ECLI:NL:RBZWB:2023:2381

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1652 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor dressuur- en springwedstrijden

Op 6 april 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen een op 16 januari 2023 verleende omgevingsvergunning voor het organiseren van dressuur- en springwedstrijden op een perceel in Breda. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van het besluit afgewezen, na een belangenafweging en beoordeling van de rechtmatigheid van de vergunning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de activiteit in strijd is met de bestemmingsplannen, maar dat de vergunning op goede gronden is verleend. De voorzieningenrechter concludeerde dat de uitvoering van het bestreden besluit geen onevenredig nadeel voor verzoekers met zich meebrengt, gezien de beperkte impact van de activiteiten en de tijdelijke aard ervan. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/1652 WABOA VV
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 april 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam verzoekers 1],
[namen verzoekers 2]
allen te [woonplaats verzoekers], verzoekers,
gemachtigde: [naam gemachtigde],
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (college)

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [naam vergunninghouder] uit [woonplaats vergunninghouder] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. M.P. Wolf).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekers om een voorlopige voorziening tegen een op 16 januari 2023 verleende omgevingsvergunning voor het organiseren van dressuur- en/of springwedstrijden op de locatie [adres locatie] te [plaats locatie] (perceel). Namens vergunninghoudster is een zienswijze ingediend.
1.2
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam verzoeker] namens verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college, [namen vergunninghouders] namens vergunninghoudster en de gemachtigde van vergunninghoudster.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
2.2
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank, die in de hoofdzaak bevoegd is of kan worden, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemzaak niet. Tussen partijen is de connexiteit niet in geschil.
2.3
Verzoekers voeren aan dat het spoedeisende belang is gelegen in het gegeven dat de vergunde activiteit vanaf 31 maart 2023 tot 1 oktober 2023 gehouden mag worden. Ter zitting heeft vergunninghoudster toegelicht dat de hippische wedstrijden gepland zijn in de weekenden van 8 en 9 april 2023, 6 en 7 mei 2023, 1 en 2 juli 2023 en tot slot 24 en
25 september 2023.
Gelet op de eventuele onomkeerbare gevolgen als gevolg van de wedstrijdactiviteiten, die op korte termijn gaan plaatsvinden, neemt de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aan.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om de voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft. Daarbij zal de voorzieningenrechter eerst ingaan op de rechtsmatigheidsbeoordeling van de verleende omgevingsvergunning.
4. De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Vergunninghoudster exploiteert op het perceel een manege met een paarden- en ponyfokkerij. Vergunninghoudster heeft op 23 februari 2022 bij het college een omgevingsvergunning aangevraagd om hippische wedstrijden op het perceel en de op de omliggende gronden te organiseren. Ter zitting is door vergunninghoudster toegelicht dat zij hippische wedstrijden al een aantal jaren organiseert en dat zij de betreffende omgevingsvergunning heeft aangevraagd naar aanleiding van een door [namen verzoekers] ingediend handhavingsverzoek.
De omliggende gronden bij het perceel zijn gedeeltelijk gelegen in de gemeente Breda en gedeeltelijk in de gemeente Zundert. Voor de percelen in de gemeente Breda [1] geldt het bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ (bestemmingsplan Breda) en voor de percelen in de gemeente Zundert [2] geldt het bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ [3] (bestemmingsplan Zundert).
Het college heeft – op basis van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van artikel 3:10 en verder van de Awb – op 22 juli 2022 de ontwerp-omgevingsvergunning gepubliceerd en het ontwerpbesluit van 23 juli 2022 tot en met 2 september 2022 ter inzage gelegd. In het bestreden besluit heeft het college – onder afwijzing van het merendeel van de gronden van de ingediende zienswijzen – de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’. Het bestreden besluit is op 24 januari 2023 gepubliceerd. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
6.1
Verzoekers voeren aan dat het college niet bevoegd is om een besluit te nemen over de aanvraag, omdat het merendeel van de betrokken gronden in de gemeente Zundert ligt. Er is geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) door de gemeente Zundert afgegeven en het gemeentelijk beleid van de gemeente Zundert is niet in de beoordeling meegenomen. Als het college toch bevoegd is, dan ontbreekt de vvgb van de gemeente Breda. Verder is het ontwerpbesluit, na de terinzagelegging, in ongunstige wijze gewijzigd, zonder dat de wijzigingen opnieuw ter inzage zijn gelegd. Volgens verzoekers is de verleende omgevingsvergunning, voor perceel 2348, in strijd met de natuurbeschermingsregels en zijn diverse artikelen uit de Interim omgevingsverordening (Iov) van de provincie Noord-Brabant geschonden. Verzoekers vrezen overlast door de vergunde activiteit van vergunninghoudster en achten de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende.
6.2
Ter zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het merendeel van de oppervlakte betrekking heeft op gronden in de gemeente Breda. Verder is de afwijking van de bestemming – door de frequentie en deelnemersaantallen van wedstrijdtypen 1 en 2 – in Breda groter dan in Zundert. Het college is daarom bevoegd om een besluit te nemen over de aangevraagde omgevingsvergunning. De in de zienswijzefase op de kaart aangepaste oppervlakte van perceel 2334 merkt het college aan als een wijziging van ondergeschikt belang. Daarom hoefde het ontwerpbesluit niet opnieuw ter inzage te worden gelegd. Het college benadrukt dat in de besluitvorming is getoetst aan de Iov van de provincie Noord-Brabant en dat er ook nog overleg met de provincie heeft plaatsgevonden. Op geen enkel moment is gebleken dat de activiteit in strijd is met de Iov. Het college meent dat de ruimtelijke onderbouwing voldoende is, dat de activiteit niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening is en dat de omgevingsvergunning op goede gronden is verleend.
6.3
Vergunninghoudster heeft aangegeven dat de ruimtelijke onderbouwing iets is aangepast, maar hierdoor is geen sprake van een ander besluit. Voor het bepalen van het bevoegd gezag is doorslaggevend waar de activiteit, waarvoor afgeweken moet worden van het bestemmingsplan, in hoofdzaak zal worden uitgevoerd. Dat is in Breda. Een verklaring van geen bezwaar van de gemeenteraad van de gemeente Breda is niet vereist, omdat de raad algemene categorieën heeft aangewezen waarin de verklaring niet nodig is. De onderhavige vergunde activiteit valt in de vierde categorie, omdat volgens vergunninghoudster sprake is van onbebouwde grond. Vergunninghoudster betwist de gestelde aantasting van de natuur (in het bijzonder bij perceel 2348). Vergunninghoudster betwist de gestelde strijd met de bepalingen van de Iov, dat het college van een onjuiste Aerius-berekening is uitgegaan, de gestelde overlast en het aantal parkeerbewegingen. Verder is de activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en is de omgevingsvergunning op goede gronden verleend.
6.4
Tussen partijen is niet in geschil welke bestemmingsplannen van toepassing zijn. Ook de bestemmingen van de percelen zijn niet in geschil. Evenmin is in geding dat de door vergunninghoudster beoogde activiteit niet onder de bestemmingen valt. De activiteit is in strijd met de bestemmingsplannen, omdat een deel van de gronden de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ heeft. Op gronden met deze bestemming mogen geen dressuur- en/of springwedstrijden worden gehouden en ook mag er niet op de gronden worden geparkeerd. De gronden met de bestemming ‘Sport’ staan de beoogde dressuur- en/of springwedstrijden evenmin toe. De in het bestemmingsplan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid biedt – onder meer vanwege het aantal wedstrijddagen - geen grondslag voor afwijking van het bestemmingsplan Breda. Ook voor de gronden gelegen in Rijsbergen met de bestemming ‘Agrarisch met waarden Groenblauwe mantel’ geldt dat de activiteit in strijd is met de vigerende planvoorschriften.
7.1
Artikel 2.4, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden gehouden of uitgevoerd, beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 24 augustus 2016 [4] volgt dat hiervoor de ligging van de plaats voor de activiteit doorslaggevend is en dat hierbij alle activiteiten samen in ogenschouw genomen dient te worden.
7.2
Verzoekers stellen dat het merendeel van de vergunde hippische wedstrijden wordt gehouden op gronden in de gemeente Zundert. Verzoekers gaan uit van 44.215 m2 grond in de gemeente Zundert en 31.789 m2 grond in de gemeente Breda. In het bestreden besluit is uitgegaan van 42.804 m2 grond in de gemeente Zundert en 49.729 m2 grond in de gemeente Breda.
7.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt het zwaartepunt voor de afwijking van de bestemmingsplannen bij wedstrijdtypen 1 en 2. Deze wedstrijdtypen vinden vaker plaats en met meer deelnemers. De hierbij betrokken percelen liggen hoofdzakelijk, met uitzondering van perceel 1967, in de gemeente Breda. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college bevoegd was om te beslissen op de ingediende aanvraag voor de omgevingsvergunning.
7.4
De grond dat een vvgb van de gemeente Zundert nodig is, hoeft geen bespreking meer. Verzoekers hebben bij deze grond, subsidiair, ook aangevoerd dat – als het college toch bevoegd is – de gemeenteraad van de gemeente Breda een vvgb had moeten afgeven. Het college verwijst naar het Besluit tot het aanwijzen van categorieën gevallen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist (besluit vvgb) van 16 augustus 2022 [5] . In dit besluit is een aantal algemene gevallen opgenomen, waarin geen vvgb vereist is. In artikel 1, vierde lid, van het besluit vvgb is opgenomen dat dit het geval is bij het wijzigen van het gebruik van onbebouwde gronden, al dan niet in combinatie met het bouwen en het aanleggen. De voorzieningenrechter leidt uit de in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen foto’s/illustraties/kaarten af dat de betreffende gronden onbebouwd zijn. Het college heeft dus terecht aangenomen dat het besluit vvgb van toepassing is.
7.5
Volgens verzoekers is in de ruimtelijke onderbouwing bij het ontwerpbesluit opgenomen dat het zou gaan om twee of drie weekenden per jaar voor wedstrijdtype 1 en 2, met een maximum van zes wedstrijden in combinatie met wedstrijdtype 3. Vervolgens is, volgens verzoekers, in de gewijzigde ruimtelijke onderbouwing en het bestreden besluit opgenomen dat het mogelijk is dat in totaal zes weekenden de wedstrijden van type 1 en 2 worden gehouden, mits type 3 niet doorgaat. Verzoekers concluderen dat er sprake is in het bestreden besluit – ten opzichte van het ontwerpbesluit – sprake van een wijziging van wedstrijdtypen met een grotere impact en hogere frequentie. Verzoekers hebben ter zitting bovendien toegelicht dat perceel 2334 in het bestreden besluit een grotere oppervlakte heeft. Verder is betoogd dat er een nieuw ontwerpbesluit ter inzage moet worden gelegd.
7.6
Uit de vaste jurisprudentie [6] van de AbRS volgt dat in de bepalingen van afdeling 3.4 van de Awb geen verplichting voor het college is opgenomen om – als het college het standpunt inneemt dat een besluit moet worden genomen dat afwijkt van het
ontwerpbesluit – een nieuw ontwerpbesluit ter inzage te leggen, voordat het college een definitief besluit neemt. Belanghebbenden die bezwaar hebben gemaakt tegen het gewijzigde ontwerpbesluit kunnen een rechtsmiddel instellen.
Verzoekers hebben in deze procedure zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbesluit en beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college was dus niet verplicht een nieuw ontwerpbesluit ter inzage te leggen.
8.1
Omdat de activiteit in strijd is met de bestemmingsplannen is de aanvraag mede
aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3 van de Wabo voor het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van de gronden voor het organiseren van dressuur- en springwedstrijden.
Het college is op grond van de Wabo alleen bevoegd om die toestemming te verlenen, wanneer dat in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is. Volgens de wetsgeschiedenis is sprake van een goede ruimtelijke ordening, wanneer zo gunstig mogelijke voorwaarden worden gecreëerd voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Het college dient een belangenafweging te maken tussen alle betrokken ruimtelijk relevante belangen en dient aan de hand van die belangenafweging vast te stellen wat zij een goede ruimtelijke ordening vinden: welke ruimtelijk relevante belangen zij willen behartigen ten behoeve van een goed woon-, leef- of verblijfsklimaat..
8.2
Verzoekers hebben aangevoerd dat de verleende vergunning in strijd met het provinciaal ruimtelijk beleid is.
Tussen partijen is niet in geschil dat perceel 2348 de bestemming ‘Natuur’ [7] heeft en dat het perceel onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Verzoekers stellen dat het college gehouden is op grond de Iov actief te toetsen of de activiteit bijdraagt aan het herstel van de natuur. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hoofdstuk 3 van de Iov inderdaad van toepassing bij de beoordeling van de aangevraagde omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter leidt uit het dossier af dat in de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat aan de bepalingen van de Iov is voldaan. Het college heeft de aanvraag ook getoetst aan de Iov en de provincie Noord-Brabant heeft eveneens getoetst aan de bepalingen van de Iov. Volgens de provincie is bij de activiteit voldoende rekening gehouden met de provinciale belangen en de provincie heeft geen bezwaren tegen de vergunde activiteit.
9.1
Verzoekers stellen in het verzoekschrift dat zij door de activiteit overlast ervaren, omdat de vergunde activiteit in totaal 24 dagen in beslag neemt, waarbij de overlast gedurende de zomer plaatsvindt en er sprake is van geluidsoverlast door een geluidsinstallatie, bezoekers en veel verkeer.
9.2
De voorzieningenrechter leidt uit het bestreden besluit af dat in de ruimtelijke onderbouwing ook voor de overlast en parkeerbewegingen uit is gegaan van een
worst case-scenario. Ter zitting hebben partijen de voorzieningenrechter toegelicht dat er nauwelijks voor de woning van [namen verzoekers] wordt geparkeerd. Voor zover het verkeer de manege niet via de reguliere ingang bereikt, kan op [straatnaam] ter hoogte van [straatnaam] de afslag worden genomen. Op die manier kan perceel 2334 worden bereikt en dit perceel ligt nog voor de kruising van [straatnaam] met [straatnaam]. De overlast van het parkeren is voor verzoekers beperkt.
9.3
Uit de nota blijkt dat het college bij de beoordeling van de aanvraag rekening heeft gehouden met geluidsoverlast. Nu de geluidsinstallatie alleen bij wedstrijdtype 2 wordt gebruikt, gedurende maximaal zes wedstrijdweekenden en enkel tussen 8.00 en 17.00 uur heeft het college een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. De gestelde geluidsoverlast is niet te vergelijken met sporten als motorcross, autoraces, etcetera.
10. Volgens verzoekers is de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende, omdat het college miskent dat wedstrijdtype 3 een grotere ruimtelijke impact heeft dan wedstrijdtypen 1 en 2. Verzoekers motiveren deze grond door erop te wijzen dat wedstrijdtypen 1 en 2 weliswaar zijn gebaseerd op een maximum aantal deelnemers van 200 per wedstrijdtype en gedurende meerdere wedstrijdweekenden, maar dat wedstrijdtype 3 een grotere oppervlakte omvat. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter weegt de grotere oppervlakte bij wedstrijdtype 3 niet op tegen de – qua aantal deelnemers en het aantal wedstrijdweekenden van wedstrijdtypen 1 en 2 – ruimtelijke impact van wedstrijdtypen 1 en 2.
Het college heeft voldoende gemotiveerd dat redelijkerwijs geen onaanvaardbare overlast als gevolg van de activiteiten te verwachten is.
11. Verzoekers betwisten de invoergegevens van de Aerius-berekening en de berekening zelf. De Aerius-berekening is volgens de ruimtelijke onderbouwing gebaseerd op een
worst case scenario-berekening. De berekening komt vervolgens uit op 0,0. Het college heeft er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vanuit mogen gaan dat geen Wnb-vergunning is vereist.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college door middel van de ruimtelijke onderbouwing voldoende heeft gemotiveerd dat het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De activiteiten vinden maximaal zes keer per jaar plaats, en hebben dus geen permanent karakter. Er worden geen bouwwerken opgericht ten behoeve van de activiteit. De gronden worden gedurende zes weekenden tijdelijk gebruikt. De ruimtelijk impact van de activiteiten is beperkt. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de uitvoering van het bestreden besluit geen onevenredig nadeel voor verzoekers meebrengt.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Het bestreden besluit wordt niet geschorst. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 april 2023 door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, sub a, c:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
Artikel 2.4, eerste lid:
1. Burgemeester en wethouders van de gemeente waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden gehouden of wordt uitgevoerd, beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning (…).
Artikel 2.10, tweede lid:
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, sub a, ten 3 ̊ :
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
3 ̊. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Wet natuurbescherming (Wnb)
Artikel 2.7, tweede lid:
2. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 6.5, eerste en derde lid:
1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 ̊, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan (…), niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft (…).
3. De gemeenteraad kan categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.

Besluit tot het aanwijzen van categorieën gevallen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist (besluit vvgb)

Artikel 1, vierde lid:
Het ‘Besluit tot het aanwijzen van categorieën gevallen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist’ kent de volgende categorieën (zowel binnen- als buitenstedelijk) waarbij een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet is vereist:
4. Het wijzigen van het gebruik van onbebouwde gronden, al dan niet in combinatie met het bouwen en het aanleggen;
Bestemmingsplan: ‘[naam bestemmingsplan]’ (bestemmingsplan Breda)
Artikel 4.1, sub c:
De voor Agrarisch met waarden- landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
c. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en abiotische waarden;
Artikel 4.5, sub e:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26 lid 26.3 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:
e. voor het maximaal een maal per kalenderjaar houden van een hippisch wedstrijdsportevenement, voor zover dit evenement wordt gehouden op gronden ter plaatse van de aanduiding ''wetgevingzone-afwijkingsgebied'' met dien verstande dat:
1. het evenement, inclusief opbouwen en afbreken, maximaal 3 weken per kalenderjaar in beslag mag nemen;
2. de aangeduide functies door dit gebruik niet onevenredig worden geschaad;
3. uit een bij het verzoek om omgevingsvergunning met afwijking te overleggen milieueffectenstudie blijkt dat als gevolg van het evenement geen onherstelbare schade zal worden toegebracht aan de flora en Fauna c.q. de natuur- en landschapswaarden in het gebied;
4. geen omgevingsvergunning met afwijking wordt verleend indien een andere geschikte locatie voor een dergelijk evenement beschikbaar en gebruiksklaar is.
Artikel 15.1, sub c:
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
c. ter plaatse van de aanduiding 'manege' uitsluitend als manege;
Bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ (bestemmingsplan Zundert)
Artikel 8.1, sub c: De voor 'Agrarisch met waarden - Groenblauwe mantel' aangewezen gronden zijn bestemd voor: c. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische, en natuurwaarden, waaronder in ieder geval verstaan: 1. kleinschaligheid van het landschap, 2. landschapselementen; 3. begeleid natuurlijke eenheden en kleinere bos- en natuurgebieden, met tussenliggende of omringende landbouwgronden; 4. de doelstellingen en de waarden van de ecologische hoofdstructuur;
Artikel 15.1, sub a en b:
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen natuurwetenschappelijke, landschappelijke en/ of cultuurhistorische waarden; b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de ecologische waarde, ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszone;

Voetnoten

1.Het betreft de percelen Princenhage, sectie L, nummers 1919, 2039, 2040, 2124, 2125 en 2334 (de betreffende percelen worden hierna aangeduid met het betreffende perceelnummer).
2.Het betreft de percelen Rijsbergen, sectie C, nummers 1966, 1967, 2170, 2234, 2250, 2348, 2397 en 2398 (de betreffende percelen worden hierna aangeduid met het betreffende perceelnummer).
3.Het bestemmingsplan ‘Vierde herziening bestemmingsplan buitengebied Zundert’ is bepalend voor de regels. Voor de verbeelding geldt het ‘Bestemmingsplan Buitengebied Zundert’.
4.AbRS 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2327.
5.Gemeenteblad 2022, 368143.
6.Bijvoorbeeld AbRS 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2317 en AbRS 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:518.
7.In het bestemmingsplan Zundert.