ECLI:NL:RBZWB:2023:2514

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
02-100437-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld van verdachte aan heling en ladingdiefstal met strafoplegging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan heling en ladingdiefstal. De verdachte, geboren in 2002, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. Ben-Saddek. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 31 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, de tenlastelegging presenteerde. De verdachte werd beschuldigd van heling van zaagbladen, computeronderdelen en batteryboxen, en van ladingdiefstal samen met anderen. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 april 2021 samen met medeverdachten is aangehouden in de nabijheid van een terrein waar een ladingdiefstal had plaatsgevonden. De rechtbank baseerde haar oordeel op bewijsmiddelen zoals aangiftes, telefoongegevens en camerabeelden. De verdachte had op 20 maart 2021 een oplegger met sportartikelen gestolen en op 4 april 2021 was hij betrokken bij een diefstal van goederen bij een andere aangever. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan beide feiten, waarbij werd vastgesteld dat hij wist dat de goederen van diefstal afkomstig waren.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 180 uren, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en het tijdsverloop sinds de feiten. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/100437-22
vonnis van de meervoudige kamer van 14 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. F. Ben-Saddek, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 maart 2023, gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaak tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (02/014997-22) en [medeverdachte 2] (02/100438-22). Op de zitting hebben de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging namens de niet verschenen verdachte hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: zich schuldig heeft gemaakt aan heling van zaagbladen, computeronderdelen en batteryboxen;
feit 2: zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan een ladingdiefstal.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij, kort gezegd, op de aangiftes van [aangever 1] en [aangever 2] , de telefoongegevens van verdachte en de camerabeelden van 20 maart 2021 en 4 april 2021. Daarnaast is verdachte herkend op de foto’s gemaakt door [getuige] op 22 maart 2021 en 4 april 2021.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van beide tenlastegelegde feiten vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Bij de heling kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte had moeten weten dat de goederen gestolen waren. Voor een bewezenverklaring van diefstal zijn enkel de zendmastgegevens onvoldoende. De zendmastgegevens zijn bovendien indicatief, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de telefoon daadwerkelijk op een bepaalde plek is geweest. Bovendien is een telefoon een verplaatsbaar object.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aanhouding verdachten op 10 april 2021
Op 10 april 2021, omstreeks 01:45 uur, zijn verdachte, [naam 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden voor een poging tot ladingdiefstal en het bij zich dragen van inbrekerswerktuigen. [medeverdachte 2] liep samen met [naam 1] over het terrein van het [aangever 1] in Eindhoven. Zij waren aan het rondkijken bij de opleggers en maakten foto’s van die opleggers. [medeverdachte 2] heeft hierover verklaard dat hij op het terrein aan het wildplassen was. Deze verklaring van verdachte acht de rechtbank niet geloofwaardig. Op de telefoon van [naam 1] zijn namelijk foto’s van de achterzijde van een oplegger aangetroffen. Ook is [medeverdachte 2] weggerend toen hij de politie zag. Zelfs nadat hij door een politieauto werd aangetikt en op de grond viel, wilde hij doorrennen. Uit de omstandigheid dat [medeverdachte 2] koste wat kost probeerde te vluchten, leidt de rechtbank af dat hij met andere intenties daar op het terrein is geweest dan enkel om te plassen.
Toen [naam 1] en [medeverdachte 2] over het terrein van [aangever 1] liepen, zaten verdachte en [medeverdachte 1] in de nabije omgeving van het terrein in een auto die op naam staat van [naam 1] . In die auto lagen bivakmutsen en inbrekerswerktuigen. Daarnaast was [medeverdachte 1] in het bezit van een autosleutel met daaraan het [kenteken 2] . Dat kenteken hoort bij een witte DAF vrachtwagen op naam van [bedrijf 1] . Uit de huurovereenkomst blijkt dat de vrachtwagen van 5 maart 2021 tot 12 april 2021 is gehuurd door [bedrijf 2] . De eigenaar van [bedrijf 2] is [naam 2] . [medeverdachte 1] heeft op de begindatum van de huur, de datum van het inleveren en daar tussenin meerdere keren telefonisch contact gehad met [naam 2] . Daarnaast straalde de telefoon van [medeverdachte 1] op de datum van inleveren aan bij de dichtstbijzijnde mast bij [bedrijf 1] . [medeverdachte 1] is ook in het bezit van een vrachtwagenrijbewijs.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 10 april 2021 zijn aangehouden op dan wel in de nabije omgeving van het terrein van [aangever 1] en dat zij daar samen waren. Daarbij waren er foto’s gemaakt van een oplegger en verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] zaten in een auto waarin bivakmutsen en inbrekerswerktuigen lagen. Daarnaast gaat de rechtbank er op grond van het bovenstaande van uit dat [medeverdachte 1] in de periode van 5 maart 2021 tot 12 april 2021 kon beschikken over een witte DAF vrachtwagen .
Ladingdiefstal op 20 maart 2021
Op de camerabeelden van [aangever 1] is te zien dat op 20 maart 2021, omstreeks 00:23 uur, een witte vrachtwagen het terrein van [aangever 1] in Eindhoven oprijdt. Vervolgens is rond 00:30 uur een oplegger met sportartikelen van dit terrein gestolen. Uit de telefoongegevens van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat zij alle drie aanstralen op de mast aan [adres 1] op het moment van de diefstal. [aangever 1] ligt aan [adres 2] . Verdachte heeft bij het politieverhoor verklaard dat hij nooit in Eindhoven komt en dat hij niet begrijpt waarom zijn telefoon in Eindhoven aanstraalde. De rechtbank is echter van oordeel dat een telefoon tegenwoordig zo een persoonsgebonden goed is, dat er in beginsel van uit mag worden gegaan dat die continue in het bezit is van de eigenaar. Verdachte heeft ook niet gemotiveerd verklaard waarom dat bij hem anders zou zijn geweest. De telefoons van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] stralen omstreeks 06:17 uur ook aan op de mast aan het [adres 3] . Dit betreft de dichtstbijzijnde mast bij [adres 4] , waar een melder omstreeks 06:17 uur ziet dat een oplegger leeggehaald wordt en er dozen worden overgeladen in een zilverkleurige personenauto.
Op 22 maart 2021, twee dagen na de diefstal van de oplegger met sportartikelen, ziet [getuige] dat [medeverdachte 1] en een aantal andere mannen dozen vanuit de woning van [medeverdachte 1] in een (door de moeder van [medeverdachte 1] gehuurde) vrachtwagen van [bedrijf 3] aan het inladen zijn. Van deze situatie heeft [getuige] foto’s gemaakt. Naar aanleiding van deze melding is de politie ter plaatse gegaan en heeft daar met [medeverdachte 1] gesproken. De politie zag in de [bedrijf 3] vrachtwagen een grote hoeveelheid, maar niet uitsluitend, schoenendozen. [medeverdachte 1] heeft toen verklaard dat hij een bulkpartij schoenen en kleding heeft gekocht via Marktplaats van [naam 3] uit Woerden. Deze verklaring van [medeverdachte 1] acht de rechtbank niet geloofwaardig. [medeverdachte 1] kon op dat moment namelijk geen advertentie of andere berichten hierover laten zien. Ook blijkt uit onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte 1] niet dat zijn telefoon in de dagen voor 22 maart 2021 heeft aangestraald in de omgeving van Woerden. Wel stralen de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan op de mast aan [adres 5] , op het moment dat de dozen in de [bedrijf 3] vrachtwagen worden geladen. Dit is de dichtstbijzijnde mast bij de woning van [medeverdachte 1] . Op de door [getuige] gemaakte foto’s zijn drie mannen te zien, waarvan de politie één van de mannen herkent als zijnde verdachte. Bij de politie heeft verdachte zelf ook verklaard dat hij degene is die op de foto’s van [getuige] te zien is.
De rechtbank acht de zendmastgegevens betrouwbaar, aangezien de telefoons van zowel verdachte als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tegelijkertijd midden in de nacht aanstralen bij [aangever 1] waar de oplegger is gestolen en later nabij de plaats waar de oplegger is leeggehaald.
Tussenconclusie
Op grond van al het voorgaande stelt de rechtbank vast dat op/bij de locatie waar verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 10 april 2021 in de nacht samen aanwezig waren met inbrekerswerktuigen en bivakmutsen en waarbij toen foto’s van opleggers werden gemaakt, op 20 maart 2021 in de nacht een oplegger is gestolen. Bij de diefstal is gebruik gemaakt van een witte vrachtwagen. De rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte 1] , net zoals op 10 april 2021, ook op 20 maart 2021 in het bezit was van de witte vrachtwagen.
Verder stelt de rechtbank vast dat op het moment van de diefstal (midden in de nacht in Eindhoven) en vervolgens bij het overladen van de goederen in een auto (op een vroeg tijdstip in de ochtend in Oosterhout) de telefoons van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] alle drie aanstraalden bij de dan dichtstbijzijnde mast. Ook bij het twee dagen later inladen - van soortgelijke goederen die zijn gestolen - in een vrachtwagen bij de woning van [medeverdachte 1] , straalden de telefoons van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan op de dichtstbijzijnde mast en wordt verdachte op foto’s herkend en herkent hij ook zichzelf.
Ladingdiefstal op 4 april 2021
Op 4 april 2021 heeft er opnieuw een ladingdiefstal plaatsgevonden, maar dan in Etten-Leur bij [aangever 2] . In de oplegger zaten zaagbladen, Dell computeronderdelen en batteryboxen. Op de camerabeelden van [aangever 2] zijn op 4 april 2021 om 04:14 uur drie personen op het terrein te zien. Om 04:30 uur rijdt er een witte DAF vrachtwagen het terrein op, koppelt de oplegger aan en rijdt vervolgens weg. Een van de personen op de camerabeelden draagt exact dezelfde kleding als [medeverdachte 2] droeg tijdens zijn aanhouding op 10 april 2021, namelijk een zwarte jas met achterop in witte letters ‘ [tekst] ’ en een donkergrijze jogginsbroek met zwarte vlakken op de zijkant. [medeverdachte 2] heeft hierover verklaard dat de jas die hij aan had, een veelvoorkomende jas is. De rechtbank stelt echter vast dat niet alleen sprake is van een soortgelijke jas, maar ook van een soortgelijke broek. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van puur toeval dat op de beelden iemand zichtbaar is die dezelfde jas als [medeverdachte 2] draagt. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [medeverdachte 2] de persoon is die op de beelden te zien is. Bovendien worden de camerabeelden ondersteund door de telefoongegevens van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Op het moment van de diefstal stralen hun telefoons aan bij de [adres 6] Dit is naast het terrein van [aangever 2] . Daarbij is ook opvallend dat [medeverdachte 2] kort voor de diefstal nog telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 1] .
Vervolgens stralen om 08:36 uur de telefoons van verdachte en [medeverdachte 1] aan op de mast aan [adres 7] . Dit is de dichtstbijzijnde mast bij de [adres 8] , waar omstreeks 08:36 uur de gestolen oplegger werd leeggehaald en de dozen werden geladen in een busje met het [kenteken 1] (die op naam staat van de zus van [medeverdachte 1] ). Later op die dag, omstreeks 18:49 uur, zag [getuige] dat [medeverdachte 1] met andere mannen dozen met daarop ‘Dell’ uit het busje met het [kenteken 1] aan het laden was en in de schuur van [medeverdachte 1] zette. Van deze situatie heeft [getuige] foto’s gemaakt. Verdachte is op de foto’s herkend en heeft bij de politie zelf ook verklaard dat hij degene is die op de foto’s te zien is.
Tussenconclusie
Op grond van al het voorgaande stelt de rechtbank vast dat op 4 april 2021 een oplegger is gestolen op het terrein van [aangever 2] . Bij de diefstal is, net zoals op 20 maart 2021, een witte vrachtwagen gebruikt. [medeverdachte 2] was tijdens de diefstal op het terrein aanwezig. Hij is op de camerabeelden van [aangever 2] gezien en zijn telefoon, maar ook die van [medeverdachte 1] , straalt tijdens de diefstal aan bij de dan dichtstbijzijnde mast. Ook heeft [medeverdachte 2] kort voor de diefstal nog contact gehad met [medeverdachte 1] . Toen de gestolen oplegger werd leeggehaald en de spullen vervolgens in de schuur van [medeverdachte 1] werden gezet, straalden de telefoons van verdachte en [medeverdachte 1] steeds aan bij de dan dichtstbijzijnde mast. Verdachte is ook op de foto’s van het plaatsen van de spullen in de schuur herkend.
Conclusie
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide tenlastegelegde feiten. Verdachte heeft, samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , de ladingdiefstal op 20 maart 2021 gepleegd. Omdat verdachte op 20 maart 2021 samen met [medeverdachte 1] gestolen goederen heeft uitgeladen en dit op 4 april 2021 opnieuw doet, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat de goederen die hij op 4 april 2021 voorhanden had van diefstal afkomstig waren.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 4 april 2021 te Breda diverse goederen, waaronder zaagbladen, computeronderdelen en meerdere batteryboxen, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2
op 20 maart 2021 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen een oplegger met sportartikelen, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen oplegger met sportartikelen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het tijdsverloop in deze zaak verzoekt de verdediging om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Er dient te worden volstaan met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van één jaar. Verdachte heeft bovendien na dit feit geen strafbare feiten meer gepleegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders, in georganiseerd verband, schuldig gemaakt aan het in de nacht plegen van een ladingdiefstal. Hierbij hebben zij voor maar liefst € 65.333,60 aan goederen gestolen. Voor de transportsector is een ladingdiefstal een ernstige bron van schade. Niet alleen in de vorm van directe materiële schade, maar ook als gevolg van verhoogde verzekeringspremies en de noodzaak tot het nemen van steeds verdergaande maatregelen ter voorkoming van deze vorm van criminaliteit. Daarnaast brengen dergelijke feiten in de maatschappij gevoelens van onrust en ergernis naar boven. Ook het voorhanden hebben van gestolen goederen is een ergerlijk feit, aangezien met dit feit de onderliggende criminaliteit (in dit geval ook een ladingdiefstal) wordt ondersteund en in stand wordt gehouden. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden en heeft slechts gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. Uit het handelen van verdachte blijkt ook dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van anderen. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor de ladingdiefstal en voor het voorhanden hebben van de gestolen goederen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten. De bewezenverklaarde feiten hebben bovendien al twee jaar geleden plaatsgevonden. De rechtbank weegt dit tijdsverloop in het voordeel van verdachte mee. Daarnaast is verdachte een first offender.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging is het uitgangspunt bij het plegen van een ladingdiefstal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Verdachte heeft zich echter naast de ladingdiefstal ook schuldig gemaakt aan heling. De eerdergenoemde omstandigheden geven echter aanleiding om in het voordeel van verdachte van dit uitgangspunt af te wijken. Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf op van 180 uur met aftrek van het voorarrest naar rato van 2 uur per dag en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Vanwege het tijdsverloop in deze zaak zal de rechtbank de proeftijd beperken tot één jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 57, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzetheling;
feit 2:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 april 2023.