nagekomen door in het bestreden besluit II enkel alsnog € 2.899,- toe te kennen. Volgens eiser bedroeg de totale toezegging niet € 13.093,- maar € 16.855,- (€ 13.093,- plus € 1.500,- en € 2.242,-).
14.2 De rechtbank constateert dat Belastingdienst/Toeslagen in bestreden besluit II een bedrag van € 2.899,- (€ 13.093,- minus € 10.194,-) aanvullend heeft toegekend. Over het bedrag van € 13.093,- hebben partijen geen geschil. Het door eiser genoemde bedrag van € 1.500,- ziet op immateriële schade welk bedrag hiervoor onder de schadepost ‘immateriële schade’ al is meegenomen (het verschil tussen de al bij de integrale beoordeling toegekende € 9.000,- vanwege tijdsverloop, welk bedrag is verhoogd naar € 10.500,-). Het bedrag van € 2.242,- ziet op wettelijke rente. Daarvoor wordt verwezen naar wat hiervoor onder 13 is overwogen. De rechtbank stelt vast dat deze stelling van eiser niet tot een hogere compensatie leidt.
Vergoeding van 1% en totaaloverzicht
15. De rechtbank merkt op dat het wijzigen van bedragen ten aanzien van verschillende schadeposten ook van invloed is op de extra 1% vergoeding. [8] Deze component moet daarom eveneens in de herberekening worden meegenomen.
Van Belastingdienst/Toeslagen wordt verwacht dat in een totaaloverzicht inzichtelijk wordt gemaakt welke bedragen aan aanvullende compensatie voor werkelijke schade met inachtneming van deze uitspraak aan eiser toekomen.
Conclusie
16.1 Op grond van het voorgaande moeten de schadeposten ‘inkomensschade van eiser over 2013’ en ‘immateriële schade’ hoger worden vastgesteld. Ten aanzien van de schadeposten ‘levensloop-hypotheek’ en ‘wettelijke rente’ is sprake van gebreken in de besluitvorming. Op grond hiervan, en gelet op de al eerder gewijzigde besluitvorming zoals onder 5.5 is overwogen, is het beroep tegen bestreden besluit I, zoals aangevuld door bestreden besluit II gegrond en zal het besluit worden vernietigd.
16.2 Ten aanzien van de schadeposten ‘levensloop-hypotheek’ en ‘wettelijke rente’ zal Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid worden gesteld om de gebreken te herstellen met inachtneming van hetgeen daarover onder 10.5 en 13.2 is overwogen.
16.3 Zoals hiervoor onder 15 is overwogen, dient Belastingdienst/Toeslagen vervolgens de invloed van de gewijzigde bedragen aan compensatie voor de 1% vergoeding te bepalen en in een totaaloverzicht de aanvullende compensatie voor werkelijke schade inzichtelijk te maken.
16.4 De rechtbank zal de termijn waarbinnen Belastingdienst/Toeslagen de gebreken kan laten herstellen bepalen op acht weken, na de dag van verzending van deze tussenuitspraak. Als Belastingdienst/Toeslagen hiervan geen gebruik wil maken, dan dient zij dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als Belastingdienst/Toeslagen wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op die herstelpoging van Belastingdienst/Toeslagen. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
16.5 De rechtbank begrijpt dat een groot deel van eisers frustratie voortvloeit uit het feit dat hem niet in één keer duidelijkheid is geboden omtrent de te vergoeden aanvullende compensatie. De rechtbank heeft echter onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien, zodat een tussenuitspraak nodig is om tot een gemotiveerde vaststelling van de compensatie te komen.
16.6 De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak.
Beslissing
De rechtbank:
- draagt Belastingdienst/Toeslagen op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid om binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. drs. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 7 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:51a
1. De bestuursrechter kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.
2. De bestuursrechter bepaalt de termijn waarbinnen het bestuursorgaan het gebrek kan herstellen. Hij kan deze termijn verlengen.
Artikel 8:51b
1. Het bestuursorgaan deelt de bestuursrechter zo spoedig mogelijk mede of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen.
2. Indien het bestuursorgaan overgaat tot herstel van het gebrek, deelt het de bestuursrechter zo spoedig mogelijk schriftelijk mede op welke wijze het gebrek is hersteld.
3. Partijen kunnen binnen vier weken na verzending van de mededeling bedoeld in het tweede lid, schriftelijk hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren brengen. De bestuursrechter kan deze termijn verlengen.
Artikel 8:51c
De bestuursrechter deelt partijen mede op welke wijze het beroep verder wordt behandeld binnen vier weken na:
a. ontvangst van de mededeling van het bestuursorgaan dat het geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen;
b. het ongebruikt verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 8:51a, tweede lid;
c. ontvangst van de zienswijzen; of
d. het ongebruikt verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 8:51b, derde lid.

Wet hersteloperatie toeslagen

(geldend vanaf 5 november 2022)

Artikel 2.1. Compensatie en aanvullende compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
(…)
3. Aan een aanvrager van compensatie die aannemelijk maakt dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan een bedrag als bedoeld in artikel 2.3, eerste tot en met zevende lid, wordt door de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag aanvullende compensatie voor de werkelijke schade toegekend.
(…)
Artikel 2.3 Hoogte compensatie en aanvullende compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
(…)
9. Het bedrag van de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade is de aanvullende werkelijke schade, bedoeld in artikel 2.1, derde lid, vermeerderd met 1%.
Artikel 8.6. Overgangsrecht in verband met terugwerking van de artikelen van de afdelingen 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 en 4.2
Beschikkingen ter zake van (…) compensatie voor de werkelijke schade (…) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 onderscheidenlijk 4.2, worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 of 4.2 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

Artikel 49b
(geldend vanaf 7 juli 2020 tot en met 4 november 2022)
1.In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen kan de rijksbelastingdienst in verband met een samenstel van zijn handelingen waarbij sprake is van institutionele vooringenomenheid bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in de Wet kinderopvang, volgens bij die regeling te stellen regels en binnen bij die regeling te stellen kaders, aan de belanghebbenden compensatie verlenen. Deze compensatie geschiedt in verband met het door die handelingen door die belanghebbenden ondervonden nadeel, voor zover de reguliere bestuursrechtelijke rechtsmiddelen voor 23 oktober 2019 onvoldoende toereikend werden geacht om dit nadeel geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken en dit nadeel niet is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan de belanghebbenden toerekenbaar zijn. Het vaststellen van de beschikking tot toekenning van de compensatie geschiedt op een door de belanghebbende voor 1 januari 2024 aan de Belastingdienst/Toeslagen gedaan verzoek. De compensatie blijft achterwege voor zover op andere wijze in een vergoeding of tegemoetkoming ter zake is of wordt voorzien.
(…)

Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken

(geldend van 8 september 2020 tot en met 4 november 2022, vervallen per 2 februari 2023 met terugwerkende kracht tot en met 5 november 2022)

Dit besluit bevat beleidsregels voor de verstrekking van een compensatie aan ouders vanwege de institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen in het kader van CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken.
4.1
De aanvullende compensatie voor de werkelijke schade
Een ouder die op grond van onderdeel 2 tot de doelgroep van deze compensatieregeling behoort, kan in aanmerking komen voor een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. De ouder komt hiervoor in aanmerking als hij aannemelijk maakt dat zijn werkelijke schade als gevolg van het handelen door de Belastingdienst/Toeslagen hoger is dan de compensatie waarop hij op grond van onderdeel 3 van dit besluit aanspraak maakt. Voor zover de ouder reeds een bedrag aan schadevergoeding heeft ontvangen in verband met de gedragingen en/of besluiten waarvoor op grond van onderhavig besluit compensatie wordt geboden, wordt tot dat bedrag geen aanvullende compensatie voor de werkelijke schade toegekend.
(…)
4.2
Procedure
De ouder kan tot en met 31 december 2023 bij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade indienen. Hierbij zal de ouder aannemelijk moeten maken dat (en in welke mate) hij recht heeft op aanvullende compensatie voor werkelijke schade. De ouder zal informatie moeten verschaffen waaruit met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht aannemelijk wordt dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en dat die schade het gevolg is van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen zal het verzoek voor advies voorleggen aan de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade.
De Belastingdienst/Toeslagen neemt vervolgens een besluit met betrekking tot de aanvullende compensatie waarbij het advies van de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade leidend is. Dit besluit is een beschikking in de zin van de Awb. De ouder kan bezwaar maken bij de Belastingdienst/Toeslagen tegen deze beschikking. Een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 Awb brengt advies uit over dit bezwaar. In de regel zal de Belastingdienst/Toeslagen dit advies volgen bij het doen van uitspraak op bezwaar.
(…)
6 Extra compensatieTer compensatie van de mogelijke gevolgen van een vermogenstoename, zoals de mogelijk hogere vermogensrendementsheffing in box 3 of een lagere aanspraak op toeslagen, wordt een extra forfaitaire compensatie toegekend. De ouder krijgt 1% over het bedrag van de compensatie (…) minus de verminderingen (…). Toekenning van dit bedrag maakt deel uit van de beschikking met betrekking tot de compensatie.
Het voorgaande geldt ook voor de ontvangen aanvullende compensatie voor werkelijke schade (…) minus de verminderingen (…). Toekenning van dit bedrag maakt deel uit van de beschikking met betrekking tot de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade.

Burgerlijk Wetboek

Artikel 6:95
1.De schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft.
(…)
Artikel 6:97
De rechter begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.
Artikel 6:98
Voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
Artikel 6:100
Heeft een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet, voor zover dit redelijk is, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening worden gebracht.
Artikel 6:105
1.De begroting van nog niet ingetreden schade kan door de rechter geheel of gedeeltelijk worden uitgesteld of na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden. (…)
Artikel 6:106
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. (…);
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. (…).

Voetnoten

1.Combiteam Aanpak Facilitators. De Belastingdienst/Toeslagen heeft institutioneel vooringenomen gehandeld in het CAF 11 onderzoek, gericht op georganiseerde fraude. In onderdeel 2.2.2. van het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken is gastouderbureau [naam gastouderbureau] als vergelijkbaar met CAF 11 geclassificeerd.
2.Op grond van het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling en het Besluit uitbreiding compensatieregeling kinderopvangtoeslag.
3.Artikel 8.6 van de Wht
4.Dit is thans bepaald in artikel 2.1, derde lid, van de Wht.
5.Artikel 2.1 van de Wht, voorheen onderdeel 4.1 van het Besluit Compensatieregeling.
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3760
7.Conform het (nadien, in november 2022 gepubliceerde) CWS beleidskader begroting immateriële schadevergoeding.
8.Thans artikel 2.3 van de Wht, voorheen onderdeel 6 van het Besluit Compensatieregeling.