ECLI:NL:RBZWB:2023:24

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
02-000455-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen en onttrekking van minderjarige aan wettelijk gezag met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 4 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige en het onttrekken van deze minderjarige aan het wettelijk gezag. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 december 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige op 30/31 december 2021 en het onttrekken van deze minderjarige aan het wettelijk gezag. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte het eerste feit wettig en overtuigend bewezen op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. Het tweede feit werd eveneens bewezen verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte een beslissende invloed had gehad op de scheiding tussen de minderjarige en haar moeder. De rechtbank legde een jeugddetentie op gelijk aan de duur van het voorarrest, alsook een werkstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn psychosociale problematiek, zoals vastgesteld door de reclassering. De rechtbank stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-000455-22
vonnis van de meervoudige kamer van 4 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 30/31 december 2021 met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit, of mede bestonden uit, het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2:op 30/31 december 2021 [slachtoffer] heeft onttrokken aan het wettig gezag.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van feit 1 en op de overige bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 geen bewijsverweer gevoerd. Ten aanzien van feit 2 is verzocht om verdachte vrij te spreken. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte een beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen aangeefster en haar ouders, met name nu hij de moeite heeft genomen om de vader van aangeefster te informeren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1
Dit feit kan bewezen worden verklaard gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier. Daarom zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis.
feit 2
Vast is komen te staan dat aangeefster op 30 december 2021 bij haar moeder verbleef en die avond uit de woning van de moeder is weggelopen. Zij heeft contact opgenomen met verdachte en hij is naar haar toegekomen. Aangeefster was op dat moment op het station in Kruiningen. Nadat verdachte en aangeefster haar moeder in de omgeving van het station zagen fietsen hebben aangeefster en verdachte besloten om de trein naar het eerst volgende station te pakken om zo te voorkomen dat de moeder van aangeefster haar zou vinden en weer mee zou nemen naar huis. Verdachte is vervolgens met aangeefster vertrokken zonder iemand hiervan op de hoogte te stellen. Dit terwijl hij wist dat aangeefster van huis was weggelopen, minderjarig was, haar moeder naar haar op zoek was en aangeefster zich op dat moment in een kwetsbare positie bevond. Door zo te handelen heeft verdachte een beslissende invloed gehad op de scheiding tussen de minderjarige aangeefster en haar moeder, zodat gezegd kan worden dat verdachte aangeefster aan het wettig gezag heeft onttrokken in de zin van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht feit 2 daarom wettig en overtuigend bewezen. Dat verdachte wel heeft geprobeerd de vader van aangeefster op de hoogte te stellen maar dit niet is gelukt, doet hier niet aan af, nu de vader niet belast was met de dagelijkse verzorging en opvoeding van aangeefster en niet gebleken is dat hij gezag heeft. Aangeefster verbleef bij haar moeder en zij was op het moment van weglopen verantwoordelijk voor aangeefster.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 30/31 december 2021 te Krabbendijke, gemeente Reimerswaal, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vinger(s) en/of penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
feit 2
op 30/31 december 2021 te Krabbendijke, gemeente Reimerswaal, opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] , heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt, conform het advies van de reclassering, het jeugdstrafrecht toe te passen. Hij vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 80 uur met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging het jeugdstrafrecht toe te passen. Zij heeft verzocht om gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de bepleite vrijspraak voor feit 2 de gevorderde werkstraf te matigen, maar wel daaraan te koppelen de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geformuleerd door de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft aangeefster, die destijds dertien jaar oud was, onttrokken aan het gezag van haar moeder. Hij wist dat aangeefster van huis was weggelopen en heeft haar vervolgens geholpen door haar op te vangen en is, om te voorkomen dat haar moeder haar zou vinden, samen met haar weggegaan. Door zo te handelen heeft verdachte zich niet bekommerd om de gevoelens van en gevolgen voor de moeder van aangeefster, die niet wist waar haar dochter zich op dat moment bevond en om die reden ook naar de politie is gegaan. Later die avond heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het verrichten van ontuchtige handelingen met aangeefster. De rechtbank weegt mee dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van aangeefster en rekent verdachte dit aan. De rechtbank weegt verder mee dat verdachte vanwege zijn eigen problematiek minder in staat was adequaat te reageren of te handelen, aangeefster in eerste instantie wilde helpen toen hij er achter kwam dat zij was weggelopen en achteraf begrijpt dat het verkeerd was wat hij deed en daarvoor verantwoordelijkheid neemt. Dit doet er echter niet aan af dat hij op dat moment wel wist dat aangeefster minderjarig was en zich in een kwetsbare positie bevond. Dit heeft hem er niet van weerhouden de feiten te plegen. Hij wist goed dat wat hij deed niet mocht. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster en heeft daarmee de seksuele ontwikkeling van aangeefster negatief beïnvloed.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het rapport van de reclassering van
29 augustus 2022. Hieruit blijkt dat verdachte problemen ervaart op het gebied van zijn psychosociaal en sociaal-emotioneel functioneren. De reclassering heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport dat in 2019 over verdachte is opgemaakt, waaruit blijkt dat volgens de psycholoog toen bij verdachte sprake was van een reactieve hechtingsstoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis. Uit dit onderzoek blijkt eveneens dat verdachte zich niet kan verplaatsen in een ander, nauwelijks zicht heeft op zijn eigen gevoelsleven en ook zijn gewetenfunctie niet voldoende is ontwikkeld. De reclassering ziet het psychosociaal functioneren van verdachte als de belangrijkste risicoverhogende factor, welke samenhangt met de daarnaast geconstateerde risicoverhogende factoren op het gebied van houding, sociaal netwerk en het aangaan van relaties. Verdachte woont momenteel beschermd, wat gezien wordt als een belangrijke beschermende factor. Nu de reclassering het psychosociaal functioneren van verdachte ziet als de belangrijkste risicoverhogende factor en het recidiverisico als gemiddeld wordt ingeschat, achten zij een actueel persoonlijkheidsonderzoek met daaraan gekoppeld een behandeling geïndiceerd. Tijdens het schorsingstoezicht heeft er al contact plaatsgevonden bij GGZ WNB. Voortzetting hiervan met toegevoegd een persoonlijkheidsonderzoek, is volgens de reclassering noodzakelijk. De reclassering adviseert verder om het jeugdstrafrecht toe te passen. Er is bij verdachte sprake van een sociaal-emotionele achterstand, hij heeft moeite de risico’s van eigen handelen in te schatten, handelt vaak impulsief, vertoont kinderlijker gedrag en is gemakkelijk negatief te beïnvloeden. Op het gebied van de pedagogische beïnvloeding ziet de reclassering minder aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Desondanks is verdachte nog enigszins ontvankelijk voor sociale, emotionele en/of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen en is continuering van schoolgang noodzakelijk. De reclassering adviseert daarom om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de (volwassen)reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of verblijf bij een maatschappelijke opvang;
  • het volgen van onderwijs;
  • een contactverbod met aangeefster.
De reclassering adviseert de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank zal gelet op het advies van de reclassering het jeugdstrafrecht toepassen en rekening houden met de jonge leeftijd van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Alles afwegende zal de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Dat betekent dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven. Om de ernst van de feiten te benadrukken zal de rechtbank daarnaast nog aan verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 80 uur, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie indien de werkstraf niet goed wordt uitgevoerd. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding een deel van de werkstrafstraf, te weten 40 uren, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank legt het voorwaardelijk strafdeel op om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn zoals door de reclassering is geadviseerd, nu verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77c, 77g, 77i, 77m, 77ma, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 245 en 279 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2: opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
4 (vier) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt vast dat verdachte de jeugddetentie reeds heeft ondergaan in het kader van voorarrest;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 (tachtig) uren, subsidiair 40 (veertig) dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 40 (veertig) uren, subsidiair 20 (twintig) dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij de Reclassering Nederland (adres: Langendijk 34 te Breda) en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de forensische polikliniek van GGZ WNB of een soortgelijke zorgverlener, zulks te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. Verdachte moet daarbij ook meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten ZEP XL, of een soortgelijke instelling, zulks te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] , zo lang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen welke hem startkwalificaties voor werk of uitkering opleveren;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. J. Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 januari 2023.
Mr. P.W.G. de Beer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.