ECLI:NL:RBZWB:2023:2404
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde en immateriële schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 27 oktober 2020 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 200.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. Belanghebbende, eigenaar van de woning, betwistte deze waarde en stelde dat de woning maximaal € 166.000 waard was. De rechtbank heeft de zaak op 22 februari 2023 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de heffingsambtenaar door een taxateur.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank stelt de waarde van de woning vast op € 170.000, rekening houdend met de staat van de woning en de vergelijkingsmethode. Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn met twaalf maanden is overschreden en kent een schadevergoeding toe van € 100, verdeeld tussen de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning en veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van proceskosten aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.