ECLI:NL:RBZWB:2023:2489

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
02-166016-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van mensenhandel en overtreding van de Wet wapens en munitie

Op 14 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel en het voorhanden hebben van een wapen. De zaak betreft de gedwongen prostitutie van een jonge vrouw, die onder valse voorwendselen vanuit Bulgarije naar Nederland is gebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met een medeverdachte, de aangeefster heeft geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte gebruik hebben gemaakt van geweld en misbruik van de kwetsbare positie van de aangeefster. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de verdachte aansprakelijk gesteld voor schadevergoeding aan de benadeelde partij, de aangeefster, die een vordering heeft ingediend voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade. Tevens zijn er in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-166016-20
vonnis van de meervoudige kamer van 14 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. W.B. Lisi, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 maart 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. I.H.C.M. van Dorst, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:het medeplegen van mensenhandel (gedwongen prostitutie en seksuele uitbuiting van
[slachtoffer] ) in de periode van 4 juni 2020 tot en met 23 juni 2020;
feit 2:het voorhanden hebben van een wapen en munitie op 10 november 2020, althans in de periode van 1 november 2020 tot en met 10 november 2020.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie brengt ten aanzien van feit 1 naar voren dat de verhoren met aangeefster voor het bewijs kunnen worden gebruikt, nu de wijze van vertalen door de tolk, het verbaliseren van de verhoren en de door verbalisanten gehanteerde verhoorwijze in de visie van het openbaar ministerie geen vormverzuim oplevert. Op geen enkele manier is gebleken van een opzettelijk onjuiste weergave van de werkelijkheid en ook kan niet gezegd worden dat er sprake is van een zodanig onzorgvuldige weergave dat deze niet als representatief kan worden geacht. Ook zijn alle verhoren auditief vastgelegd en is de verdediging in de gelegenheid gesteld deze te beluisteren. Daarnaast is de verdediging in de gelegenheid geweest om aangeefster zelf te horen bij de rechter-commissaris. Niet kan worden vastgesteld dat er in de verhoren zodanig is gestuurd dat aangeefster niet in vrijheid heeft kunnen verklaren. Overigens is er niet door de verdediging verzocht om de verbalisanten te horen over de verhoortechnieken of om de verhoren na de toevoegingen van de tolk alsnog volledig te transcriberen.
Feit 1 kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen, waarbij de verklaringen van aangeefster een belangrijk onderdeel zijn van de bewijsvoering. Op basis van deze verklaringen in combinatie met de overige bewijsmiddelen uit het dossier kan bewezen worden verklaard dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan sub 1, sub 3, sub 4, sub 6 en sub 9 van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Verdachten hebben aangeefster geworven, vervoerd, gehuisvest en over de grens gebracht. Doordat gedreigd werd met geweld en ook geweld werd gebruikt, is aangeefster misleid en is er misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en haar kwetsbare positie. Hierdoor is zij werkzaam geraakt in de prostitutie en zag zij geen kans om zich aan de situatie te onttrekken. Verdachten hebben hierbij het oogmerk van uitbuiting gehad en ook voordeel getrokken uit de uitbuiting. Dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte kan worden afgeleid uit de verklaringen van aangeefster en de onderlinge contacten aangetroffen in de telefoon van verdachte. De medeverdachte heeft aangeefster naar Nederland gehaald en haar ondergebracht bij de verdachte, die haar vervolgens in de prostitutie aan het werk zette waarbij medeverdachte een sturende en controlerende rol speelde. Beide verdachten hebben geprofiteerd van haar inkomsten.
Feit 2 kan eveneens wettig en overtuigend worden bewezen op basis van het dossier. Het wapen is aangetroffen in een tas met kleding van verdachte in een woning waar hij woonachtig zou gaan zijn en bij de politie heeft hij zijn vader opdracht gegeven om die spullen uit de woning weg te halen. Verder is er DNA van verdachte aangetroffen op het wapen. Gelet op alle omstandigheden uit het dossier kan worden vastgesteld dat de staande houding van verdachte op 23 juni 2020 rechtmatig is geweest. Zijn adresgegevens werden gevraagd in het kader van de eerste controle. Voorts was er sprake van een redelijk vermoeden van schuld. Op het moment dat de toekomstige woning van verdachte doorzocht ging worden was de cautie al gegeven. De resultaten van de doorzoeking van de woning kunnen om die reden worden gebezigd voor het bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. De processen-verbaal van verhoor van aangeefster bij de politie zijn onbetrouwbaar en kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebezigd. Vastgesteld is dat er meerdere gebreken zijn in de vertaling van de tolk en dat de tolk zelf onderzoeksvragen heeft gesteld zonder daartoe opdracht te hebben gekregen. Ook valt op dat de verbalisanten verhoormethodes hebben toegepast die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van het verhoor. Ondanks de aanvulling op de verhoren, worden de verhoren nog als actueel individueel schriftelijk bescheid gepresenteerd. Het had op de weg van het openbaar ministerie gelegen om de verhoren integraal uit te laten schrijven en nieuwe processen-verbaal op te laten stellen.
Daarnaast zijn de verklaringen van aangeefster zelf onbetrouwbaar omdat deze onvolledig zijn en tegenstrijdigheden bevatten. Aangeefster verklaart bij de rechter-commissaris dat zij zich vele aspecten van het feit niet kan herinneren terwijl zij bij de politie hier wel over heeft verklaard. Dit terwijl waarover zij verklaart voor haar zeer ingrijpend moet zijn geweest, waardoor het niet aannemelijk is dat haar herinnering daarover tekort schiet. Daarnaast verklaart aangeefster evident tegenstrijdig over wezenlijke onderdelen van de tenlastelegging, onder meer over de toegepaste dwang, de reis naar Nederland, de ontmoeting met verdachte en hun relatie, de gemaakte foto’s en de financiële middelen.
Verdachte ontkent verder dat hij dwangmiddelen jegens aangeefster heeft aangewend en ook het dossier biedt hiertoe onvoldoende aanknopingspunten. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte en aangeefster hebben samengewoond, dat hij haar heeft vervoerd naar een klant en gecommuniceerd heeft met klanten namens haar, maar niet kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk heeft gehad van seksuele uitbuiting. Hij had de bedoeling om dienstbaar aan aangeefster te zijn. Het dossier biedt eveneens onvoldoende aanwijzingen dat hij de in de tenlastelegging genoemde gedragingen heeft verricht of dat hij daarbij als medepleger betrokken was. Verder is van misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht geen sprake geweest. Ook ontkent verdachte dat hij een gedraging heeft begaan waardoor aangeefster in een feitelijke situatie is te komen verkeren dat zij zich als prostituee beschikbaar heeft gesteld. Het dossier biedt tenslotte onvoldoende concrete aanwijzingen dat aangeefster geld aan verdachte moest afstaan wat duidt op het opzettelijk voordeel trekken van de seksuele uitbuiting noch van het dwingen en/of bewegen verdachte te bevoordelen uit haar opbrengst van haar seksuele handelingen. Gelet op dit alles moet vrijspraak volgen van feit 1.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat de aanhouding van verdachte en in het verlengde daarvan de doorzoeking in zijn woning aan [adres 1] onrechtmatig zijn geweest. Verdachte heeft tijdens zijn aanhouding verklaard dat hij die dag is verhuisd naar voornoemd adres. Tijdens de aanhouding was er echter geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld en uit het dossier valt niet af te leiden of verdachte op dat moment de cautie heeft gekregen. Verzocht is om op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) over te gaan tot bewijsuitsluiting van hetgeen is aangetroffen ten tijde van de doorzoeking aan [adres 1] , waardoor vrijspraak moet volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Bewijsuitsluitingsverweer
Door de verdediging is aangevoerd dat de verhoormethode van de verbalisanten en de wijze van vertaling door de tolk tijdens de verhoren van aangeefster bij de politie ontoelaatbaar zijn en de verhoren van aangeefster bij de politie daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat uit de verhoren blijkt dat door de verbalisanten suggestieve vragen zijn gesteld en op bepaalde onderdelen onvoldoende zorgvuldigheid is betracht bij het verbaliseren van de verhoren. Dit geldt ook voor bepaalde vertalingen van de tolk. Sommige passages zijn niet juist vertaald en de tolk heeft soms ook uit zichzelf vragen gesteld. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vormverzuim. Er is echter geen sprake van een onherstelbaar verzuim, omdat de opnames van de verhoren alsnog op verzoek van de verdediging zijn verstrekt. Daarnaast is op verzoek van de verdediging een aantal delen van het verhoor opnieuw vertaald door een andere tolk. Deze aanvullingen zijn aan het dossier toegevoegd, waarin een juiste weergave van de verklaring van aangeefster is weergegeven. Ten slotte heeft de verdediging zelf de mogelijkheid gehad om de aangeefster bij de rechter-commissaris te bevragen. De rechtbank is van oordeel dat het vormverzuim hiermee genoegzaam is hersteld, waardoor aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak niet is tekortgedaan. Omdat er daarom geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv, kunnen de verklaringen van aangeefster bij de politie voor het bewijs worden gebruikt.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake geweest van een dusdanige sturing of suggesties vanuit de verbalisanten en/of de tolk, dat door het hiervoor genoemde vormverzuim de strekking en/of betrouwbaarheid van haar verklaringen is aangetast. Uit de verklaringen van aangeefster komt voor de rechtbank een helder beeld naar voren van wat aangeefster naar haar eigen zeggen is overkomen. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangeefster wel tegenstrijdigheden en inconsistenties bevatten, bijvoorbeeld over haar maagdelijkheid en afgebroken zwangerschap voordat zij naar Nederland is gekomen. Anderzijds stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van aangeefster ten aanzien van de verdenking op bepaalde punten steun vinden in andere bewijsmiddelen, waarop de rechtbank hierna verder in zal gaan. De rechtbank acht de tegenstrijdigheden en inconsistenties om die reden onvoldoende om haar verklaringen in hun geheel als onbetrouwbaar terzijde te schuiven. De rechtbank weegt daarbij ook de kwetsbare positie van aangeefster mee, zoals ook de verbalisanten opmerken aan het begin van het verhoor van 2 september 2020 en ook is gebleken bij het verhoor door de rechter-commissaris. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster ten aanzien van het tenlastegelegde betrouwbaar zijn en zal haar verklaringen bij de bewezenverklaring als uitgangspunt nemen.
Beoordeling van het feit
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 273f lid 1 sub 1, 3, 4, 6 en 9 Sr. Voor een bewezenverklaring van de subonderdelen moet sprake zijn van drie elementen: dwangmiddelen, handelingen en (het oogmerk van) uitbuiting. De rechtbank zal deze elementen hierna bespreken en zich vervolgens uitlaten over de vraag of er sprake is geweest van medeplegen.
De dwangmiddelen (t.a.v. sub 1, sub 4 en sub 9 Sr)
Op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank ten aanzien van de toegepaste dwangmiddelen het volgende vast. Aangeefster was achttien jaar oud toen zij in Bulgarije in contact kwam met de medeverdachte. Zij ging ervan uit dat hij voor haar in Nederland werk in de aardbeienpluk had geregeld. Eenmaal in Nederland aangekomen bleek dat er geen werk in de aardbeienpluk voor haar geregeld was en dat zij in plaats daarvan in de prostitutie moest werken. Kort na haar aankomst in Nederland, na een tussenstop in Rotterdam bij [naam 1] , is zij door de medeverdachte naar de woning van verdachte gebracht, waar zij gedurende de ten laste gelegde periode verbleef. Niet is gebleken dat verdachte en de medeverdachte op enig moment hebben geprobeerd om werk voor aangeefster in de aardbeienpluk te regelen. Voor aangeefster is nooit een BSN-nummer aangevraagd, waarover de werkgever heeft verklaard dat dit gebruikelijk is, zij is niet op een wachtlijst gezet en de werkgever van de verdachten heeft verder verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat er werk voor aangeefster is aangevraagd. Hiermee staat voldoende vast dat zij onder valse voorwendselen naar Nederland is gebracht.
Eenmaal in de woning van verdachte aangekomen kon zij geen kant op. Aangeefster beschikte niet over een telefoon en financiële middelen. Uit de verklaring van [naam 1] blijkt dat aangeefster toen zij bij haar aankwam, helemaal geen spullen bij zich had. Verder sprak aangeefster de Nederlandse of Engelse taal niet, kende zij de weg niet en bevond zij zich in een voor haar vreemd land waarvan zij de gewoontes niet kende. Bovendien was de verdachte bijna altijd in haar buurt aanwezig en kende zij in Nederland geen andere personen. Zij had hier geen familie en had dus niemand om op terug te vallen. Dit alles terwijl zij net achttien jaar was en nog nooit in het buitenland was geweest. Op basis hiervan kan worden bewezen dat aangeefster vanaf haar vertrek in Bulgarije telkens afhankelijk is geweest van één van de verdachten. Zij bevond zich daardoor in een kwetsbare positie.
Verder is gebleken dat de medeverdachte in de ten laste gelegde periode twee keer geweld tegen aangeefster heeft gebruikt. Aangeefster heeft consistent verklaard dat het geweld op twee momenten heeft plaatsgevonden en dat de oorzaak van het geweld betrekking had op het werk in de prostitutie. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster over het geweld dan ook geloofwaardig en acht het aannemelijk dat aangeefster zich hierdoor bedreigd heeft gevoeld.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de gebruikte dwangmiddelen hebben bestaan uit geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
De gedragingen (t.a.v. sub 1, sub 3, sub 4, sub 6 en sub 9 Sr)
Aangeefster is in Bulgarije (aan)geworven door de medeverdachte om in Nederland in de prostitutie te gaan werken. De medeverdachte heeft haar met dat doel vervoerd naar Nederland, nu de rechtbank hiervoor al heeft overwogen dat het nooit de bedoeling is geweest om aangeefster in de aardbeienpluk te laten werken. In Nederland is aangeefster ondergebracht bij verdachte. Verdachte beheerde de afspraken van aangeefster en vervoerde haar telkens daarnaartoe. Verder is gebleken dat op 22 juni 2020 door aangeefster een huurcontract is afgesloten, waarbij verdachte aanwezig was. Zij zouden hier samen gaan wonen. Het contract was opgemaakt in de Nederlandse taal en verdachte zou aan aangeefster hebben uitgelegd wat zij ging tekenen. Gelet hierop komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het werven, vervoeren, overbrengen en huisvesten (sub 1) en het aanwerven en meenemen (sub 3) van aangeefster.
De rechtbank is ook van oordeel dat aangeefster is bewogen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (sub 4). Aangeefster heeft van zowel verdachte als van de medeverdachte gehoord dat zij in de prostitutie moest gaan werken en/of pas terug naar Bulgarije zou mogen op het moment dat zij genoeg geld had verdiend. Tijdens één van de geweldsmomenten zou verdachte tegen haar gezegd hebben dat zij niet mocht stoppen omdat zij geld moest verdienen om van te kunnen eten.
Nadat aangeefster bij verdachte was ingetrokken, heeft zij seks met hem gehad. Zij voelde zich hiertoe gedwongen omdat zij anders geen plek had om te verblijven. Aangeefster en verdachte hebben daarna nog meerdere malen seks gehad. Op de vierde dag in Nederland zijn er door en op aanwijzing van verdachte foto’s gemaakt van aangeefster in lingerie en werd haar daarna verteld dat ze niet meer terug kon. Deze foto’s zijn gebruikt voor de advertentie op kinky.nl, waarin het telefoonnummer van verdachte stond vermeld. Uit de contacten tussen verdachte en de medeverdachte is gebleken dat de medeverdachte bemoeienis heeft gehad met de foto’s die voor de advertentie gebruikt gingen worden. Verdachte onderhield vervolgens de contacten met de klanten, bepaalde de prijs en besprak met de (potentiële) klanten welke seksuele handelingen aangeefster moest verrichten, die onder andere bestonden uit seks zonder condoom. Aangeefster verklaart hier eveneens over en verklaart ook dat zij op voorhand niet wist welke handelingen zij moest verrichten. Ook moest zij blijkens haar verklaring doorwerken tijdens haar menstruatie. Verdachte vervoerde aangeefster naar de afspraken en bleef tijdens de afspraken op haar wachten. Dit blijkt ook uit de verklaring van [getuige] , die via de advertentie een seksafspraak met aangeefster had gemaakt.
Uit de verklaring van aangeefster is gebleken dat zij is bewogen om de verdachten te bevoordelen uit de opbrengst van de prostitutiewerkzaamheden (sub 9). Zij verklaart dat zij een deel van het door haar verdiende geld moest afdragen aan verdachte en daarvan ook een deel werd gebruikt om in hun levensonderhoud te voorzien. Dit blijkt ook uit het door aangeefster afgesloten huurcontract voor de woning in [plaats] , waar zij met verdachte zou gaan wonen en waarvoor zij financieel verantwoordelijk zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat het gelet op de bijdragen van de medeverdachte aan het feit, in samenhang met de bevindingen in het dossier over het lage inkomen van verdachte in Nederland, het niet anders kan dan dat hij ook zou genieten in de opbrengst van de prostitutiewerkzaamheden en de rechtbank gaat er gelet op de verklaring van aangeefster van uit dat verdachte ook daadwerkelijk een deel van de opbrengsten via verdachte heeft gekregen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank ook van oordeel dat de verdachten opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van aangeefster (sub 6).
(Het oogmerk van) uitbuiting
Vast staat dat aangeefster er met toepassing van de hiervoor genoemde dwangmiddelen door de verdachten toe is gebracht om zich te prostitueren. Zij is in Bulgarije geronseld en naar Nederland gebracht met het doel haar hier in de prostitutie te laten werken. De verdachten hebben daarbij een groot deel van het door haar verdiende geld ontvangen. Hieruit volgt niet alleen dat er sprake was van uitbuiting, maar ook dat de verdachten dit met hun handelen hebben beoogd. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de verdachten het oogmerk hebben gehad om aangeefster seksueel uit te buiten.
Medeplegen
Verdachte en de medeverdachte vervulden beiden een eigen, elkaar over en weer aanvullende rol bij het tot stand brengen en/of in stand houden van de uitbuitingssituatie van aangeefster. Verdachte en de medeverdachte hebben op zodanige wijze aan de uitbuitingssituatie bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking en aldus van medeplegen sprake is geweest. Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat zijn rol voornamelijk zag op het huisvesten van aangeefster nadat de medeverdachte haar naar Nederland had overgebracht en het tot stand brengen en houden van de uitvoering van de prostitutiewerkzaamheden toen aangeefster eenmaal in Nederland was. Dit deed hij samen met de medeverdachte. Zo blijkt uit de bewijsmiddelen dat de medeverdachte bemoeienis heeft gehad met de foto’s die gebruikt zouden worden voor de advertentie en daarnaast blijkt uit de telefoongegevens dat verdachte en de medeverdachte in de periode van 14 juni 2020 tot 21 juni 2020 in totaal 353 keer contact met elkaar hebben gehad. Daarnaast zijn er op de telefoon van de medeverdachte meer gegevens aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met mensenhandel, zoals twee foto’s van Bulgaarse identiteitsbewijzen van twee vrouwen die bij de politie staan geregistreerd als zijnde werkzaam in de prostitutie. Verder is de medeverdachte degene geweest die geweld op aangeefster heeft toegepast om te zorgen dat zij doorging met het verrichten van de prostitutiewerkzaamheden. Verdachte was daar telkens bij.
Uiteindelijk hebben de verdachten gezamenlijk van de inkomsten geprofiteerd. De door verdachten verrichte handelingen waren erop gericht om aangeefster in een kwetsbare positie te houden en prostitutiewerkzaamheden te laten verrichten. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte en de medeverdachte een gezamenlijk plan hadden om aangeefster de werkzaamheden te laten verrichten en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen.
Onvoldoende bewijs voor enkele gedragingen
Het dossier bevat geen bewijs dat de verdachten aangeefster op dwingende toon gezegd hebben dat ze haar geld moest zien te verdienen of dat zij een bepaald aantal klanten per dag moest zien af te werken (gedachtestreepje 12). Ook is niet te bewijzen dat zij een gedeelte van de door aangeefster verdiende gelden hebben afgepakt en/of ingehouden, maar zoals hiervoor is overwogen, hebben zij de geldbedragen wel ontvangen van aangeefster (gedachtestreepje 20). Van deze onderdelen in de tenlastelegging zal verdachte daarom gedeeltelijk worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde mensenhandel.
Feit 2
Rechtmatige staande houding
Op 23 juni 2020 omstreeks 22.30 uur ziet een verbalisant in zijn privétijd het voertuig van verdachte voor de tweede keer die dag nabij bedrijfspanden in de omgeving van de Landschuurweg te Veere rijden, terwijl hier recentelijk meerdere inbraken zijn gepleegd. De dienstdoende verbalisanten besluiten hem een stopteken te geven. In het voertuig zitten verdachte en aangeefster. Verdachte is de bestuurder van de auto. Hij kan vervolgens geen rijbewijs overleggen, wel een identiteitsbewijs. De verbalisanten zien op dat moment in het dashboard nog een identiteitskaart en paspoort liggen. Verdachte wordt herkend als een bij de politie bekende bedrijfsinbreker. De verbalisanten besluiten op grond van de APV het voertuig te doorzoeken op inbrekerswerktuigen en zien dat de in het dasboard aangetroffen paspoort en identiteitsbewijs aan anderen toebehoren. Verdachte en aangeefster kunnen hier geen verklaring voor geven. Vervolgens zien de verbalisanten dat het chassisnummer van het voertuig gehaald is. Op de inmiddels inbeslaggenomen telefoon van verdachte zien zij berichten binnenkomen die gerelateerd kunnen worden aan mensenhandel. Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat op het moment van de staande houding maar ook daarna een naar objectieve maatstaven voldoende redelijk vermoeden van schuld bestond in de zin van artikel 27 Sv. De staande houding van verdachte is dan ook rechtmatig geweest.
Cautie
Na de staande houding wordt verdachte naar zijn gegevens gevraagd zodat de verbalisanten zijn identiteit en verblijfplaats kunnen vaststellen. Verdachte verklaart uit zichzelf dat hij die dag is verhuisd naar [adres 1] . Verder is door hem geen verklaring afgelegd. Op dat moment was nog geen sprake van een verhoorsituatie waarbij aan verdachte de cautie gegeven had moeten worden, de verbalisanten waren immers nog bezig met het vaststellen van de identiteit van de personen die zich in de auto bevonden. Er is dan ook geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De dwangmiddelen die op een later moment door de politie zijn ingezet, nadat verdachte de cautie had gekregen in het kader van het inmiddels lopende onderzoek naar mensenhandel, zijn dan ook rechtmatig ingezet. De resultaten van de doorzoeking van de woning kunnen om die reden worden gebezigd voor het bewijs. Op grond van het vorenstaande wordt het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer van de verdediging verworpen.
Aangetroffen wapen en munitie
Op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de in de woning aan [adres 1] aangetroffen alarmpistool en een patroonhouder met knalpatronen aan verdachte toebehoorden en hij wetenschap had van de aanwezigheid daarvan. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 4 juni 2020 tot en met 23 juni 2020 te Vlissingen en Veere en Middelburg en Zuidzande, gemeente Sluis en te Ritthem, gemeente Vlissingen en te 's-Gravenpolder, gemeente Borsele en in een andere plaatsen in de provincie Zeeland, tezamen en in vereniging met een ander,
A)
een ander, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2001) (telkens)
door geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie, hebben geworven, vervoerd, overgebracht
engehuisvest, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1 °)
en
hebben aangeworven
enmedegenomen met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3°)
en
hebben gedwongen met een van de onder sub 1 genoemde middelen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4°)
en
B)
(telkens) opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de seksuele uitbuiting van een ander, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2001) (sub 6°)
en
C)
een ander, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2001) (telkens) hebben gedwongen met een van de onder 1 ° genoemde middelen hem, verdachte en diens mededader te bevoordelen uit de opbrengst van haar ( [slachtoffer] ) seksuele handelingen met en voor een derde (sub 9°),
immers hebben hij verdachte en zijn mededader
- die [slachtoffer] (onder valse voorwendselen) vanuit Bulgarije meegenomen en/of vervoerd naar Nederland (teneinde haar in de prostitutie te laten werken in Nederland) en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] in Vlissingen in huis genomen en/of onderdak verleend (zonder enige inspraak van die [slachtoffer] ) en
- ( vervolgens) die [slachtoffer] gezegd dat er geen werk was in de aardbeienpluk en/of dat ze nu prostitutiewerk moest (gaan) doen en
- seks bedreven/gehad met die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] gezegd dat ze seks moest hebben met hem, verdachte omdat ze anders geen slaapplaats/onderdak zou hebben en
- die [slachtoffer] - zakelijk weergegeven - gezegd/verteld dat zij pas naar huis (Bulgarije) terug kon/mocht als zij genoeg geld had verdiend en/of dat zij door te werken in de prostitutie geld zou verdienen zodat ze eten zou(den) kunnen kopen en
- erotiserende en/of sexueel getinte foto's en/of foto's in lingerie van die [slachtoffer] gemaakt en/of (vervolgens) daarbij/daarna gezegd - zakelijk weergegeven - dat ze nu niet meer terug kon (krabbelen) en
- die [slachtoffer] aanwijzingen gegeven hoe ze moest poseren voor die foto's en/of
- een advertentie gemaakt met daarop erotiserende en/of sexueel getinte foto's
van die [slachtoffer] en
- in die
seksadvertentiezonder medeweten en/of instemming van die [slachtoffer] vermeld dat die [slachtoffer] 7 dagen per week beschikbaar zou zijn voor prostitutiewerkzaamheden en/of beschikbaar was voor "bare seks" (seks zonder condoom) en/of (tong)zoenen en/of "anaal bij klant" en
- die [slachtoffer] (vervolgens) geïntroduceerd in de prostitutie en
- voor die [slachtoffer] seksafspraken gemaakt en
- die [slachtoffer] opgedragen dat zij moest blijven werken tijdens haar menstruatie en/of
- die [slachtoffer] geslagen en/of geschopt en/of gedreigd te slaan (als ze een of meer klant(en) zou weigeren) en/of die [slachtoffer] - zakelijk weergegeven - gezegd dat ze altijd naar klanten toe moest om te voorkomen dat ze (weer) geslagen zou worden en
- die [slachtoffer] opgedragen om seks zonder condoom te hebben en
- die [slachtoffer] met de auto vervoerd naar seks afspraken en/of
- contacten onderhouden met (potentiële) klanten en/of (
potentiële) klanten benaderd ten behoeve van het hebben van seks met die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] aangestuurd en/of opdrachten gegeven in verband met de prostitutiewerkzaamheden en/of de inkomsten daaruit en
- zorg gedragen voor controle en/of begeleiding en/of beveiliging/bescherming en/of toezicht op (de prostitutiewerkzaamheden van) die [slachtoffer] en
- een (aanzienlijk/substantieel) gedeelte van de door [slachtoffer] verdiende gelden ontvangen en/of
- die [slachtoffer] hem (verdachte en diens mededader) laten onderhouden van het door haar verdiende geld uit prostitutiewerkzaamheden,
terwijl die [slachtoffer] erg jong was (18 jaar) en niet in het bezit was van een (eigen) telefoon en niet de Nederlandse en/of Engelse taal sprak en geen inkomen/geld had en geen eigen onderkomen/verblijfplaats had en geen familie en/of vrienden in Nederland had en niet van te voren wist dat er door verdachte en zijn mededaderseksafspraken werden gemaakt en (eigenlijk liever) niet naar die seksafspraken wilde gaan;
Feit 2
op 25 juni 2020, te [plaats] ,
een wapen van categorie 111, onder/sub 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (gas/alarm)pistool (merk Ekol, type Lady, kaliber 9 mm knal) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en
munitie van categorie 111 van de Wet wapens en munitie, te weten vijf, (kogel/knal)patronen (merk Guillio Fiocche lecco (G.F.L.), centraal vuur, kaliber 9 mm knal) voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 28 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie houdt in haar strafeis onder meer rekening met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Verzocht wordt om te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, mede gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel. Hij heeft samen met de medeverdachte een jonge vrouw onder valse voorwendselen uit Bulgarije naar Nederland gebracht, met het doel haar hier in de prostitutie te laten werken. Zij moest vrijwel gelijk na haar aankomst in Nederland starten met de werkzaamheden en een groot deel van de verdiensten afstaan. Omdat de afspraken voor haar werden geregeld wist zij op voorhand niet welke seksuele handelingen zij moest gaan verrichten en moest zij onder meer seks hebben zonder condoom. Ook moest aangeefster doorwerken als zij ongesteld was. Verdachte en de medeverdachte wisten dat aangeefster zich in een kwetsbare en afhankelijke positie bevond. Aangeefster was destijds achttien jaar, sprak de Nederlandse of Engelse taal niet en bevond zich in een vreemd land zonder haar familie in de buurt. Daarnaast heeft de medeverdachte op twee momenten geweld gebruikt tegen aangeefster. Verdachte en de medeverdachte misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie en hebben enkel uit financieel gewin gehandeld. De rechtbank rekent hen dit aan. Verdachte en de medeverdachte hebben door hun handelen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van aangeefster. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting kunnen voor een slachtoffer, zo is algemeen bekend, groot zijn. Dit geldt zeker voor jonge slachtoffers, zoals in deze zaak ook sprake van is. De rechtbank zal in het voordeel van verdachte rekening houden met het feit dat de bewezenverklaarde uitbuitingsperiode van relatief korte duur is geweest.
Naast dit feit heeft verdachte ook een gaspistool en een hoeveelheid munitie voorhanden gehad in zijn woning. Dat brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verder blijkt uit het strafblad dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Dit heeft de strafoplegging niet beïnvloed.
Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 24 juni 2020, te weten de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na deze datum, te weten 24 juni 2022. De redelijke termijn is dan ook met tien maanden overschreden. De rechtbank zal aan de overschrijding van de redelijke termijn consequenties verbinden, in die zin dat de rechtbank compensatie zal toepassen door middel van strafvermindering.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats. Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt genomen, waarbij voor feit 1 een oriëntatiepunt geldt van 14 maanden gevangenisstraf en voor feit 2 een oriëntatiepunt geldt van 1 maand gevangenisstraf. De rechtbank houdt in het nadeel van verdachte daarnaast rekening met de in de LOVS genoemde strafverzwarende factoren ten aanzien van feit 1 en zal om die reden een hogere gevangenisstaf straf opleggen en dus niet volstaan met een straf gelijk aan de duur van het voorarrest.
Gelet op deze feiten en omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie en is zij alles afwegend van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Zonder de overschrijding van de redelijke termijn zou aan verdachte een gevangenisstraf van langere duur zijn opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert ten aanzien van feit 1 een schadevergoeding van € 14.695,--, bestaande uit € 4.695,-- aan materiële schade en € 10.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheid.
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de vordering ten aanzien van de materiële schade is onderbouwd aan de hand van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 20 januari 2021. Op grond van dit rapport stelt de rechtbank vast dat de geschatte opbrengst uit de prostitutie door aangeefster € 4.695,-- is. De rechtbank verwijst voor de overwegingen naar het ontnemingsvonnis. De gevorderde materiële schade zal gelet hierop in zijn geheel worden toegewezen.
Immateriële schade
Namens de benadeelde is aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van het feit mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van immateriële schade. Dit blijkt ook uit de onderbouwing van de vordering. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.000,--. De rechtbank acht dit bedrag gelet op het bewezenverklaarde feit, de bewezenverklaarde pleegperiode, de onderbouwing van de vordering en de hoogte van schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, billijk. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt ten slotte vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Feit 2 is begaan met betrekking tot deze voorwerpen en de voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8.2
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Ten aanzien van het geldbedrag is gebleken dat verdachte deze geheel of grotendeels door middel van feit 1 heeft verkregen. Ten aanzien van de telefoons overweegt de rechtbank dat feit 1 is voorbereid met behulp van deze voorwerpen.
8.3
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen gelbedrag aan aangeefster, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Ten aanzien van het in beslag genomen document overweegt de rechtbank dat dit op basis van het beslagdossier de inbeslaggenomen identiteitskaart van [naam 2] lijkt te zijn en zal om die reden de teruggave gelasten, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 36b, 36c, 57, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 1º, 3º, 4º, 6º en 9º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl dit feit is vergezeld van geweld
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 16 (zestien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
-verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een wapen en een patroonhouder (G605677 en G605678);
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten drie telefoons (G2208936, G2208936 en G2195666) en een geldbedrag van € 150,-- (G2209596);
- gelast de teruggave aan [slachtoffer] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 300,-- (G605679);
- gelast de teruggave aan [naam 2] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten zijn identiteitskaart (document, [nummer identiteitskaart] );
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 9.695,--, waarvan € 4.695,-- aan materiële schade en € 5.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 juni 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (feit 1), € 9.695,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 juni 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 83 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 april 2023.
De voorzitter en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.