ECLI:NL:RBZWB:2023:2403

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3596
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiseres na aanrijding en arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering door het UWV. De rechtbank behandelt de zaak op 10 januari 2023, waarbij eiseres en haar gemachtigde, mr. F.E.R.M. Verhagen, aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van het UWV, mr. M.B.A. van Grinsven. Het UWV had de uitkering van eiseres beëindigd per 11 januari 2021, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres had zich ziek gemeld na een aanrijding in september 2019 en ontving een ZW-uitkering, maar na een eerstejaarsbeoordeling concludeerde het UWV dat zij in staat was om passende arbeid te verrichten.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd. De beoordeling is gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen die de medische situatie van eiseres hebben onderzocht. Eiseres had klachten van nek, schouders en knie, maar de rechtbank concludeert dat er onvoldoende objectieve medische grond is om aan te nemen dat eiseres meer beperkt is dan door het UWV is vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid.

De rechtbank concludeert dat eiseres op de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat het UWV de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert op 7 april 2023 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3596 ZW

uitspraak van 7 april 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 10 december 2020 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 11 januari 2021.
Met het bestreden besluit van 8 juli 2021 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2023 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en, als gemachtigde van het UWV, mr. M.B.A. van Grinsven.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden
.
Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 11 januari 2021.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
Eiseres was werkzaam als schoonmaakster. Zij heeft zich per 9 september 2019 ziek gemeld met klachten van nek, schouders en linkerknie als gevolg van een aanrijding. Het UWV heeft eiseres vervolgens een ZW-uitkering toegekend. Na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling heeft het UWV gesteld dat eiseres in staat is passende arbeid te verrichten.
3.2
Niet in geschil is dat eiseres 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Arts, [naam praktijk] verzekeringsgeneeskunde [naam arts 1] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam arts 2] het dossier bestudeerd en eiseres gezien op het spreekuur van 27 november 2020. [naam arts 1] heeft gerapporteerd dat eiseres is uitgevallen met persisterende klachten van nek, schouders en linker knie na een aanrijding. Ook zijn haar bestaande migraine klachten toegenomen. Eiseres heeft geen medicatie en ondergaat geen fysiotherapie.
Eiseres is ADL-onafhankelijk en heeft een redelijk gevuld dagverhaal. Eiseres beweegt zich globaal normaal. Er is geen lichamelijk onderzoek verricht vanwege de kou. Eiseres heeft geen behandelingen in de curatieve sector, geen medicatie en de fysiotherapie is vanwege beperkte financiële middelen gestaakt. Concluderend is er geen sprake van ziekte, wel van geclaimde belemmeringen die mogelijk ook in stand worden gehouden door de steunende omgeving die veel taken uit handen neemt. Omdat eiseres nu al enkele maanden passief herstelgedrag vertoont, en wordt ondersteund door derden, kan niet worden verwacht dat zij direct weer in zwaar fysiek werk zal hervatten. Enige opbouw hierin is redelijk, waardoor er nu lichte beperkingen worden aangenomen ten aanzien van boven normaal zwaar tillen, dragen en duwen/trekken. Er wordt een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) gedateerd 27 november 2020 opgesteld waarbij beperkingen worden aangegeven in zwaar fysieke arbeid.
Ten aanzien van de medische situatie verwacht [naam arts 1] het eerst komende jaar geen
aanzienlijke verandering.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam arts 3] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Verder heeft zij deelgenomen aan de hoorzitting van 31 mei 2021 en eiseres aansluitend medisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b stelt dat bij eiseres sinds een aanrijding in september 2019 sprake is van fysieke klachten, met name pijn in schouders, nek en knieën. Ook heeft zij sinds het ongeval vrijwel dagelijks hoofdpijn. Er is geen verbetering in haar klachten opgetreden. Sinds december 2020 heeft zij fysiotherapie, er heeft verder geen onderzoek of behandeling plaatsgevonden.
Bij onderzoek is er sprake van allodynie (niet-pijnlijke prikkels worden als pijnlijk ervaren) met actief spierverzet.
Uit de informatie van de huisarts komt naar voren dat er na het ongeval sprake was van een kneuzing van de rug en een hoofdwond die gelijmd is. Vervolgens vond nog een verwijzing plaats voor fysiotherapie door de huisarts. Nadien was er op 23 november 2020 pas weer een consult bij de huisarts in verband met pijn in rechter knie, schouders en duimen, naast pijnlijke en jeukende ogen. Hiervoor wilde zij aanvankelijk geen fysiotherapie maar op 3 december vroeg eiseres alsnog om een verwijzing. Daarna is eiseres niet meer terug geweest bij de huisarts, noch is er rapport ontvangen van de fysiotherapeut.
Gelet op de ernst van de ervaren klachten is niet goed te begrijpen dat eiseres na de verwijzing voor fysiotherapie in september 2019 niet meer terug is geweest bij de huisarts vanwege deze klachten. De knie- en nekklachten zijn ook niet aangegeven na het ongeval in september 2019. Ook na het consult in november 2020 is eiseres niet terug geweest bij de huisarts. De lijdensdruk lijkt hiermee minder hoog dan verwacht wordt bij de aangegeven ernst van klachten en belemmeringen en het ontbreekt dus aan zowel interne als externe consistentie in het klachtenpatroon. Er lijkt sprake van een fors passieve coping, echter ook op dit punt ontbreekt het aan onderliggende verklarende (psycho)pathologie op grond waarvan dit als gevolg van ziekte beschouwd zou kunnen worden.
In het algemeen moet opgemerkt worden dat er binnen de arbeidsongeschiktheidsregelgeving alleen beperkingen in het functioneren aangenomen mogen worden die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte beschouwd kunnen worden.
De beschreven beperkingen in de FML betreffen dan ook geen rechtstreekse weerslag van de door eiseres zelf ervaren klachten, maar zijn een gewogen uitkomst van het complex aan klachten en ervaren belemmeringen in relatie tot onderliggende objectieve medische afwijkingen waarbij ook in acht wordt genomen welke belasting medisch gezien mogelijk
danwel wenselijk is.
Gelet op het ontbreken van verklarende objectieve afwijkingen en nu er ook geen sprake is van een gebleken consistent patroon van klachten en belemmeringen met bevestiging vanuit behandelaars en zich kaderend in een als ziekte te beschouwen klachtensyndroom, heeft de verzekeringsarts b&b onvoldoende objectief medische grond om verzekeringsgeneeskundig meer beperkingen te stellen dan aangenomen door de primaire arts.
Dat er eerder in het traject door de bedrijfsarts beperkingen aannemelijk zijn geacht maakt nog niet dat deze beperkingen daarom ook op de datum in geding nog aannemelijk te achten zijn. Juist bij een a-typisch verloop van de klachten/stagnatie van het herstel is adequate behandeling de eerste stap en is het relevant dat er een duidelijke medische oorzaak kan worden geduid voor de stagnatie en het laten voortduren van de arbeidsongeschiktheid.
Verzekeringsarts b&b Van der Ven concludeert dat er onvoldoende objectief medische grond is om meer beperkingen in het functioneren aan te nemen dan beschreven in de FML van 27 november 2020.
4.3
Eiseres heeft onder verwijzing naar haar bezwaren tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er te veel wordt ‘opgehangen’ aan het weinige contact van eiseres met haar huisarts, terwijl zij door deze juist steevast werd afgepoeierd vanwege Corona. De beperkingen zijn daarmee volgens eiseres sterk onderschat.
In haar nadere gronden van 9 oktober 2022 stelt eiseres voorafgaand aan het ongeval al last te hebben gehad van ernstige hoofdpijnen, terwijl daar juist sinds enkele jaren voor het ongeval geen sprake meer van was.
Uit de MRI die in meegestuurde journaalposten van de huisarts van 27 september 2022 wordt besproken blijkt volgens eiseres van aanwijzingen voor migraine.
Verder bleek daar dat eiseres last heeft van aanhoudende hoge bloeddruk. Daarbij wijst zij op de beperkingen die door de bedrijfsarts zijn aangenomen voor tillen, dragen, duwen, trekken, veel traplopen, veel bukken, lang staan en lang lopen. Ook de fysiotherapeut sprak op 1 april 2021 over een stugge CTO: dus een stugge overgang van de nekwervels naar de borstwervels en wees op verminderde kracht in de dijen met verkorte hamstrings.
Uit dit alles blijkt volgens eiseres dat zij onvoldoende beperkt is geacht door de verzekeringsarts b&b.
Daarnaast is onvoldoende rekening gehouden met haar zwakke positie, moeizame psychosociale omstandigheden en haar sociale isolement. De opmerking dat haar sociale omgeving de geclaimde beperkingen in stand zou houden is al gelet op dat sociale isolement onjuist. Dat blijkt ook uit het feit dat inmiddels na tussenkomst van SMO allerhande onderzoeken in gang zijn gezet.
Bij aanvullende gronden van 30 december 2022 heeft eiseres nog gewezen op – daarbij meegestuurde - informatie van haar huisarts van 13 oktober 2020 en twee verwijsbrieven van 7 november 2019 van die huisarts naar aanleiding van de val van de fiets en een verslag van 6 september 2019 van het bezoek van eiseres aan de spoedeisende hulp na de val van de fiets. Daarbij heeft eiseres tevens een brief van neurologe [naam arts 4] van 14 april 2022 en een brief van oefentherapeute [naam therapeute] van 12 mei 2022 overgelegd.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder naast de gestelde migraineklachten ook de knie-, schouder- en rugklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Verzekeringsarts b&b [naam arts 5] is in zijn rapportage van 7 november 2022 ingegaan op de aangevoerde beroepsgronden en de overgelegde medische informatie. Hij heeft in de gronden en medische informatie geen aanleiding gevonden aanvullende beperkingen aan te nemen. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b dit oordeel voldoende gemotiveerd heeft. Eiseres heeft nog aanvullende medische informatie in geding gebracht. Ter zitting is namens het UWV aangegeven dat dit geen nieuwe informatie betreft. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel. Voor zover het de ingebrachte medische informatie betreft stelt de rechtbank vast dat deze informatie van na de datum in geding is, zodat deze niet bij de beoordeling hoeft te worden betrokken.
Niet gebleken is dan ook dat in de FML van 27 november 2020 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiseres meer beperkt moet worden, slaagt daarom niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160), productiemedewerker metaal en elektro-industrie (Sbc-code 111171) en medewerker kleding en textielreiniging (Sbc-code 111161).
5.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat de functies worden verricht in grote, lichte, veelal rumoerige ruimten en dat is niet te rijmen met de hoofdpijn/migraine van eiseres. Ook de vele hoofdbewegingen die de functies vereisen zijn voor eiseres niet mogelijk gelet op de ‘stugge CTO’/nekproblemen, terwijl ook werk waarin meestentijds wordt gezeten in strijd komt met de noodzaak tot ‘een duidelijk afwisseling tussen lopen, staan en zitten’.
Daarnaast geeft eiser voor de drie in de schatting gebruikte functies nog gedetailleerd aan op welke aspecten de functievereisten de belastbaarheid van eiseres te boven gaan.
5.3
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 4 december 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 7 juli 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Het standpunt van eiseres dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

6. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres op de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 11 januari 2021.
7. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 7 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).