ECLI:NL:RBZWB:2023:2364

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5926
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in WIA-uitkeringszaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoekster en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Verzoekster, die als derde-partij betrokken was, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV dat de WIA-uitkering aan werknemer niet langer aan verzoekster zou worden toegerekend. Het UWV had eerder, op 17 november 2021, het bezwaar van werknemer gegrond verklaard en een WIA-uitkering toegekend, maar in een later besluit op 13 januari 2023 werd dit besluit herzien. Verzoekster trok haar beroep in, maar verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop het UWV geen bezwaar maakte tegen de proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat het UWV tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoekster en dat het verzoek om proceskostenveroordeling gegrond was. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.578,56, inclusief de kosten voor de door verzoekster ingeschakelde arbeidsdeskundige. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier was niet in de gelegenheid om deze mede te ondertekenen. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5926 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaatsnaam], verzoekster

(gemachtigde: mr. L.K. Wouterse),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV verweerder.

Als derde-partij neemt aan het geding deel [derde partij] te [plaatsnaam derde partij], werknemer

(gemachtigde: mr. R.F. Antes).

Procesverloop

In het besluit van 18 december 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd aan werknemer een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Werknemer heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 17 november 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van werknemer gegrond verklaard. Aan werknemer is per 25 januari 2021 alsnog een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35,04%.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 13 januari 2023 heeft het UWV bepaald dat de per 25 januari 2021 aan werknemer toegekende WIA-uitkering niet langer aan verzoekster zal worden toegerekend en dat de vanaf 25 januari 2021 verhaalde bedragen zullen worden terugbetaald.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld dat zij geen bezwaar maakt tegen een proceskostenveroordeling.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om het verzoek om het UWV in de proceskosten te veroordelen toe te wijzen.
3. Verzoekster heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
5. Daarnaast komen de kosten van de rapportage van de door verzoekster ingeschakelde register arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige]) van 29 december 2022 in aanmerking voor vergoeding. Gelet op artikel 2, eerste lid, onder b, van het Bpb en het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) komt verzoekster voor dit rapport een forfaitaire vergoeding toe.
In 2022 bedroeg het uurtarief € 136,19 (artikel 6 van het Bts).
[arbeidsdeskundige] heeft in haar rapportage vermeld dat de door haar aan het rapport bestede tijd 255 minuten bedraagt. Met inachtneming van artikel 9 van het Bts is dit 4,5 uur.
De vergoeding van de kosten van het rapport wordt daarom vastgesteld op € 741,56 (4,5 x € 136,19 = € 612,86, op grond van artikel 15 van het Bts vermeerderd met 21% omzetbelasting).
6. De rechtbank stelt vast dat verzoekster geen griffierecht heeft betaald. Artikel 8:41, zevende lid, van de Awb is dan ook niet van toepassing.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.578,56.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.