ECLI:NL:RBZWB:2023:2474

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
02-166716-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Mr. Toekoen
  • Mr. De Beer
  • Mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekennende verdachte in jeugdstrafzaak voor openlijk geweld met meerdere feiten en toewijzing immateriële schade aan benadeelde partij

Op 3 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten van openlijk geweld. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 20 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte vier feiten van openlijk geweld gepleegd op verschillende data in Tilburg, waarbij de verdachte telkens aanwezig was en een actieve rol speelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten, mede op basis van bekennende verklaringen van de verdachte en aangiften van de slachtoffers.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte, de ernst van de feiten en de forse overschrijding van de redelijke termijn in jeugdstrafzaken. De officier van justitie had een werkstraf van 40 uur geëist, en de verdediging vroeg om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 40 uur en vervangende jeugddetentie van 20 dagen. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4], die een schadevergoeding van € 875,-- had gevorderd. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de ouders van de verdachte ook aansprakelijk zijn gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-166716-21
vonnis van de meervoudige kamer van 3 april 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 20 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 22 november 2020 te Tilburg openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] ;
Feit 2: op 22 november 2020 te Tilburg openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] ;
Feit 3: op 30 januari 2021 te Tilburg openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] ;
Feit 4: op 21 februari 2021 te Tilburg openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte is telkens bij deze feiten aanwezig geweest en heeft een rol gehad in het openlijk geweld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 heeft verklaard dat zij daarbij aanwezig was en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 1 december 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende het bekijken van de camerabeelden, pagina 52 van het eindproces-verbaal;
- de verklaring van verdachte dat zij aanwezig was bij het geweld tegen aangeefster, afgelegd tijdens de zitting van 20 maart 2023.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 27 november 2020;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 maart 2023.
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 30 januari 2021;
- de verklaring van [medeverdachte] bij de politie;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 maart 2023.
Feit 4
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 4 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 4] d.d. 28 februari 2021;
- de aangifte van [slachtoffer 5] d.d. 28 februari 2021;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 maart 2023.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 22 november 2020 te Tilburg met anderen, aan [adres 1] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het
  • meermalen, met kracht trekken aan het haar van die voornoemde [slachtoffer 1] en
  • meermalen, met kracht en/of (met gebalde vuist) slaan tegen het gezicht/hoofd van die voornoemde [slachtoffer 1] ;
2.
op 22 november 2020 te Tilburg met anderen aan [adres 2] ,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk
geweld bestond uit het:
- met kracht en met geschoeide voet tegen die [slachtoffer 2] te schoppen/trappen en
- ( met kracht) trekken aan het haar van die [slachtoffer 2] en
- meermalen met kracht slaan tegen het gezicht/hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 2] ;
3.
op 30 januari 2021 te Tilburg met anderen aan [adres 3] ,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] , welk
geweld bestond uit het:
- meermalen met kracht slaan tegen het gezicht/hoofd en
- ( met kracht) het trekken aan het haar van die [slachtoffer 3] en
- meermalen schoppen tegen/in de buik en been van die [slachtoffer 3] ;
4.
op 21 februari 2021 te Tilburg met anderen op of aan de openbare weg, te weten [adres 4] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , welk geweld bestond uit:
- duwen van die [slachtoffer 5] en
- meermalen trekken aan het haar van die [slachtoffer 5] en
- slaan tegen het hoofd en/of rug van die [slachtoffer 5] en
- op de grond gooien van die [slachtoffer 5] en
- meermalen (met kracht en met geschoeide voet) trappen tegen het been, van die [slachtoffer 5] terwijl die [slachtoffer 5] op de grond lag en
- meermalen met geschoeide voet schoppen tegen de rug van die [slachtoffer 4] en
- meermalen stompen/slaan tegen het (achter)hoofd van die [slachtoffer 4] en
- trekken aan het haar van die [slachtoffer 4] ;
Tengevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, is in de voorlaatste regel van het onder feit 2 tenlastegelegde weggevallen het woord “slaan”.
De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, mede gezien het tijdsverloop tussen de pleegdata en de strafrechtelijke afdoening, aan verdachte op te leggen een werkstraf van 40 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij het opleggen van de straf rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte en de forse overschrijding van de redelijke termijn in jeugdstrafzaken. Daarnaast verzoekt de verdediging aan te sluiten bij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) tot oplegging van een kale werkstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit de dossierstukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 22 november 2020 tot 22 februari 2021 schuldig gemaakt aan een viertal geweldsfeiten. Verdachte, bij een deel van de feiten pas 12 jaar oud, heeft deel uitgemaakt van een groep die de slachtoffers flink te grazen hebben genomen. Hoewel er natuurlijk nooit een rechtvaardigende aanleiding is voor dergelijke geweldsuitbarstingen, neemt de rechtbank het verdachte ook bijzonder kwalijk dat zij en haar mededaders de confrontaties hebben opgezocht en doen ontstaan, waarbij de slachtoffers in het nadeel waren. Voor verdachte was het bijvoorbeeld voldoende om van een ander te horen dat de slachtoffers iets gezegd zouden hebben over een vriendin om in een soort razernij te ontsteken en, in de meeste gevallen met een groep, verhaal te gaan halen door compleet los te gaan op de slachtoffers. Bij een deel van de slachtoffers was er zelfs maanden nodig om de verwondingen die zij hadden opgelopen te laten genezen. Dat de slachtoffers nog altijd last hebben van de feiten, blijkt ook wel uit de onderbouwing van één van hen, die een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank vindt het zeer kwalijk dat er mensen zijn die door toedoen van verdachte zich niet meer veilig voelen op straat.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 7 februari 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf ook het rapporten van de Raad betrokken. Hierin staat, kort samengevat, dat er bij verdachte sprake is van goed normbesef en zij al meer dan twee jaar laat zien dat ze niet meer in de problemen komt. Dit komt mede doordat verdachte inmiddels moeder is geworden. Er is sprake van een goede gezinsband en verdachte en haar ouders zorgen liefdevol voor het zoontje van verdachte. Er zijn geen noemenswaardige zorgen op de verschillende domeinen waardoor begeleiding door de jeugdreclassering niet noodzakelijk is. De Raad acht een onvoorwaardelijke werkstraf passend.
De rechtbank is van oordeel dat de strafeis van de officier van justitie in voldoende mate rekening houdt met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de forse overschrijding van de redelijke termijn in jeugdstrafzaken. De rechtbank zal verdachte opleggen een onvoorwaardelijke werkstraf van 40 uur.

7.De benadeelde partij

Feit 4:
7.1
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 875,--, waarvan
€ 375,-- aan vergoeding van materiële schade (verloren Airpods, kapotte broek, acrylnagels, beschadigde fiets) en € 500,- aan vergoeding voor immateriële schade.
7.1.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van de materiele schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu deze in het geheel niet is onderbouwd met stukken. De officier van justitie verzoekt de rechtbank de gevorderde immateriële schade te matigen tot € 250,-- met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente, waarbij de verdachte tevens hoofdelijk aansprakelijk zal worden gesteld voor voornoemd schadebedrag.
7.1.2
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering ten aanzien van de materiële schade, nu deze niet is onderbouwd met stukken. Ten aanzien van de immateriële schade en in reactie op het standpunt van de officier van justitie, merkt de verdediging op dat zij een bedrag van € 250,-- euro niet onredelijk acht.
7.1.3
Oordeel rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank zou de bewezenverklaarde gedraging van verdachte aan haar als een onrechtmatige daad kunnen worden toegerekend als haar leeftijd daaraan niet in de weg zou staan. Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit namelijk nog geen 14 jaar. Dit betekent dat de ouders aansprakelijk zijn voor de schade die de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit heeft geleden (artikel 6:169 BW).
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de materiële schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. In de aangifte is door de benadeelde partij al aangegeven dat zij de onderhavige schade heeft geleden. Hoewel de in de vordering genoemde bedragen niet met stukken zijn onderbouwd, komt de hoogte daarvan de rechtbank, gelet op de gepleegde handelingen, redelijk voor en begroot zij de schade op de gevorderde bedragen.
De gevorderde materiële schade is dan ook voldoende komen vast te staan zodat dit deel de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, alsmede het feit dat er reeds een deel van de gevorderde immateriële schade is toegewezen in de zaak van een medeverdachte (waarbij die medeverdachte niet hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade), acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 100,-- billijk.
De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding toewijzen voor een bedrag van
€ 475,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit tot de dag van de voldoening.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 tot en met 4: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
20 dagen;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 4]
- veroordeelt de ouders van verdachte, te weten [ouders verdachte] , tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 475,--, waarvan € 375,-- aan materiële schade en € 100,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de ouders van verdachte, voormeld, tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzitter, mr. De Beer en mr. Combee, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 april 2023.
Mr. De Beer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.