ECLI:NL:RBZWB:2023:2487

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
02-108124-22, 02-017018-22 (gev. ttz), 02-053317-21 (tul) en 02-313931-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot ontuchtige handelingen met een minderjarige, mishandeling van een politieambtenaar en vernieling

Op 14 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De zaak betreft een poging tot het plegen van ontuchtige handelingen met een 10-jarige jongen, mishandeling van een politieambtenaar en vernieling van een tuinlamp. De verdachte, geboren in 2001 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught, werd bijgestaan door raadsman mr. D. Vong. Tijdens de zitting op 31 maart 2023 werden de standpunten van de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging besproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 29 april 2022 in Tilburg een poging heeft gedaan om ontuchtige handelingen te plegen met het slachtoffer, een jongen van 10 jaar. De verdachte heeft de jongen aangesproken en hem gevraagd op hem te komen liggen, wat door de rechtbank als een seksuele intentie werd geïnterpreteerd. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan de mishandeling van politieambtenaar [benadeelde 1] op 19 januari 2022, waarbij de verdachte de ambtenaar met kracht tegen de borst heeft gestompt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank legde de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege op, gezien de ernst van de feiten en het hoge recidiverisico. De vorderingen van benadeelde partijen werden deels toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [benadeelde 1].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-108124-22, 02-017018-22 (gev. ttz), 02-053317-21 (tul) en 02-313931-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 14 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman mr. D. Vong, advocaat te Rijen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. Ook zijn de vorderingen tot tenuitvoerlegging met bovenvermelde parketnummers en de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02-108124-22:zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het plegen van ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] );
02-017018-22
feit 1: politieambtenaar [benadeelde 1] heeft mishandeld;
feit 2: heeft geprobeerd om [benadeelde 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel dat hij hem heeft mishandeld;
feit 3: een fiets heeft gestolen of geheeld dan wel dat hij deze heeft verduisterd;
feit 4: een tuinlamp heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
parketnummer 02-108124-22
De officier van justitie acht op grond van het dossier het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hij acht de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar gelet op de aangifte van [moeder slachtoffer] en het studioverhoor van [naam] . Bovendien heeft verdachte ter zitting bekend een deel van de bewoordingen te hebben gezegd. Verdachte heeft ook een seksuele intentie gehad, hetgeen blijkt uit het feit dat verdachte tegen de politie heeft verklaard dat hij gevoelens heeft voor kinderen en de eerdere meldingen die zijn gedaan in oktober 2019 en september 2021. Verdachte heeft gehandeld in strijd met de sociaal-ethische norm.
parketnummer 02-017018-22
De officier van justitie acht op grond van het dossier de feiten 1 en 4 wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde 2] , ook niet in voorwaardelijke zin. De onder 2 subsidiair tenlastegelegde mishandeling kan op grond van het dossier wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Ook de onder 3 tenlastegelegde diefstal kan wettig en overtuigend worden bewezen gelet op de aangifte van [benadeelde 3] en de verklaring van verdachte op zitting dat hij de fiets heeft meegenomen. Daarbij merkt de officier van justitie op dat in ieder geval bewezen kan worden verklaard dat verdachte omstreeks 6 januari 2022 de fiets heeft weggenomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
parketnummer 02-108124-22
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit, omdat de handelingen die verdachte aan [slachtoffer] vroeg te verrichten niet in strijd waren met de sociaal-ethische norm en niet van seksuele aard waren. Er was dus geen sprake van een poging tot het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer] dan wel een poging [slachtoffer] te verleiden.
parketnummer 02-017018-22
De verdediging heeft zich voor het onder 1 tenlastegelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Zij bepleit vrijspraak voor de feiten 2 en 4, omdat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte bij deze feiten betrokken was.
Bij feit 3 dient verdachte te worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde diefstal, omdat daar in het dossier geen aanknopingspunten voor zijn. Verdachte dient ook te worden vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde heling, omdat de fiets niet op slot stond zodat verdachte niet kon weten dat de fiets van diefstal afkomstig was. Voor de meer subsidiair tenlastegelegde verduistering refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
parketnummer 02-108124-22
Op grond van de studioverklaring van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte op zitting staat vast dat verdachte op 29 april 2022 in Tilburg bij een speeltuin [slachtoffer] heeft aangesproken. Volgens de studioverklaring van [slachtoffer] heeft verdachte toen tegen hem gezegd: “Ik ga straks in een smal straatje liggen en dan ben ik een bank dan kun je op mij gaan liggen. En zeg het tegen iedereen dat ze mogen komen. Ik ben toch een bank, kom maar op mij zitten. Kom eens, kom eens. Ik ben een bank, kom op mij liggen. Ik ga zo een stukje verder en dan kun je op mij komen liggen. Ja jongens, ik ben een bank, kom op mij liggen, waar blijven jullie nou”. Het dossier biedt geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring. Die is ook niet betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de studioverklaring van [slachtoffer] voldoende steun in ander bewijsmateriaal. Aangeefster [moeder slachtoffer] , heeft verklaard dat [slachtoffer] meteen tegen haar heeft gezegd dat de man zei: “Ik ben een bankje, kom bovenop mij liggen”. De verklaring van [slachtoffer] vindt bovendien steun in de verklaring van verdachte op zitting, namelijk dat het klopt dat hij heeft gezegd: “Ik ben een bankje”. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd wat [slachtoffer] in de verhoorstudio heeft verklaard.
De vraag die dan vervolgens moet worden beantwoord, is of de bewoordingen van verdachte in de context waarin zij zijn gedaan een poging tot ontucht opleveren in de zin van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er is sprake van ontuchtige handelingen indien de handelingen van seksuele aard en in strijd met de sociaal-ethische norm zijn.
Vast staat dat verdachte naar een speeltuintje is gelopen en daar tegen een voor hem onbekende jongen van destijds tien jaar oud - kort samengevat - heeft gezegd dat hij een bank was en aan die tienjarige jongen heeft gevraagd of die op hem wilde komen zitten/liggen. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat daarbij sprake was een seksuele intentie bij verdachte. Uit de verklaring van [verbalisant] blijkt namelijk, zakelijk weergegeven, het volgende. Tijdens de fouillering na zijn aanhouding was verdachte zeer emotioneel en heeft hij verschillende uitlatingen gedaan over dat hij zelfmoord wilde plegen. Op de camera van de cel was te zien dat verdachte overal tegenaan schopte en sloeg, ook met zijn hoofd. Er heeft daarom een gesprek plaatsgevonden tussen verdachte en [verbalisant] . Daarbij heeft [verbalisant] aan verdachte gevraagd als hij één ding zou mogen noemen waardoor hij zich beter zou voelen of één ding dat moest veranderen om voor hem rust te kunnen krijgen, wat dit zou zijn. Hierop heeft verdachte uit zichzelf geantwoord dat hij gevoelens heeft voor kinderen. Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte heeft gezegd dat hij gevoelens heeft voor kinderen en de frustraties die dit kennelijk bij hem oproept, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat die gevoelens van verdachte voor kinderen seksuele gevoelens zijn. Dat wordt ook bevestigd doordat verdachte in 2018 onherroepelijk is veroordeeld voor het
opzettelijk bewegen van minderjarigen tot het plegen van ontuchtige handelingen (artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht (Sr), verleiding). De rechtbank is daarom van oordeel dat de vragen van verdachte aan [slachtoffer] een seksuele strekking hadden voor verdachte. Gelet op het leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] en de aard van de gevraagde handelingen zijn deze handelingen tevens in strijd met de sociaal-ethische norm. Naar het oordeel van de rechtbank is, door [slachtoffer] te vragen bovenop hem te komen zitten/liggen, sprake van een begin van uitvoering tot het plegen van ontuchtige handelingen, zodat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
parketnummer 02-017018-22
Feit 1
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen. [benadeelde 1] heeft van dit feit aangifte gedaan. De rechtbank heeft op de zitting op de getoonde camerabeelden van het incident waargenomen dat verdachte uit de Albert Heijn en in de richting van [benadeelde 1] loopt. Dan duwt verdachte met zijn linkerhand tegen de borst van [benadeelde 1] en maakt hij vervolgens met zijn rechterarm met kracht een slaande beweging naar de borst van [benadeelde 1] . [benadeelde 1] heeft hierdoor een gekneusde rib opgelopen. Verdachte heeft politieambtenaar [benadeelde 1] dus mishandeld door hem tegen zijn borst te stompen.
Feit 2
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte degene is geweest die de tenlastegelegde (poging tot zware) mishandeling heeft gepleegd. De aangifte van [benadeelde 2] wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Sterker nog, aangever verklaart dat de desbetreffende persoon een beige jas aan had, terwijl verdachte die middag een bruin groene jas met capuchon droeg. Verdachte wordt dan ook van dit feit vrijgesproken.
Feit 3
De rechtbank spreekt verdachte vrij van dit feit. Weliswaar kan worden bewezen dat verdachte de fiets heeft weggenomen, maar niet dat dit op of omstreeks 6 januari 2023 is geweest. Op of omstreeks biedt namelijk ruimte voor een pleegdatum om en nabij een dag ervoor of erna, terwijl [getuige] tegen de politie heeft verklaard dat verdachte al twee weken op de fiets fietste.
Feit 4
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen. Uit de aangifte van [aangever] blijkt dat een jongen met een groene jas en donkerblond haar een steen vasthad die [aangever] direct herkende als zijnde de deksel van haar tuinlamp. De jongen gooide de deksel op straat waardoor deze in meerdere stukken brak. Ter zitting heeft verdachte erkend dat hij op het [adres] , de straat waar [aangever] woont, bij de muur van een tuintje een steen heeft gepakt en deze kapot heeft laten vallen. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte geen steen, maar de deksel van de tuinlamp heeft gepakt. Zij heeft geen reden om te twijfelen aan de aangifte van [aangever] , zodat zij ervan uitgaat dat verdachte de deksel kapot heeft gegooid.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02-108124-22
op 29 april 2022 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer] (roepnaam: [slachtoffer] ), geboren op [geboortedag 2] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen te plegen (opzettelijk) naar een speeltuin/voetbalveldje is gegaan en daar voornoemde [slachtoffer] heeft aangesproken
en tegen die [slachtoffer] heeft gezegd “Ik ga straks in een smal straatje liggen en dan
ben ik een bank dan kun je op mij gaan liggen. En zeg het tegen iedereen dat ze
mogen komen” en “Ik ben toch een bank, kom maar op mij zitten” en “Kom
eens, kom eens. Ik ben een bank, kom op mij liggen. Ik ga zo een stukje verder en
dan kun je op mij komen liggen” en “Ja jongens, ik ben een bank, kom op mij
liggen, waar blijven jullie nou”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 02-017018-22
Feit 1
op 19 januari 2022 te Goirle een politieambtenaar werkzaam voor politie Zeeland West Brabant, [benadeelde 1] , gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met kracht tegen het lichaam te stompen;
Feit 4
op 19 januari 2022 te Goirle opzettelijk en wederrechtelijk een tuinlamp, die aan [aangever] toebehoorde, heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert ten aanzien van alle feiten aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan verdachte geen tbs met verpleging van overheidswege op te leggen. Tbs met verpleging van overheidswege is een te zware modaliteit, gelet op de problematiek van verdachte en de ernst van de strafbare feiten. Wel kan aan verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden worden opgelegd of kan de rechtbank ambtshalve een zorgmachtiging afgeven. Verdachte wil er alles aan doen om zijn leven weer op de rit te krijgen en is bereid mee te werken aan de voorwaarden. Ook heeft verdachte al lange tijd in voorarrest gezeten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft op 29 april 2022 in het openbaar en op klaarlichte dag geprobeerd ontucht te plegen met [slachtoffer] , een jongen van slechts tien jaar oud. Verdachte is onder invloed van alcohol en drugs naar een speeltuintje gegaan en heeft daar aan [slachtoffer] gevraagd of [slachtoffer] op hem wilde komen zitten/liggen. Het speeltuintje bevindt zich voor de woning van [slachtoffer] en is bij uitstek een plek waar kinderen veilig moeten kunnen spelen. Dat [slachtoffer] zich niet veilig voelde blijkt uit het studioverhoor, waarin hij heeft aangegeven dat hij het eng vond. Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de veiligheid van [slachtoffer] en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen lustgevoelens. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten, onder deze omstandigheden, schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid en de seksuele ontwikkeling van jeugdigen. Gelukkig is het bij een poging gebleven, al is dat niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. Het is [slachtoffer] die slim genoeg was om niet met verdachte mee te gaan.
Daarnaast heeft verdachte zich op 19 januari 2022 schuldig gemaakt aan mishandeling van politieambtenaar [benadeelde 1] door hem met kracht tegen zijn borst te slaan. Met zijn handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde 1] en hem pijn bezorgd, terwijl hij gewoon zijn werk deed. Verdachte was onder invloed en gedroeg zich erg agressief. Hierdoor voelde [benadeelde 1] zich erg onveilig en vreesde hij voor zijn gezondheid. Het handelen van verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor personen die belast zijn met het openbaar gezag. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Door te vluchten van [benadeelde 1] midden in een winkelcentrum heeft verdachte bovendien zeer hinderend gedrag vertoond richting de omstanders die voor verdachte moesten uitwijken. Het handelen van verdachte heeft bijgedragen aan het ontstaan van gevoelens van angst en onveiligheid, zowel bij [benadeelde 1] als in de samenleving.
Ook heeft verdachte zich op dezelfde dag schuldig gemaakt aan het beschadigen van een tuinlamp. Dit is een vervelend feit dat leidt tot financiële schade. Ook veroorzaakt het overlast en hinder voor de betrokkene.
De persoon van verdachte
Over verdachte is op 21 september 2022 een pro justitia rapportage opgemaakt door [psychiater] en [psycholoog] . Beiden concluderen dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis, licht verstandelijke beperking/zwakbegaafdheid, een pedofiele stoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol en drugs. Ten tijde van het plegen van de feiten waren deze stoornissen aanwezig en was verdachte onder invloed van alcohol en/of amfetaminen, op grond waarvan wordt geadviseerd het bewezenverklaarde verminderd aan verdachte toe te rekenen. Door de beperkingen die voortkomen uit de stoornissen en de lichte verstandelijke beperking is het voor verdachte in verminderde mate mogelijk om zijn handelen en gedrag onder controle te houden en de gevolgen van zijn daden te overzien. De rechtbank neemt deze conclusie van de psychiater en psycholoog over gaat ervan uit dat de bewezenverklaarde feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Geadviseerd wordt om het volwassenenstrafrecht toe te passen, aangezien de beperkte handelingsvaardigheden van verdachte niet worden veroorzaakt door een ontwikkelingsachterstand, maar door zijn stoornissen. Pedagogische beïnvloeding zal nauwelijks effect sorteren. Daarnaast heeft verdachte een uitgebreide justitiële
voorgeschiedenis, heeft hij eerdere sancties laten mislukken en is langdurige behandeling en beveiliging van de maatschappij nodig.
Verder wordt het risico op gewelds- en zedendelicten door de pro-justitiarapporteurs als hoog ingeschat. Om het recidivegevaar te verminderen is het van belang dat verdachte abstinent blijft van verdovende middelen en dat er een externe factor is die hem structuur, begeleiding en behandeling kan bieden. Een langdurige klinische behandeling is nodig in een setting waarin voldoende controle en toezicht is, zodat middelengebruik wordt voorkomen en er voortdurend behandeldruk op verdachte uitgeoefend kan worden. Verdachte mist de zelfcontrole en het zelfsturend vermogen zich langdurig aan afspraken te kunnen houden en de verslavingsproblematiek is daarvoor te fors. Daardoor concluderen de pro-justitiarapporteurs dat een voorwaardelijk kader te hoog is gegrepen voor verdachte.
Externe dwang voor een wat langere periode is noodzakelijk om verdachte voldoende te stabiliseren en de ernstige verslavingsproblematiek onder controle te krijgen en te houden. Dat zou mogelijk kunnen door het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf in combinatie met een zorgmachtiging. Nadeel is dat deze zorgmachtiging maximaal een half jaar duurt en daarna verlengd zal moeten worden waarop het strafrecht geen invloed heeft. Indien deze optie niet tot de mogelijkheden zou behoren, geeft alleen opleggen van tbs met dwangverpleging de mogelijkheid om de noodzakelijke dwang te kunnen realiseren en het hoge recidivegevaar voldoende te kunnen verminderen.
Ter zitting heeft deskundige [psycholoog] , het rapport nader toegelicht. Omdat verdachte zich niet aan voorwaarden kan houden, is er volgens haar eigenlijk maar één reële optie namelijk tbs met verpleging van overheidswege. Een langdurige klinische behandeling met een hoog beveiligingsniveau is volgens de deskundige noodzakelijk.
De reclassering heeft op 8 februari 2023 een advies uitgebracht. De reclassering acht het risico op recidive en letselschade hoog. Ook het risico op het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Verdachte beschikt momenteel niet over vaardigheden om zijn middelengebruik onder controle te krijgen en de reclassering acht dit ook niet haalbaar binnen een voorwaardelijk kader. De reclassering adviseert negatief over tbs met voorwaarden. De verwachting is dat een voorwaardelijk kader te hoog gegrepen zal zijn voor verdachte. Het feit dat verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in december 2022 heeft onttrokken aan de behandeling bij [ggz-instelling] bevestigt dit beeld. De conclusie is dat er geen mogelijkheden worden gezien om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Oplegging tbs-maatregel
De rechtbank stelt vast dat wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan oplegging van tbs. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Op twee van de gepleegde misdrijven is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel, omdat er sprake is van een hoog recidiverisico op gewelds- en zedendelicten.
Gelet op de bevindingen van de deskundigen is naar het oordeel van de rechtbank een langdurige (klinische) en intensieve behandeling van verdachte noodzakelijk om de hoge recidivekans voor de toekomst te beperken. Alleen het kader van tbs met verpleging van overheidswege blijkt stevig genoeg te zijn om die behandeling mogelijk te maken en te
zorgen dat verdachte zich daaraan (op termijn) niet onttrekt en zo het recidiverisico voldoende in te perken. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist dan ook tbs met dwangverpleging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat tbs met verpleging van overheidswege moet plaatsvinden.
De rechtbank is zich ervan bewust dat tbs met verpleging van overheidswege een zwaar middel. Het is echter de meest passende maatregel, omdat er geen reëel alternatief is. De rechtbank ziet namelijk geen ruimte voor een tbs met voorwaarden of een (deels) voorwaardelijke straf in combinatie met een zorgmachtiging. Zij twijfelt niet aan de wil van verdachte om mee te werken aan eventuele voorwaarden, maar uit alles blijkt dat verdachte hiertoe niet in staat is. Zo heeft verdachte zich niet aan de voorwaarden gehouden in het kader van de diverse schorsingen van de voorlopige hechtenis. Bovendien is verdachte eerder veroordeeld voor een zedendelict, waarvoor verdachte bijzondere voorwaarden opgelegd heeft gekregen. Die hebben klaarblijkelijk niet geholpen verdachte ervan te weerhouden opnieuw een dergelijk feit te plegen.
De rechtbank overweegt dat de tbs met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

7.De benadeelde partijen ten aanzien van parketnummer 02-017018-22

[benadeelde 1]
vordert een schadevergoeding van € 1.768,00, te weten € 518,00 ter zake van materiële schade en € 1.250,00 ter zake van immateriële schade, voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De door [benadeelde 1] gevorderde materiële schadevergoeding van € 518,00 acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade is toereikend onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
[benadeelde 1] heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een aantasting in de persoon in de vorm van lichamelijk en geestelijk letsel. Het lichamelijk en geestelijk letsel zijn voldoende onderbouwd, zodat verdachte recht heeft op vergoeding van immateriële schade. Gelet op de omstandigheden die blijken uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.250,00 billijk. Zij zal de vordering dan ook in zijn geheel toewijzen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen schade (in totaal € 1.768,00) de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 19 januari 2022.
[benadeelde 2]
vordert een schadevergoeding van € 399,00, bestaande uit materiële schade, voor feit 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en zal bepalen dat de benadeelde partij deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[benadeelde 3]
vordert een schadevergoeding van € 599,00, bestaande uit materiële schade, voor feit 3.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en zal bepalen dat de benadeelde partij deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd beide vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat zij de tenuitvoerlegging van deze taakstraffen niet opportuun acht, nu aan verdachte een tbs-maatregel wordt opgelegd.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 63, 247, 300, 304, 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder parketnummer 02-017018-22 onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-108124-22:poging tot het met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
02-017018-22 feit 1:mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
02-017018-22 feit 4:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Vorderingen tenuitvoerlegging parketnummers 02-053317-21 en 02-313931-21
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging af;
[benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de [benadeelde 1] van € 1.768,00 waarvan € 518,00 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 1] , € 1.768,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 27 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 2]
- verklaart de [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[benadeelde 3]
- verklaart de [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 april 2023.