ECLI:NL:RBZWB:2023:2455

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
02-091088-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van minderjarige leerling door rijinstructeur met versturen van naaktfoto's

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 april 2023, is de verdachte, een rijinstructeur, beschuldigd van het misbruik van zijn minderjarige leerling, aangeduid als [slachtoffer 1]. De tenlastelegging omvat meerdere feiten van seksuele aard, waaronder het betasten van de leerling en het versturen van naaktfoto's. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 30 maart 2023, waarbij zowel de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 december 2020 tot en met 30 april 2021 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de leerling, die zich in een kwetsbare positie bevond. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig en ondersteund door andere bewijsmiddelen, terwijl de verdediging niet kon aantonen dat de verdachte tijdens de tenlastegelegde periode meerderjarig was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele feiten, maar achtte de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
Parketnummer: 02-091088-22
vonnis van de meervoudige kamer van 13 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw: mr. S. van de Voorde, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 1 december 2020 tot en met 30 april 2021 in zijn hoedanigheid als rijinstructeur, zijn minderjarige leerling [slachtoffer 1] (al dan niet met dwang) heeft betast en haar hem heeft laten betasten;
Feit 2in de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 augustus 2021 [slachtoffer 1] , anders dan op haar verzoek, foto’s en video’s van zijn geslachtsdeel en seksuele handelingen met zijn geslachtsdeel heeft gestuurd;
Feit 3
in de periode van 24 februari 2009 tot en met 18 augustus 2010 met [slachtoffer 2] , die toen nog geen twaalf jaar was, seksuele handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] ;
Feit 4
In de periode van 24 februari 2009 tot en met 18 augustus 2010 met [slachtoffer 2] , die toen nog geen zestien jaar was, seksuele handelingen heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangiftes en de verklaring van verdachte. Voor wat betreft de feiten 1 en 2 volgt de dwang uit het overwicht dat verdachte op aangeefster had. Voor wat betreft de feiten 3 en 4 vindt de ten laste gelegde periode steun in de verklaring van aangeefster.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 3 en 4, omdat het dossier geen bewijsmiddel bevat dat er op wijst dat verdachte tijdens de vermeende seksuele handelingen meerderjarig was. Uit de aangifte en de vakantie in Duitsland in de zomer van 2008 - het enige concrete aanknopingspunt - blijkt juist dat verdachte destijds minderjarig was. Voor wat betreft de feiten 1 en 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De feitelijkheid dat verdachte tegen aangeefster zou hebben gezegd “als je dit niet doet, vertel ik het tegen je ouders” wordt door verdachte uitdrukkelijk ontkend en de verdediging verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op de verklaring van aangeefster en de bekennende verklaring van verdachte. De rechtbank acht echter niet bewezen dat verdachte de woorden “als je dit niet doet, vertel ik het tegen je ouders” tegen aangeefster heeft gezegd. Voor dit laatste is in het dossier geen steunbewijs aanwezig, zodat verdachte van dit bestanddeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van aangeefster en verdachte vast dat de ontucht heeft plaatsgevonden in de periode van 1 december 2020 tot en met 14 april 2021. De rechtbank zal daarom de ten laste gelegde periode daartoe beperken en verdachte van de overige tenlastegelegde periode vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank acht het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op de verklaring van aangeefster en de bekennende verklaring van verdachte.
Feiten 3 en 4
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen. Het bewijs kan op grond van de wet door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring moet er dan ook sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan de getuige. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaringen van de getuige (vaak: het slachtoffer) voldoende wettig bewijs opleveren.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Ondanks dat het gaat om feiten die lange tijd geleden hebben plaatsgevonden, toen aangeefster nog een klein kind was, heeft zij consistent en consequent verklaard over de aard van de seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. Haar verklaring is bovendien op belangrijke onderdelen zeer gedetailleerd.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verklaring van aangeefster in voldoende mate ondersteund door de verklaring van verdachte zelf. Verdachte heeft weliswaar alleen bekend dat dat hij zijn penis door aangeefster heeft laten betasten, maar zijn ontkenning van de overige tenlastegelegde seksuele handelingen is – in tegenstelling tot de gedetailleerde verklaringen van aangeefster – vaag en oppervlakkig gebleven. Ook op de zitting bleef verdachte vaag en oppervlakkig in de antwoorden die hij gaf. Daarnaast verklaren verdachte en aangeefster in de kern hetzelfde over de plaatsen waar de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden – namelijk tijdens de vakantie in Duitsland en in de woning van de ouders van verdachte – en zij verklaren beiden dat de seksuele handelingen plaatsvonden wanneer zij alleen waren. De rechtbank merkt verder nog op dat verdachte aangeefster een brief heeft geschreven waarin staat dat hij de rest van zijn leven moet leven met wat hij heeft gedaan en dat er geen excuus is voor wat hij aangeefster heeft aangedaan. Ook heeft verdachte verklaard dat hij langdurig in therapie is geweest in verband met de ontuchtige handelingen en dat hij wegens de handelingen later in zijn leven relatieproblematiek heeft ondervonden. Uit het dossier blijkt dan ook dat de ontucht niet alleen bij aangeefster maar ook bij verdachte diepe sporen heeft achtergelaten.
Het voorgaande, in samenhang bezien, maakt de verklaring van verdachte dat het gebleven is bij het betasten van zijn penis ongeloofwaardig. De verklaring van aangeefster staat niet op zichzelf en vindt voldoende steun in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze handelingen binnen de ten laste gelegde periode van 24 februari 2009, de dag waarop verdachte 18 jaar is geworden, tot en met 18 augustus 2010 vallen. Aangeefster heeft verklaard dat de pleegperiode van augustus 2007 tot en met augustus 2009 kan zijn geweest, toen zij naar eigen zeggen vier of vijf jaar oud was. Net als verdachte herinnert zij zich de vakantie in 2008 als het startpunt van de ontucht. Volgens haar verklaring hebben de feiten mogelijk (mede) in de ten laste gelegde periode van 24 februari 2009 tot en met augustus 2009 plaatsgevonden, maar haar verklaring bevat – met uitzondering van de familievakantie in de zomer van 2008 – geen concrete aanknopingspunten voor wat betreft het tijdsverloop. Verdachte heeft verklaard dat het seksueel misbruik buiten de ten laste gelegde periode begon, namelijk in de zomer van 2008 tijdens een vakantie in Duitsland. Hij was toen 17 jaar oud. Het misbruik gebeurde volgens hem kort daarop nog twee keer toen hij 17 jaar oud was en dus eveneens buiten de ten laste gelegde periode. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het dossier onvoldoende concreet bewijs bevat voor de ten laste gelegde periode vanaf 24 februari 2009. De enkele verklaring van aangeefster, naast de ontkennende verklaring van verdachte, is op dat punt te weinig om aan het bewijsminimum te kunnen voldoen. De rechtbank acht om die reden niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten in de ten laste gelegde periode heeft begaan en zal hem dan ook van deze feiten vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op één of meer tijdstippen in de periode van 1 december 2020 tot en met
14april 2021 te Arnemuiden, gemeente Middelburg, en/of Veere en/of Groot-Valkenisse, gemeente Veere, en/of Vlissingen, in elk geval in Nederland, door een andere feitelijkheid, een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag 2] -2003), heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen, hebbende verdachte de borsten en de schaamstreek en de benen van die [slachtoffer 1] betast en
die [slachtoffer 1] zijn, verdachtes, penis laten betasten en bestaande die andere feitelijkheid uit het geestelijke overwicht van verdachte op die [slachtoffer 1] , immers:
- was verdachte de rij-instructeur van die [slachtoffer 1] , en
- wist verdachte dat die [slachtoffer 1] tot een streng gereformeerde gemeente behoorde, en
- stelde verdachte middels app contact continue intieme vragen aan die [slachtoffer 1] , en
- reed verdachte met die [slachtoffer 1] naar afgelegen plekken, en
- gaf verdachte die [slachtoffer 1] aan dat “niemand hen kon zien”, en
- ging verdachte door met voornoemde handelingen ondanks dat die [slachtoffer 1] had aangegeven dit niet te willen, en aldus voor die [slachtoffer 1] een dreigende situatie heeft doen ontstaan;
2
op één of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 augustus 2021 te Vlissingen en/of Middelburg, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 1] , anders dan op haar verzoek, afbeeldingen welke aanstotelijk voor de eerbaarheid zijn, te weten
foto’s en filmpjes van zijn penis en waarop verdachte zichzelf aan het aftrekken is, heeft toegezonden (middels app-berichten).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De officier van justitie houdt daarbij rekening met het feit dat verdachte heeft verklaard dat dit soort feiten ook met andere meisjes is gebeurd. Het is van belang dat verdachte wordt behandeld om recidive te voorkomen. De officier van justitie verzoekt de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, in combinatie met een taakstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal gevolgen hebben voor de baan van verdachte en de financiële verantwoordelijkheid die hij heeft voor zijn kinderen. De door de reclassering opgestelde bijzondere voorwaarden zijn passend en verdachte is bereid zich daaraan te houden, maar verzocht wordt voor wat betreft de voorwaarde met betrekking tot het contact met minderjarigen een uitzondering te maken voor de eigen kinderen van verdachte. Niet is gebleken dat er gevaar is voor hun veiligheid. De verdediging heeft geen bezwaar tegen de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt het schokkend dat verdachte, na het misbruik van zijn nichtje waarvoor hij langdurig in therapie is geweest, als gewaarschuwd man is doorgegaan met zijn seksueel wangedrag. Verdachte heeft aangeefster [slachtoffer 1] , die destijds nog minderjarig was, gedurende vier en een halve maand tijdens meerdere rijlessen betast en zich door haar laten aftrekken. Ook heeft verdachte haar gedurende een periode van ruim een jaar overspoeld met dickpics en filmpjes waarbij hij zich aan het aftrekken is. Verdachte heeft hiermee op ernstige wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn leerling geschonden. Hij heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van zijn leerling en het vertrouwen dat zij in hem mocht hebben als leraar. Bovendien blijkt uit het dossier dat dit ook bij andere jonge vrouwen die verdachte rijles gaf is gebeurd. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat verdachte kennelijk bevrediging heeft gezocht voor zijn eigen seksuele behoefte, zonder daarbij rekening te houden met het feit dat jonge slachtoffers van dergelijke handelingen psychische schade kunnen ondervinden van wat hen is aangedaan. Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat het handelen van verdachte op het slachtoffer grote impact heeft gehad. Zij ervaart tot op de dag van vandaag nog de psychische gevolgen van het handelen van verdachte, waarvoor zij nu nog onder behandeling staat.
De rechtbank acht het zorgelijk dat verdachte ter zitting herhaaldelijk heeft verklaard dat het initiatief tot de handelingen ook bij aangeefster vandaan kwam. Verdachte legt hiermee de verantwoordelijkheid voor de ontucht ten onrechte mede bij het nog jonge slachtoffer. Minderjarigen bevinden zich in een kwetsbare (seksuele) ontwikkelingsfase en moeten beschermd worden tegen personen die op seksueel gebied misbruik van hen maken. Ook als verdachte de indruk had dat aangeefster de seksuele handelingen niet erg vond of opzocht, had hij van elke vorm van seksueel contact moeten afzien. Als volwassene en met een leeftijdsverschil van ruim 12 jaar, is verdachte hiervoor volledig verantwoordelijk. Weliswaar heeft verdachte ter terechtzitting spijt betuigd voor zijn handelen, maar de rechtbank stelt vast dat hij desondanks weinig inzicht heeft laten zien in het verwerpelijke van zijn handelen.
De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan en het bepaalt in overwegende mate de straf die de rechtbank passend en geboden acht.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een zedendelict.
Uit het reclasseringsadvies van 16 maart 2023 blijkt dat de reclassering constateert dat verdachte zich beperkt lijkt in te kunnen leven in de gevolgen voor de slachtoffers en dat hij beperkt verantwoordelijkheid neemt voor zijn grensoverschrijdende gedragingen. Hij zegt spijt te hebben, maar dit komt volgens de reclassering niet doorleefd over en lijkt vooralsnog niet geleid te hebben tot gedragsverandering of het voorkomen van grensoverschrijdende gedragingen. De reclassering stelt verder vast dat verdachte vóór deze verdenking getrouwd was en werkzaam als rijinstructeur. Door de verdenking is zijn relatie verbroken en is hij zijn werk en woning kwijtgeraakt. Hij woont bij zijn ouders, heeft werk als hovenier en er is een omgangsregeling met zijn twee kinderen (vijf en drie jaar oud) gerealiseerd. Ook is verdachte een zedengespecialiseerde behandeling aangegaan. De reclassering ziet risicoverhogende factoren op de volgende gebieden: seksualiteit waarbij seksuele afwijkingen niet worden uitgesloten, verhoogde behoefte aan spanning/kicks welke leidt tot grensoverschrijdend gedrag dat zich niet alleen beperkt tot seksueel grensoverschrijdend gedrag en/of risicovol gedrag (zoals middelengebruik en hard rijden op de snelweg), de houding van verdachte en het gebrek aan probleeminzicht omtrent de tenlastelegging. De reclassering stelt een gemiddeld tot hoog recidiverisico vast. De reclassering acht behandeling door een forensische polikliniek noodzakelijk. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt als laag geschat.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
• Meldplicht bij de reclassering
• Ambulante behandeling (al gestart)
• Medewerking aan middelencontrole
• Vermijden contact met minderjarigen
• Vermijden vervaardigen (kinder)porno
• Verbod werkzaamheden waarbij er sprake is van een gezaghebbende of vertrouwensrelatie
zoals bijvoorbeeld leraar/ instructeur
De rechtbank neemt het advies van de reclassering over.
Hoewel verdachte volgens zijn strafblad niet eerder is veroordeeld voor zedendelicten, is de rechtbank van oordeel dat alleen het opleggen van een gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de feiten. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de feiten 3 en 4 zal zij afwijken van de strafeis van de officier van justitie. De rechtbank ziet aanleiding aansluiting te zoeken bij de straftoemeting in soortgelijke zaken.
Gelet op de ernst van de omstandigheden en de persoon van verdachte acht de rechtbank een gevaar voor herhaling van soortgelijke strafbare feiten reëel en is zij van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is om verdachte na detentie zonder enig toezicht en behandeling terug te laten keren in de maatschappij. De rechtbank vindt het positief dat verdachte zelf behandeling heeft gezocht voor zijn problematiek, maar verdachte heeft wegens zijn gebrek aan inzicht in zijn handelen nog een lange weg te gaan. De rechtbank zal dan ook een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden wederom tot een (dergelijk) strafbaar feit over te gaan en om reclasseringsbegeleiding, toezicht en behandeling mogelijk te maken.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, passend. De rechtbank zal daarvan vier maanden in voorwaardelijke zin opleggen. Daaraan verbindt de rechtbank de algemene voorwaarden en de volgende bijzondere voorwaarden, te weten (i) een meldplicht bij de reclassering, (ii) ambulante behandeling, (iii) medewerking aan middelencontrole, (iv) het vermijden van contact met minderjarigen; met betrekking tot zijn eigen kinderen dient verdachte zich te houden aan de omgangsregels zoals deze door de rechtbank, de ouders onderling of jeugdbeschermers/jeugdinstelling zijn opgesteld, ook als dat inhoudt dat hij zijn kinderen uitsluitend onder toezicht van bijvoorbeeld zijn eigen ouders mag zien; (v) het vermijden van het vervaardigen van (kinder)porno en (vi) een verbod op werkzaamheden waarbij er sprake is van een gezaghebbende of vertrouwensrelatie, zoals bijvoorbeeld leraar of instructeur. De rechtbank verbindt aan de genoemde voorwaarden een proeftijd van drie jaren. Verdachte dient zich gedurende de opgelegde proeftijd aan de voorwaarden te houden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partij [slachtoffer 1]

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat de door de benadeelde partij opgevoerde kosten voor coaching en therapeutische behandelingen, inclusief de daarvoor in rekening gebrachte reiskosten, en de opgevoerde schade ter zake studievertraging door haar voldoende onderbouwd zijn en in alle redelijkheid zien op problematiek die in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde. Nu de kosten van de huisarts voldoende zijn onderbouwd en niet door de verdediging zijn betwist, zal de rechtbank de gevorderde materiële schade voor een bedrag van € 3.811,28 toewijzen.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde is meerdere keren gedurende een lange periode blootgesteld aan de seksuele handelingen door verdachte, destijds haar rijinstructeur. De rechtbank is van oordeel dat hiermee op zeer grove wijze inbreuk is gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Namens de benadeelde partij is gesteld dat zij daarvan nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden. Zij is nog steeds onder behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende onderbouwd dat zij tot op heden ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 2.500,00 billijk. Dit bedrag wordt door de verdediging niet betwist. Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding, een bedrag van
€ 1.000,00, is de rechtbank, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging, van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden op dit moment niet voldoende vaststaan. De benadeelde partij zal voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het toegewezen bedrag van € 6.311,28, en wel vanaf 31 augustus 2021, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode van feit 2, tot aan de dag van betaling.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 240, 246 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
feit 2: wetende dat of ernstige reden hebbende om te vermoeden dat een afbeelding aanstotelijk is voor de eerbaarheid en die afbeelding aan iemand, anders dan op diens verzoek, toezenden, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 (acht) maanden, waarvan 4 (vier) voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het [adres] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Forensische Zorg Zeeland (FZZ) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart en zal door hem worden gecontinueerd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte op geen enkele wijze contact zoekt met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt verdachte dat de gezaghebbende of verantwoordelijke ouders/opvoeders hierbij aanwezig zijn.
Met betrekking tot zijn eigen kinderen houdt verdachte zich aan de omgangsregels zoals deze door de rechtbank of de ouders onderling of jeugdbeschermers/jeugdinstelling zijn opgesteld. Ook als dat inhoudt dat hij zijn kinderen uitsluitend onder toezicht van bijvoorbeeld zijn eigen ouders mag zien;
* dat verdachte het vervaardigen van seksueel getinte foto’s, filmpjes en/of (kinder)
pornografisch materiaal vermijdt en deze niet doorstuurt. Ook vermijdt hij dat hij in aanraking komt met (kinder)pornografisch materiaal en vermijdt dat er (kinder)pornografisch materiaal op zijn digitale gegevensdragers komt. Verdachte onthoudt zich op welke wijze dan ook van:
• het seksueel getint communiceren met minderjarigen en/of ondergeschikten;
• het sturen van seksueel getinte berichten/foto’s/beeldmateriaal naar minderjarigen en/of
ondergeschikten;
• het bezoeken van een digitale omgeving waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd;
• het vragen van seksueel getinte foto’s/filmpjes/beeldmateriaal aan minderjarigen en/of
ondergeschikten;
• contact met minderjarigen op social media;
Verdachte bespreekt tijdens de gesprekken met de reclassering hoe hij denkt dit gedrag te
voorkomen. Verdachte werkt mee aan controle van digitale gegevensdragers tijdens een huisbezoek. Verdachte verschaft toegang tot alle aanwezige computers, smartphones en andere digitale gegevensdragers waarop afbeeldingen kunnen worden opgeslagen of waarmee het internet kan worden benaderd. Verdachte verstrekt de wachtwoorden die nodig zijn voor deze controle. De controle op digitale gegevensdragers vindt maximaal drie keer per jaar plaats. De controle is gericht op de vraag of verdachte (kinder)pornografisch materiaal vermijdt. De controle strekt er niet toe een beeld te krijgen van het persoonlijke leven van verdachte. De reclassering kan voor technische ondersteuning een deskundige meenemen, ook als dit een opsporingsambtenaar is die deskundig is op digitaal gebied. Bij de controle kan gebruik worden gemaakt van een hulpmiddel dat een indicatie geeft of (kinder)pornografisch materiaal aanwezig is;
* dat verdachte geen functie verricht waarbij er sprake is van een gezaghebbende of vertrouwensrelatie zoals bijvoorbeeld leraar/instructeur, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 6.311,28, waarvan € 3.811,28 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] , € 6.311,28 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
31 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 66 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. A.B. Scheltema Beduin en
mr. E.A. Mulders, rechters, in tegenwoordigheid van H.M. de Punder-van Dijk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 april 2023.
De voorzitter is buiten staat te tekenen.