ECLI:NL:RBZWB:2023:2500

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
02/014997-22, 02/296632-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake drie ladingdiefstallen met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

Op 14 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan drie ladingdiefstallen. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. P.C. Schouten. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 31 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte drie diefstallen, waarbij de verdachte samen met anderen handelde. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstallen wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en telefoongegevens. De verdachte bekende twee van de drie tenlastegelegde feiten, maar ontkende zijn betrokkenheid bij het tweede feit. De rechtbank oordeelde echter dat ook dit feit bewezen kon worden.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezinssituatie en eerdere veroordelingen. De rechtbank benadrukte de ernst van de ladingdiefstallen en de impact daarvan op de transportsector. Daarnaast werd een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/014997-22, 02/296632-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 14 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht,
raadsman mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 maart 2023, gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaak tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (02/100438-22) en [medeverdachte 2] (02/100437-22). Op de zitting hebben de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan drie ladingdiefstallen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij, kort gezegd, op de aangiftes van [aangever 1] en [aangever 2] , de camerabeelden, de telefoongegevens van verdachte en de getuigenverklaringen van [getuige] . Daarnaast is verdachte op 10 april 2021 gezien bij [aangever 2] en beschikte verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten over een sleutel van een vrachtwagen van dezelfde kleur en type die is gebruikt bij de diefstallen. Bovendien heeft verdachte op de zitting het eerste en derde tenlastegelegde feit bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Voor de bewezenverklaring van het eerste en derde tenlastegelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging bepleit vrijspraak van het tweede tenlastegelegde feit, omdat enkel de zendmastgegevens onvoldoende zijn voor een bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft op zitting feit 1 en 3 bekend. Zijn raadsman heeft bevestigd dat hij daarvoor kan worden aangemerkt als een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 Wetboek van Strafvordering. Betrokkenheid bij de opleggerdiefstal van 13 maart 2021 van feit 2 heeft verdachte expliciet ontkend. Toch is de rechtbank van oordeel dat ook het medeplegen van die diefstal wettig en overtuigend bewezen kan worden en overweegt daartoe het volgende.
Over de opleggerdiefstal van 4 april 2021 bij [aangever 1] in [vestigingsplaats 1] en de opleggerdiefstal van 20 maart 2021 bij [aangever 2] aan [vestigingsplaats 2] heeft verdachte verklaard dat hij betrokken was bij het weghalen van de oplegger, bij het leeghalen van de oplegger en bij het in- en/of uit zijn woning/schuur laden van goederen uit die opleggers. Op 10 april 2021 is hij in [vestigingsplaats 2] in de buurt van [aangever 2] aan de [vestigingsplaats 2] aangehouden. Hij had toen de sleutel van een witte DAF trekker [type] met [kenteken 1] op naam van [naam 1] in zijn bezit. Op zitting heeft hij daaraan toegevoegd dat hij toen een week of vier, vijf over die gehuurde vrachtwagen kon beschikken en over een vrachtwagenrijbewijs beschikt. Uit de huurovereenkomst blijkt dat die vrachtwagen bij [naam 1] is gehuurd door [naam 2] van 5 maart 2021 tot 12 april 2021. Dat komt overeen met de door verdachte genoemde periode.
Op camerabeelden van de diefstal van 13 maart 2021 bij [aangever 2] aan [vestigingsplaats 2] is te zien dat op 13 maart 2021 om 00:16 uur een witte DAF vrachtwagen, [type] , achteruit rijdt om de (gestolen) oplegger met [kenteken 2] aan te koppelen. Daarbij lopen twee personen rondom de vrachtwagen en oplegger. Om 00:24 uur rijdt de vrachtwagen met oplegger het terrein af. Om 01:15 uur arriveert de oplegger aan het [adres 1] . Die plek verlaat de oplegger om 15:18 uur, waarna die om 15:39 uur arriveert aan het [adres 2] . Daar gaat de oplegger weer weg om 18:06 uur om te arriveren aan de [straat 1] in Oosterhout om 18:23 uur. Van deze laatste rit zijn camerabeelden beschikbaar en hierop is te zien dat de gestolen oplegger met een witte DAF vrachtwagen, [type] , wordt verplaatst. [verbalisant] ziet na uitvergroting van een foto van een camerabeeld een witte tekst/logo op de zwarte kap aan de voorzijde van de vrachtwagen dat zeer sterke gelijkenissen vertoont met het logo van " [naam 1] ". De vrachtwagen van [naam 1] met [kenteken 3] komt qua uiterlijk exact overeen met de vrachtwagen die de oplegger verplaatst naar de [straat 1] .
De telefoon van verdachte heeft op 13 maart 2021 van 00:12 tot 02:12 uur aangestraald op de mast aan de [adres 3] . De rechtbank heeft ook op zitting geconstateerd dat de telefoon nog op de mast dicht bij [aangever 2] in [vestigingsplaats 2] aanstraalde, terwijl de vrachtwagen met gestolen oplegger al lang weg was en in Oosterhout gearriveerd. Dat betekent echter niet dat verdachte niet de vrachtwagen heeft bestuurd, nu hij bijvoorbeeld zijn telefoon tijdelijk aan een ander kan hebben gegeven. De verklaring van verdachte dat bij feit 2 een andere vrachtwagen is gebruikt schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Verdachte heeft die stelling ook op geen enkele wijze nader onderbouwd. Op 13 maart 2021 van 12:12 uur tot 20:21 uur heeft de telefoon van verdachte aangestraald op de mast aan het [straat 2] in Oosterhout. Die mast staat in het gebied in Oosterhout Zuid waar die middag de verplaatsingen van de oplegger (met vrachtwagen) plaatsvonden. Tot slot gebruikt de rechtbank voor het bewijs dat verdachte - net als bij feit 1 en 3 - op de dag van de diefstal (om 19:32 uur) telefonisch contact heeft met [naam 3] : de eigenaar van [naam 2] dat de vrachtwagen heeft gehuurd waarover verdachte naar eigen zeggen vier, vijf weken over kon beschikken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 4 april 2021 te Etten-Leur tezamen en in vereniging met anderen een oplegger met diverse goederen, waaronder zaagbladen, computeronderdelen en meerdere batteryboxen, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen oplegger met die diverse goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
2
op 13 maart 2021 te Eindhoven , tezamen en in vereniging met anderen, een oplegger met diverse DAF onderdelen, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
op 20 maart 2021 te Eindhoven , tezamen en in vereniging met anderen, een oplegger met sportartikelen, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen oplegger met sportartikelen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de omstandigheid dat verdachte een vrouw en acht kinderen heeft. Daarnaast heeft verdachte een oorlogstrauma, is hij gokverslaafd geweest en heeft hij in augustus 2021 een ernstig auto-ongeluk gehad. Verdachte wil graag begeleiding van de reclassering om een toekomst op te bouwen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen, in georganiseerd verband, schuldig gemaakt aan het in de nacht plegen van drie ladingdiefstallen, waarbij zij voor maar liefst € 226.363,75 aan goederen hebben gestolen. Voor de transportsector zijn ladingdiefstallen een ernstige bron van schade. Niet alleen in de vorm van directe materiële schade, maar ook als gevolg van verhoogde verzekeringspremies en de noodzaak tot het nemen van steeds verdergaande maatregelen ter voorkoming van deze vorm van criminaliteit. Daarnaast brengen dergelijke feiten in de maatschappij gevoelens van onrust en ergernis naar boven. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden en heeft slechts gehandeld met het oog op eigen financieel gewin. Uit het handelen van verdachte blijkt ook dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van anderen.
Verdachte heeft op de zitting verantwoordelijkheid genomen voor twee ladingdiefstallen, maar blijft de derde ladingdiefstal tegen beter weten in ontkennen. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij al meerdere keren is veroordeeld wegens verschillende vermogensdelicten. Bovendien liep verdachte ten tijde van het plegen van deze feiten nog in een proeftijd. Deze feiten hebben wel al twee jaar geleden plaatsgevonden. De rechtbank weegt dit tijdsverloop in het voordeel van verdachte mee.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging is het uitgangspunt bij het plegen van één ladingdiefstal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Verdachte heeft drie ladingdiefstallen gepleegd, waarbij ook nog eens sprake is van een georganiseerd verband. De rechtbank acht echter een stok achter de deur noodzakelijk om verdachte te stimuleren op een legale manier geld te verdienen. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte voor een groot gezin moet zorgen. Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op van tien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Vanwege het tijdsverloop in deze zaak zal de rechtbank de proeftijd beperken tot één jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging parketnummer 02/296632-20

De officier van justitie heeft bij vordering van 14 februari 2023 gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 12 februari 2021, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbaar feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg
te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 2:diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 3:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg
te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 02/296632-20)
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter op 12 februari 2021 is opgelegd,
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten:
een gevangenisstraf van twee weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 april 2023.